Richtlijn 98/58/EG inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 05-06-2003
- Bronpublicatie:
14-04-2003, PbEU 2003, L 122 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 806/2003)
- Inwerkingtreding
05-06-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-04-2003, PbEU 2003, L 122 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 806/2003)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
EU-recht / Marktintegratie
Richtlijn van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat alle lidstaten de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren (hierna ‘de overeenkomst’ te noemen) hebben geratificeerd; dat ook de Gemeenschap deze overeenkomst bij Besluit 78/923/EEG (4) heeft goedgekeurd en haar akte van goedkeuring heeft neergelegd;
Overwegende dat de Gemeenschap als overeenkomstsluitende partij uitvoering moet geven aan de in de overeenkomst vervatte beginselen;
Overwegende dat die beginselen onder andere inhouden dat de dieren een onderkomen alsmede voedsel, water en zorg krijgen die passen bij hun fysiologische en ethologische behoeften en in overeenstemming zijn met de ervaringsfeiten en de wetenschappelijke kennis;
Overwegende dat de Gemeenschap tevens voorzieningen moet treffen voor de uniforme toepassing van de overeenkomst en de bijbehorende aanbevelingen, alsmede voor specifieke voorschriften betreffende de toepassing van deze richtlijn;
Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 20 februari 1987 over een welzijnsbeleid voor landbouwhuisdieren (5) de Commissie heeft verzocht voorstellen in te dienen voor communautaire voorschriften betreffende de algemene aspecten van de veehouderij;
Overwegende dat de Europese instellingen en de lidstaten in verklaring nr. 24, gehecht aan de slotakte van het Verdrag betreffende de Europese Unie, verzocht wordt bij de opstelling en de uitvoering van de communautaire wetgeving, met name op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, ten volle rekening te houden met de welzijnsvereisten van dieren;
Overwegende dat verschillen die de mededingingsvoorwaarden kunnen vervalsen strijdig zijn met de goede werking van de marktordening voor dieren;
Overwegende dat derhalve gemeenschappelijke minimumnormen betreffende de bescherming van landbouwhuisdieren moeten worden vastgesteld teneinde een rationele ontwikkeling van de productie te waarborgen en de ordening van de dierenmarkt te vergemakkelijken; dat te dien einde rekening moet worden gehouden met de reeds in de communautaire voorschriften opgenomen bepalingen inzake het welzijn van dieren;
Overwegende dat de in de Gemeenschap en in bepaalde derde landen toepasselijke voorschriften inzake dierenwelzijn dienen te worden vergeleken en geëvalueerd om de aard te bepalen van toekomstige communautaire initiatieven ter opheffing van mededingingsdistorsies,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: