Rb. Amsterdam, 22-02-2019, nr. RK 18/6450
ECLI:NL:RBAMS:2019:1837
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-02-2019
- Zaaknummer
RK 18/6450
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:1837, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑02‑2019
Uitspraak 22‑02‑2019
Inhoudsindicatie
bezwaarschrift ex art 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden gegrond
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/061961-18
RK: 18/6450
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsman,
mr. M. van Viegen, [adres], [plaats],
veroordeelde.
Het procesverloop
Het bezwaarschrift is op 24 september 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 22 februari 2019 de gemachtigd raadsman en de officier van justitie, mr. A.C. Maan, in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde en zijn ouders zijn, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift
Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsman van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Veroordeelde is onterecht veroordeeld en heeft daarom hoger beroep ingesteld. Hij heeft bezwaar tegen opname van zijn DNA in de databank omdat hij minderjarig is. Er is sprake van strijd met art. 8 EVRM.
In raadkamer heeft de raadsman gewezen op het wetsvoorstel om bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, het bevel tot afname van DNA-materiaal achterwege te laten.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard nu het gaat om een veroordeling tot een geringe taakstraf.
De beoordeling
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 26 juli 2018 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 12 september 2018 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 24 september 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 9 juli 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van diefstal (artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur.
De Wet heeft als uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. Artikel 2 lid 1 van de Wet heeft betrekking op misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt vast dat artikel 310 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 13 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234) voorop gesteld dat tekst, doel en strekking van de Wet blijkens de wetsgeschiedenis als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet.
Aan de uitzonderingen genoemd in artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet geeft de Hoge Raad een beperkte uitleg. De officier van justitie beveelt de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
De Hoge Raad overweegt dat de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ blijkens de wetsgeschiedenis ziet op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt volgens de Hoge Raad samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat dan om de situatie dat een DNA-onderzoek, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden niet kan worden gerechtvaardigd.
Andere dan bovengenoemde maatstaven doen volgens de Hoge Raad afbreuk aan het door de wetgever beoogde systeem van ruime afname van DNA-materiaal, waarin slechts plaats is voor de twee bovengenoemde beperkt uit te leggen uitzonderingen. Voor een verdere belangenafweging is in het systeem van de Wet geen plaats. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, zodat geen ruimte is voor een generieke uitzondering voor minderjarigen. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind worden ontleend, aldus de Hoge Raad.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de zaak van veroordeelde uitgaan van het hierboven geschetste toetsingskader. Daarbij overweegt de rechtbank ten aanzien van de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ dat de leeftijd van veroordeelde mogelijk een rol kan spelen. Of en in welke mate dat het geval is, hangt af van de omstandigheden van het concrete geval.
Inmiddels is heeft het VN Mensenrechtencomité in twee zaken tegen Nederland geoordeeld dat het recht op privacy, zoals vastgelegd in artikel 17 IVBPR, is geschonden in zaken van minderjarigen waarin een bevel tot afname van het DNA was gegeven en geoordeeld dat deze maatregel disproportioneel is. Dit heeft tot gewijzigd inzicht bij de minister van Veiligheid en Justitie geleid. Hij heeft aangekondigd de Wet DNA afname bij veroordeelden te willen wijzigen in die zin dat aan minderjarigen pas een bevel tot afname van het DNA dient te worden gegeven bij een werkstraf van 40 uur of meer.
Nu aan veroordeelde een beduidend lagere werkstraf dan genoemde 40 uur is opgelegd, oordeelt de rechtbank dat de maatregel disproportioneel is en zal het bezwaar gegrond verklaard worden.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Leijten, rechter,
in tegenwoordigheid van G. Jenuwein, griffier,
en op 22 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.