HR 19 februari 2013, LJN: BY0102, r.ov. 2.3.
HR, 09-04-2013, nr. 11/02117
ECLI:NL:HR:2013:BZ6625
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2013
- Zaaknummer
11/02117
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BZ6625
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6625, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6625
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6625, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6625
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0168
Uitspraak 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht art. 312 Sv. Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van door een vermogensdelict ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook door het samen en in vereniging met een ander plegen van dat vermogensdelict heeft verkregen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de f&o van het geval van belang. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - bezien in samenhang met de f&o die zijn vermeld in de bewijsoverweging - heeft het Hof kunnen afleiden dat het verdachte is geweest die het in de bewezenverklaring omschreven feit heeft (mede)gepleegd. Conclusie AG: anders.
9 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/02117
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 8 april 2011, nummer 21/003243-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 mei 2010 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee met inhoud (onder andere een hoeveelheid geld en een bankpas), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader
- op de weg is gesprongen, waardoor [slachtoffer] met zijn snorfiets stil is komen te staan en vervolgens
- [slachtoffer] van zijn snorfiets heeft afgetrokken e n vervolgens [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en
- een scherp voorwerp tegen de keel van [slachtoffer] heeft gehouden en vervolgens tegen [slachtoffer] heeft gezegd "Geef je telefoon en je geld", en
- nadat de verdachte en zijn mededader zijn weggelopen heeft gezegd "Je moet geen aangifte doen. We weten je te vinden"."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting bij de rechtbank van 30 augustus 2010:
Ik was op de avond van 10 mei 2010 op Utrecht Centraal Station.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 234 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2010 reed ik op mijn snorfiets vanuit Vianen over de Lekbrug naar Nieuwegein. Om 23.13 uur is het feit gepleegd. Op het moment dat ik over de Lekbrug was gereden, zag ik op de Lekboulevard in Nieuwegein twee voor mij onbekende jongens lopen. Op het moment dat ik met mijn snorfiets tussen de jongens door wilde rijden, zag ik dat verdachte I plotseling voor mij op de weg sprong. Omdat hij voor mij op de weg sprong, moest ik met mijn snorfiets vol in de remmen. Op het moment dat ik stil stond, werd ik door verdachte II van mijn snorfiets getrokken en op de grond gegooid. Hierdoor viel ook mijn snorfiets op de grond. Op het moment dat ik op de grond lag, voelde ik dat verdachte II iets scherps tegen mijn keel hield. Vervolgens hoorde ik één van de verdachten roepen: "Geef je telefoon en je geld." Vervolgens pakte één van de verdachten mijn telefoon en mijn portemonnee uit mijn zak. Vervolgens zag ik dat de verdachten wegliepen in de richting van de Bendemonde. Op het moment dat de verdachten wegliepen hoorde ik één van hen roepen: "Je moet geen aangifte doen. We weten je te vinden."
Mijn mobiele telefoon betreft een Nokia type N97. Mijn portemonnee is van zwart leder. In mijn portemonnee zaten onder andere een bankpas en geld.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] (pagina 240 e.v.), voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Om vast te stellen of uit te sluiten of de telefoon na de diefstal nog in gebruik is genomen, en zo ja bij wie, werden de historische printgegevens op IMEI-nummer gevraagd van de ontvreemde telefoon van aangever [slachtoffer]. Dit betrof IMEI-nummer [001], welke door de provider als [002] wordt weergegeven.
Ik zag dat in de periode van 10 mei 2010 23.45 uur tot en met 18 mei 2010 22.07 uur het toestel kennelijk in gebruik was via het telefoonnummer [003] IMSI-nummer [004].
Ik, [verbalisant 1], vergeleek de IMSI nummers en telefoonnummers met de reeds bekende gegevens uit het onderzoek. Ik zag dat in het bestand UGO ls2010-98, de uitgelezen mobiele telefoon van verdachte [verdachte], het telefoonnummer [003] stond weergegeven in de contactlijst van die telefoon. Ik zag dat bij de naam van het contact stond [betrokkene 1].
