Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/66/EU betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming
Artikel 22 Lange-termijnmobiliteit
Geldend
Geldend vanaf 28-05-2014
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2016, L 154).
- Bronpublicatie:
15-05-2014, PbEU 2014, L 157 (uitgifte: 27-05-2014, regelingnummer: 2014/66/EU)
- Inwerkingtreding
28-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-05-2014, PbEU 2014, L 157 (uitgifte: 27-05-2014, regelingnummer: 2014/66/EU)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Europees arbeidsrecht
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vreemdelingenrecht / Verblijf
1.
Ten aanzien van onderdanen van derde landen die houder zijn van een geldige, door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, en die voornemens zijn gedurende meer dan 90 dagen per lidstaat te gaan verblijven in een tweede lidstaat en te gaan werken in een andere in die lidstaat gevestigde entiteit die behoort tot dezelfde onderneming of groep van ondernemingen, kan de tweede lidstaat besluiten:
- a)
artikel 21 toe te passen en de binnen een onderneming overgeplaatste persoon toe te staan op zijn grondgebied te verblijven en te werken op basis van en gedurende de geldigheidsperiode van de door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, of
- b)
de procedure in de leden 2 tot en met 7 toe te passen.
2.
Indien een aanvraag wordt ingediend voor een lange-termijnmobiliteit, geldt onderstaande:
- a)
de tweede lidstaat kan de aanvrager verzoeken alle onderstaande documenten, of een aantal ervan, toe te sturen wanneer deze documenten door de tweede lidstaat worden gevraagd voor een eerste aanvraag:
- i)
een bewijs dat de gastentiteit in de tweede lidstaat en de in een derde land gevestigde onderneming tot dezelfde onderneming of groep van ondernemingen behoren;
- ii)
een arbeidsovereenkomst en, indien nodig, een opdrachtbrief overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder c);
- iii)
indien van toepassing, documenten waaruit blijkt dat de onderdaan van het derde land voldoet aan de voorwaarden die in het nationale recht van de betrokken lidstaat voor burgers van de Unie zijn vastgesteld voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep waarop de aanvraag betrekking heeft;
- iv)
een geldig reisdocument, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f);
- v)
bewijs dat de betrokkene beschikt over of, indien het nationale recht zulks vereist, een aanvraag heeft ingediend voor een ziektekostenverzekering, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder g).
De tweede lidstaat mag van de aanvrager verlangen dat hij, uiterlijk op het tijdstip van afgifte van de vergunning voor lange-termijnmobiliteit, het adres van de betrokken binnen een onderneming overgeplaatste persoon op het grondgebied van de tweede lidstaat opgeeft.
De tweede lidstaat mag verlangen dat deze documenten en die informatie worden ingediend in een officiële taal van deze lidstaat;
- b)
de tweede lidstaat neemt een besluit over de aanvraag voor lange-termijnmobiliteit en stelt de aanvrager zo spoedig mogelijk en uiterlijk 90 dagen na de datum waarop de aanvraag en de documenten waarin onder a) is voorzien, bij de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat zijn ingediend, schriftelijk in kennis van het besluit;
- c)
van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt niet verlangd dat hij het grondgebied van de lidstaten verlaat om de aanvraag in te dienen en hij heeft ook geen visum nodig;
- d)
de binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt toegestaan in de tweede lidstaat te werken totdat de bevoegde autoriteiten een besluit hebben genomen over de aanvraag voor lange-termijnmobiliteit, op voorwaarde dat:
- i)
de in artikel 21, lid 1, bedoelde periode en de geldigheidsperiode van de door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon niet zijn verstreken, en
- ii)
als de tweede lidstaat dat verlangt, de gehele aanvraag minstens 20 dagen voor aanvang van de lange-termijnmobiliteit van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon bij de tweede lidstaat is ingediend;
- e)
een aanvraag voor lange-termijnmobiliteit mag niet tegelijk met een kennisgeving voor korte-termijnmobiliteit worden ingediend. Wanneer de noodzaak van lange-termijnmobiliteit zich aandient nadat de korte-termijnmobiliteit van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon is ingegaan, mag de tweede lidstaat verlangen dat de aanvraag van lange-termijnmobiliteit minstens 20 dagen voor de afloop van de korte-termijnmobiliteit wordt ingediend.
3.
De lidstaten mogen een aanvraag voor lange-termijnmobiliteit afwijzen als:
- a)
niet wordt voldaan aan de voorwaarden in lid 2, onder a), van dit artikel en evenmin aan de criteria in artikel 5, leden 4, 5 of 8;
- b)
één van de redenen die vallen onder artikel 7, lid 1, onder b) of d), of artikel 7, lid 2, lid 3 of lid 4 van toepassing is, of
- c)
de vergunning voor de binnen een onderneming overgeplaatste persoon tijdens de procedure verstrijkt.
4.
Indien de tweede lidstaat een positief besluit neemt over de aanvraag voor een lange-termijnmobiliteit als bedoeld in lid 2, krijgt de binnen een onderneming overgeplaatste persoon een vergunning voor lange-termijnmobiliteit, op grond waarvan de binnen een onderneming overgeplaatste persoon op het grondgebied van de tweede lidstaat mag verblijven en werken. Deze vergunning wordt afgegeven met gebruikmaking van het uniforme format dat in Verordening (EG) nr. 1030/2002 is vastgelegd. In de rubriek ‘soort titel’ overeenkomstig punt a) 6.4 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 vermelden de lidstaten: ‘mobile ICT’. De lidstaten mogen ook een aanduiding in hun officiële taal of talen toevoegen.
De lidstaten kunnen aanvullende informatie met betrekking tot de beroepsactiviteit tijdens de lange-termijnmobiliteit van de binnen de onderneming verplaatste persoon op papier aangeven en/of in elektronische vorm opslaan als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en in punt a)16 van de bijlage bij die verordening.
5.
Verlenging van een vergunning voor lange-termijnmobiliteit laat artikel 11, lid 3, onverlet.
6.
De tweede lidstaat brengt de bevoegde autoriteiten in de eerste lidstaat op de hoogte van de afgifte van een vergunning voor lange-termijnmobiliteit.
7.
Wanneer een lidstaat een besluit neemt over een aanvraag voor lange-termijnmobiliteit, gelden artikel 8, artikel 15, leden 2 tot en met 6, en artikel 16 dienovereenkomstig.