Rb. Rotterdam, 16-07-2014, nr. C/10/409519 / HA ZA 12-836
ECLI:NL:RBROT:2014:6604
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
16-07-2014
- Zaaknummer
C/10/409519 / HA ZA 12-836
- Roepnaam
Concordia Shipyards/Cross-Ocean c.s.
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2014:6604, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 16‑07‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2014/64
Uitspraak 16‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Douane-expeditie. Wie is opdrachtnemer? Onbevoegde vertegenwoordiging. Stilzwijgende bekrachtiging. Is schade (naheffing) wegens het doen van aangiften onder onjuiste goederencode toerekenbaar aan douane-expediteur?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
Vonnis van 16 juli 2014
in de zaak
met zaaknummer / rolnummer: C/10/409519 / HA ZA 12-836 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONCORDIA SHIPYARDS B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres,
advocaat mr. P.J.C. van Gog te Spijkenisse,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
CROSS-OCEAN C.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROSS-OCEAN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. M. van Tuijl te Rotterdam.
Hierna zal eiseres “Concordia” en zullen gedaagden tezamen “Cross-Ocean” genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Concordia heeft bij exploot van 21 augustus 2012 Cross-Ocean gedagvaard voor deze rechtbank en gevorderd bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I de overeenkomsten/machtigingen voor het optreden als direct vertegenwoordiger ingaande 27 november 2007 en ingaande 22 oktober 2008 op naam van Concordia en van Cross-Ocean C.V. en/of van Cross-Ocean B.V. voor zichzelf en/of als beherend vennoot van Cross-Ocean C.V. nietig te verklaren, althans te vernietigen, althans te verklaren dat voornoemde overeenkomsten/machtigingen nietig zijn, althans zijn vernietigd;
II de algemene voorwaarden: General Conditions of Agency and Forwarding Cross-Ocean B.V., gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2007 onder nummer: 31/2007 te vernietigen, alsook te vernietigen de Nederlandse Expeditievoorwaarden (FENEX) laatste versie, althans te verklaren dat voornoemde algemene voorwaarden zijn vernietigd;
III te verklaren voor recht dat Cross-Ocean C.V. en Cross-Ocean B.V. zowel in persoon als in haar hoedanigheid van beherend vennoot van Cross-Ocean C.V. aansprakelijk is, althans aansprakelijk zijn jegens Concordia voor de door de Belastingdienst/Douane nagevorderde douanerechten bij Concordia voor een totaalbedrag van € 515.104,96 als gevolg van de navolgende Uitnodigingen tot Betaling:
• Uitnodiging tot Betaling op 9 maart 2012 voor een totaalbedrag van € 39.882,- met aanslagbeschikkingnummer: 8094.90.122/00.7.0001;
• Uitnodiging tot Betaling op 15 maart 2012 voor een bedrag van € 48.985,50 met aanslagbeschikkingnummer: 8094.01.122/00.7.0002;
• Uitnodiging tot Betaling op 29 maart 2012 voor een bedrag van € 38.611,25 met aanslagbeschikkingnummer: 8094.90.122/00.7.0003;
• Uitnodiging tot Betaling op 14 augustus 2012 voor een bedrag van € 387.626,21 met aanslagbeschikkingnummer: 8094.90.122/00.7.0004;
althans voor een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
IV Cross-Ocean C.V. en/of Cross-Ocean B.V. zowel in persoon als in haar hoedanigheid van beherend vennoot van Cross-Ocean C.V., te veroordelen des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, om aan Concordia te betalen de door Concordia geleden schade en nog te lijden schade als gevolg van de navordering van douanerechten, waarvoor aan Concordia door de Belastingdienst/Douane een viertal Uitnodigingen tot Betaling (als genoemd onder III) zijn opgelegd, te vermeerderen met de heffingsrente/invorderingsrente, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a jo. 119 BW vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, zijnde de dag waarop de Uitnodigingen tot Betaling zijn opgelegd tot de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke handelsrente vanaf 20 april 2011, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de door Concordia te stellen bankgaranties, nader op te maken bij staat;
V Cross-Ocean C.V. en/of Cross-Ocean B.V. zowel in persoon als in haar hoedanigheid van beherend vennoot van Cross-Ocean C.V., te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis een bankgarantie te stellen ten gunste van Concordia voor een bedrag van € 675.000,- (zegge: zeshonderdvijfenzeventigduizend euro), althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, door een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank, op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag dat Cross-Ocean C.V. en/of Cross-Ocean B.V. zowel in persoon als in haar hoedanigheid van beherend vennoot van Cross-Ocean C.V. in gebreke blijft / blijven om aan dit bevel te voldoen.
VI met veroordeling van Cross-Ocean C.V. en Cross-Ocean B.V. zowel in persoon als in haar hoedanigheid van beherend vennoot van Cross-Ocean C.V. in de kosten van dit geding – des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten.
1.2.
Concordia heeft bij akte veertien producties overgelegd.
1.3.
Cross-Ocean heeft in incident gevorderd haar toe te staan L’Avenir B.V.(hierna: L’Avenir) en [persoon1] (hierna: [persoon1]) in vrijwaring op te roepen. Concordia heeft daarop bij conclusie van antwoord gereageerd. Bij vonnis van 5 juni 2013 heeft de rechtbank de gevorderde oproeping in vrijwaring toegestaan. De rechtbank heeft een beslissing omtrent de kosten in het incident aangehouden.
Cross-Ocean heeft bij exploot van 9 juli 2013 L’Avenir en [persoon1] in vrijwaring opgeroepen voor deze rechtbank. Die procedure is aanhangig onder kenmerk C/10/430063 / HA ZA 13-781.
1.4.