Ik zag dat in het bestand UGO ls2010-98, de uitgelezen simkaart behorende bij de mobiele telefoon van verdachte [verdachte], in de basisgegevens van de simkaart stonden vermeld het IMSI-nummer en telefoonnummer en dat deze overeenkwamen met de bovengenoemde nummers die als eerste gebruik maakten van het toestel na de diefstal van het toestel. Ik zag namelijk dat het IMSI-nummer betrof [004] en het telefoonnummer +[003].
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 200 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
06-[003] is mijn telefoonnummer.
Het klopt dat ik mijn telefoons niet uitleen en dat de telefoonnummers (simkaarten) al geruime tijd bij mij in bezit zijn en dat ik zelf de belkosten betaal.
Het zou kunnen dat het telefoonnummer 06[003] ook in een ander toestel heeft gezeten.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] (pagina 5 e.v.), voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De ontvreemde mobiele telefoon met het IMEI-nummer [001] is na ongeveer 55 minuten, op 10 mei 2010 om 23.45 uur, na de beroving, in gebruik genomen door het mobiele telefoonnummer van [verdachte], namelijk [003].
Op 10 mei 2010 om 23.45.12 uur heeft het telefoonnummer [003], gebruikmakend van IMSI-nummer [004], IMEI-nummer [002] aangestraald op het Jaarbeursplein 6 in Utrecht, een sms-bericht ontvangen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de afstand tussen de Lekboulevard in Nieuwegein en het Jaarbeursplein in Utrecht 12,7 kilometer is en dat dat met de auto ongeveer 15 minuten rijden is en het Centraal Station in de onmiddellijke omgeving van het Jaarbeursplein ligt."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer nog het volgende overwogen:
"Na zijn aanhouding geeft verdachte aanvankelijk te kennen dat hij niet weet hoe een en ander omtrent de gestolen telefoon te verklaren is. Ook nadien heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven voor het bezit van de mobiele telefoon. Eerst zou hij de telefoon van een onbekende hebben gekocht en later verklaart verdachte dat hij deze van een persoon genaamd [betrokkene 2] heeft gekocht voor 100 euro.
Op 10 mei 2010 te Nieuwegein, wordt van aangever [slachtoffer] de mobiele telefoon en de portemonnee gestolen om 23.13 uur, terwijl hij op zijn snorfiets over de openbare weg reed. Na onderzoek blijkt dat op 10 mei om 23.45 uur de sim-kaart van verdachte in de gestolen mobiele telefoon was geplaatst. Verdachte bevond zich toen op een plaats die ongeveer 15 autominuten van de plaats van de overval was gelegen.
Dat verdachte de diefstal heeft gepleegd, leidt het hof af uit het feit dat tussen het moment van wegnemen (omstreeks 23.13 uur) en het gebruik door verdachte van de buitgemaakte telefoon omstreeks 23.45 uur een periode van niet meer dan een half uur is verstreken. Het hof acht - mede gelet op de afstand tussen de plaats van de beroving en de plaats van ingebruikname door verdachte dan wel de plaats waar hij de telefoon zegt te hebben gekocht alsmede het feit dat verdachte aanvankelijk heeft verklaard geen verklaring voor het bezit van de telefoon te hebben en het feit dat verdachte daarna eerst geen naam en pas later de naam [betrokkene 2] heeft genoemd als degene van wie hij de telefoon zou hebben gekocht - niet aannemelijk dat verdachte de telefoon heeft gekocht van een ander."
2.3. Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van door een vermogensdelict ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook door het (samen en in vereniging met een ander) plegen van dat vermogensdelict heeft verkregen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
2.4. Uit de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - bezien in samenhang met de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging - heeft het Hof kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die het in de bewezenverklaring omschreven feit (samen en in vereniging met een ander) heeft gepleegd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 april 2013.
Conclusie 12‑03‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/02117
Mr. Machielse
Zitting 12 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 8 april 2011 wegens "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Tevens heeft het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van een aantal in beslag genomen voorwerpen en heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.
2.
Mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.P. van der Graaf, eveneens advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1
Het eerste middel beoogt te klagen dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 10 mei 2010 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee met inhoud (onder andere een hoeveelheid geld en een bankpas), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader
- -
op de weg is gesprongen, waardoor [slachtoffer] met zijn snorfiets stil is komen te staan en vervolgens
- -
[slachtoffer] van zijn snorfiets heeft afgetrokken en vervolgens [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en
- -
een scherp voorwerp tegen de keel van [slachtoffer] heeft gehouden en vervolgens tegen [slachtoffer] heeft gezegd "Geef je telefoon en je geld", en
- -
nadat de verdachte en zijn mededader zijn weggelopen heeft gezegd "Je moet geen aangifte doen. We weten je te vinden"."
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting bij de rechtbank van 30 augustus 2010:
Ik was op de avond van 10 mei 2010 op Utrecht Centraal Station.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 234 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2010 reed ik op mijn snorfiets vanuit Vianen over de Lekbrug naar Nieuwegein. Om 23.13 uur is het feit gepleegd. Op het moment dat ik over de Lekbrug was gereden, zag ik op de Lekboulevard in Nieuwegein twee voor mij onbekende jongens lopen. Op het moment dat ik met mijn snorfiets tussen de jongens door wilde rijden, zag ik dat verdachte I plotseling voor mij op de weg sprong. Omdat hij voor mij op de weg sprong, moest ik met mijn snorfiets vol in de remmen. Op het moment dat ik stil stond, werd ik door verdachte II van mijn snorfiets getrokken en op de grond gegooid. Hierdoor viel ook mijn snorfiets op de grond. Op het moment dat ik op de grond lag, voelde ik dat verdachte II iets scherps tegen mijn keel hield. Vervolgens hoorde ik één van de verdachten roepen: "Geef je telefoon en je geld." Vervolgens pakte één van de verdachten mijn telefoon en mijn portemonnee uit mijn zak. Vervolgens zag ik dat de verdachten wegliepen in de richting van de Bendemonde. Op het moment dat de verdachten wegliepen hoorde ik één van hen roepen: "Je moet geen aangifte doen. We weten je te vinden."
Mijn mobiele telefoon betreft een Nokia type N97. Mijn portemonnee is van zwart leder. In mijn portemonnee zaten onder andere een bankpas en geld.
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] (pagina 240 e.v.), voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Om vast te stellen of uit te sluiten of de telefoon na de diefstal nog in gebruik is genomen, en zo ja bij wie, werden de historische printgegevens op IMEI-nummer gevraagd van de ontvreemde telefoon van aangever [slachtoffer]. Dit betrof IMEI-nummer [001], welke door de provider als [002] wordt weergegeven.
Ik zag dat in de periode van 10 mei 2010 23.45 uur tot en met 18 mei 2010 22.07 uur het toestel kennelijk in gebruik was via het telefoonnummer [003] IMSI-nummer [004].
Ik, [verbalisant 1], vergeleek de IMSI nummers en telefoonnummers met de reeds bekende gegevens uit het onderzoek. Ik zag dat in het bestand UGO ls2010-98, de uitgelezen mobiele telefoon van verdachte [verdachte], het telefoonnummer [003] stond weergegeven in de contactlijst van die telefoon. Ik zag dat hij de naam van het contact stond [betrokkene 1].
Ik zag dat in het bestand UGO ls2010-98, de uitgelezen simkaart behorende bij de mobiele telefoon van verdachte [verdachte], in de basisgegevens van de simkaart stond vermeld het IMSI-nummer en telefoonnummer en dat deze overeenkwamen met de bovengenoemde nummers die als eerste gebruik maakt van het toestel na de diefstal van het toestel. Ik zag namelijk dat het IMSI-nummer betrof [004] en het telefoonnummer +[003].
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 200 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
06-[003] is mijn telefoonnummer.
Het klopt dat ik mijn telefoons niet uitleen en dat de telefoonnummers (simkaarten) al geruime tijd bij mij in bezit zijn en dat ik zelf de belkosten betaal.
Het zou kunnen dat het telefoonnummer 06[003] ook in een ander toestel heeft gezeten.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] (pagina 5 e.v.), voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De ontvreemde mobiele telefoon met het IMEI-nummer [001] is na ongeveer 55 minuten, op 10 mei 2010 om 23.45 uur, na de beroving, in gebruik genomen door het mobiele telefoonnummer van [verdachte], namelijk [003].
Op 10 mei 2010 om 23.45.12 uur heeft het telefoonnummer [003], gebruikmakend van IMSI-nummer [004], IMEI-nummer [002], aangestraald op het Jaarbeursplein 6 in Utrecht, een sms-bericht ontvangen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de afstand tussen de Lekboulevard in Nieuwegein en het Jaarbeursplein in Utrecht 12,7 kilometer is en dat dat met de auto ongeveer 15 minuten rijden is en het Centraal Station in de onmiddellijke omgeving van het Jaarbeursplein ligt."
3.4
In zijn arrest heeft het hof ten aanzien van het bewijs nog het volgende overwogen:
"Na zijn aanhouding geeft verdachte aanvankelijk te kennen dat hij niet weet hoe een en ander omtrent de gestolen telefoon te verklaren is. Ook nadien heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven voor het bezit van de mobiele telefoon. Eerst zou hij de telefoon van een onbekende hebben gekocht en later verklaart verdachte dat hij deze van een persoon genaamd [betrokkene 2] heeft gekocht voor 100 euro.
Op 10 mei 2010 te Nieuwegein, wordt van aangever [slachtoffer] de mobiele telefoon en de portemonnee gestolen om 23.13 uur, terwijl hij op zijn snorfiets over de openbare weg reed. Na onderzoek blijkt dat op 10 mei om 23.45 uur de sim-kaart van verdachte in de gestolen mobiele telefoon was geplaatst. Verdachte bevond zich toen op een plaats die ongeveer 15 autominuten van de plaats van de overval was gelegen.
Dat verdachte de diefstal heeft gepleegd, leidt het hof af uit het feit dat tussen het moment van wegnemen (omstreeks 23.13 uur) en het gebruik door verdachte van de buitgemaakte telefoon omstreeks 23.45 uur een periode van niet meer dan een half uur is verstreken. Het hof acht - mede gelet op de afstand tussen de plaats van de beroving en de plaats van ingebruikname door verdachte dan wel de plaats waar hij de telefoon zegt te hebben gekocht alsmede het feit dat verdachte aanvankelijk heeft verklaard geen verklaring voor het bezit van de telefoon te hebben en het feit dat verdachte daarna eerst geen naam en pas later de naam [betrokkene 2] heeft genoemd als degene van wie hij de telefoon zou hebben gekocht - niet aannemelijk dat verdachte de telefoon heeft gekocht van een ander."
3.5
Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van door een vermogensdelict ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook door het plegen van dat vermogensdelict heeft verkregen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.1.
3.6
Uit de hierboven weergegeven bewijsvoering maak ik op dat het hof doorslaggevend heeft geacht dat de mobiele telefoon van aangever [slachtoffer] zeer korte tijd, te weten een half uur, na de diefstal op of omstreeks het Jaarbeursplein te Utrecht, een plaats op een binnen die tijd per auto ruimschoots te overbruggen afstand vanaf de plaats delict, in het bezit was van verdachte en dat verdachte hiervoor wisselende en naar het oordeel van het hof ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Kennelijk heeft het hof geconcludeerd dat het onder deze omstandigheden niet anders kan zijn dan dat verdachte één van de twee personen was die de mobiele telefoon en de portemonnee van aangever [slachtoffer] hebben gestolen.
3.7
Deze conclusie acht ik echter niet zonder meer begrijpelijk. Het heeft er, na een blik achter de papieren muur, in het bijzonder gelet op de inhoud van het proces-verbaal van aangifte, alle schijn van dat de diefstal niet om 23.13 uur, zoals het hof heeft gerelateerd, maar ongeveer 20 minuten eerder, omstreeks 22.50 uur heeft plaatsgevonden,2. hetgeen overeenkomt met hetgeen in bewijsmiddel 5 is gerelateerd, namelijk dat de telefoon ongeveer 55 minuten na de diefstal in gebruik is genomen door verdachte. Dit betekent natuurlijk niet zonder meer dat verdachte niet één van de daders van de diefstal is geweest, maar is in strijd met de door het hof zwaarwegend geachte omstandigheid dat tussen het moment van wegnemen en het gebruik door verdachte van de buitgemaakte telefoon een periode van niet meer dan een half uur is verstreken en maakt door de grotere tijdspanne de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid wat sterker dat verdachte de telefoon op een andere wijze en andere plaats dan in de bewezenverklaring aangeduid heeft verworven.
3.8
De steller van het middel wijst er nog op dat nergens uit blijkt dat verdachte die avond gebruik maakte van een auto en dat verdachte zelf heeft verklaard met de tram te hebben gereisd. Dat zou de zaak van verdachte er echter niet sterker op maken, omdat het vervoer per tram van de Lekboulevard te Nieuwegein naar het Jaarbeursplein te Utrecht volgens www.9292ov.nl behoorlijk meer tijd vergt dan de rit per auto. Waar het echter om gaat is of de gestolen telefoon in 55 minuten de reis heeft kunnen maken van de plaats van de overval naar het Jaarbeursplein en in diezelfde tijdspanne in handen van verdachte is kunnen komen. En dat lijkt mij op zichzelf wel het geval te zijn geweest. De vraag die mijns inziens in cassatie niet kan worden beantwoord, is of de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de wijze waarop hij de beschikking heeft gekregen over de gestolen telefoon desalniettemin zo bezwarend zijn voor verdachte dat reeds op basis daarvan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als onaannemelijk ter zijde kan worden gesteld, ondanks het feit dat het tijdsverloop tussen de overval en het gebruik van de telefoon door verdachte ruimer is geweest dan het hof heeft aangenomen.
De bewezenverklaring is niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.9
Het middel slaagt.
4.1
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is "dat de afstand tussen de Lekboulevard in Nieuwegein en het Jaarbeursplein in Utrecht 12,7 kilometer is en dat dat met de auto ongeveer 15 minuten rijden is en het Centraal Station in de onmiddellijke omgeving van het Jaarbeursplein ligt", althans dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd.
4.2
Bij feiten van algemene bekendheid als bedoeld in art. 339, tweede lid, Sv gaat het om gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen.3. Gelet hierop en gezien de jurisprudentie over de afstand tussen twee plaatsen en de gemiddelde reisduur voor deze afstand alsmede over de snelste en de kortste route in een routeplanner,4. geeft het oordeel van het hof dat al de in het middel genoemde gegevens feiten van algemene bekendheid betreffen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel voldoende gemotiveerd.
4.3
Het middel faalt.
5.
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden verworpen.
6.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2013
Van welke tijdstip ook de rechtbank is uitgegaan. De rechtbank heeft verdachte overigens ook voor feit 2 veroordeeld hoewel volgens de rechtbank het tijdsverloop tussen de overval op de Lekboulevard en de ingebruikneming van de telefoon door verdachte langer is geweest dan het hof heeft aangenomen.
HR 11 januari 2011, LJN: BP0291, NJ 2011, 116 m.nt. Mevis, r.ov. 3.2.1.
HR 6 oktober 1998, LJN: AB9537, NJ 1998, 881; HR 13 november 2007, LJN: BB6374, NJ 2007, 627.