Cross-Ocean heeft de vorderingen bestreden bij conclusie van antwoord en daarbij tien producties overgelegd, genummerd 16 tot en met 25.
1.5.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 4 september 2013 een comparitie van partijen gelast. Bij schrijven van 11 september 2013 heeft de rechtbank een zittingsagenda voor die comparitie aan partijen gestuurd.
Op 6 november 2013 heeft die comparitie van partijen plaats gevonden. Daarbij heeft Concordia haar producties 15 tot en met 52 in het geding gebracht.
1.6.
Partijen hebben hun standpunten nader laten toelichten bij pleidooien door hun advocaten, gehouden op 18 december 2013. Daarbij heeft Concordia haar producties 53 tot en met 70 in het geding gebracht. Cross-Ocean heeft haar producties 26 en 27 in het geding gebracht. De advocaten hebben de zaken bepleit aan de hand van Pleitnotities die zij hebben overgelegd.
Bij dezelfde gelegenheid is een comparitie van partijen gehouden in de vrijwaringszaak met kenmerk C/10/430063 / HA ZA 13-781.
1.7.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De vorderingen en het verweer
2.1.
Concordia legt het – samengevat weergegeven – volgende aan haar in 1.1 genoemde vorderingen ten grondslag.
2.2.
Concordia heeft in de periode 2002 tot en met 2011 opdrachten gegeven aan Cross-Ocean B.V. (hierna: CO BV) tot het doen van douaneaangiften ten invoer van casco’s van binnenschepen die Concordia in de Volksrepubliek China liet bouwen. CO BV heeft die opdrachten van Concordia aanvaard.
Subsidiair, voor het geval de rechter tot het oordeel komt dat Concordia de opdrachten niet aan CO BV heeft gegeven, stelt Concordia zich op het standpunt dat Cross-Ocean C.V. (hierna: CO CV) als haar opdrachtnemer dient te worden aangemerkt.
2.3.
Uit brieven van de Belastingdienst/Douane (hierna: Belastingdienst) en vervolgens uit de in 1.1 onder III genoemde Uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB’s) is het Concordia gebleken dat CO BV of CO CV zich bij de Belastingdienst heeft uitgegeven als haar directe (onmiddellijke) vertegenwoordiger. Daartoe heeft Concordia CO BV noch CO CV gemachtigd of toestemming verleend.
Wegens die onbevoegde vertegenwoordiging heeft de Belastingdienst Concordia aangemerkt als de partij die aangifte ten invoer deed en heeft zij de UTB’s (rechtstreeks) aan Concordia opgelegd.
Concordia voert bezwaar- en beroepsprocedures tegen die UTB’s waarin zij zich onder meer op het standpunt stelt dat Cross-Ocean niet gerechtigd was om in haar naam douaneaangiften te doen.
2.4.
De Belastingdienst en inmiddels ook Cross-Ocean beroepen zich sedert 10 februari 2012 voor die rechtstreekse vertegenwoordiging op twee praktisch gelijkluidende aktes, de ene gedateerd 27 november 2007 en de andere gedateerd 22 en 29 oktober 2008 (hierna: de aktes van 2007 en 2008). Tot 10 februari 2012 waren die aktes Concordia onbekend.
De aktes van 2007 en 2008 zijn aan de zijde van Concordia slechts door [persoon1] ondertekend. [persoon1] was op de genoemde data niet zelfstandig bevoegd om Concordia te vertegenwoordigen. Concordia heeft ten tijde van de ondertekening door [persoon1] een haar betreffend uittreksel uit het handelsregister gedateerd 7 juni 2006 aan Cross-Ocean meegestuurd, zodat Cross-Ocean kon zien dat de handtekening van [persoon1] onvoldoende was om haar te binden. Daarom is Concordia niet gebonden aan die aktes.
De aktes van 2007 en 2008 vermelden CO BV als wederpartij van Concordia, maar elk van de aktes is gestempeld door (slechts) CO CV. Namens Cross-Ocean zijn de beide aktes door slechts [persoon2] (hierna: [persoon2]) ondertekend, die niet zelfstandig bevoegd was om CO BV of CO CV te vertegenwoordigen. Ook daarom is Concordia niet aan de aktes gebonden.
2.5.
In de aktes van 2007 en 2008 wordt verklaard dat Concordia aan CO BV machtiging en opdracht geeft om in haar naam en voor haar rekening douaneaangiften te doen. Uit de UTB’s blijkt dat CO BV in naam van Concordia de betreffende aangiften ten invoer heeft verricht. Echter, zoals gezegd, zijn de beide aktes door CO CV gestempeld, zodat CO BV geen rechten aan de aktes kan ontlenen.
2.6.
Om de genoemde redenen dienen de aktes van 2007 en 2008, houdende machtigingen om als direct vertegenwoordiger van Concordia op te treden, nietig te worden verklaard, althans vernietigd te worden.
2.7.
In de aktes van 2007 en 2008 worden de General Conditions of Agency and Forwarding Cross-Ocean B.V., gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2007 onder nummer: 31/2007 (hierna: Algemene Voorwaarden) en de Nederlandse Expeditievoorwaarden (FENEX) laatste versie (hierna: Expeditievoorwaarden) van toepassing verklaard. Echter, Cross-Ocean heeft de Algemene Voorwaarden noch de Expeditievoorwaarden aan Concordia ter beschikking gesteld ten tijde van het beweerdelijk aangaan van de overeenkomsten, in november 2007 of in oktober 2008. Concordia is niet actief in de branche van de expeditie en was in 2007 en 2008 niet bekend met de Algemene Voorwaarden of de Expeditievoorwaarden. De beide sets voorwaarden bevatten voor Concordia als opdrachtgever uiterst bezwarende bedingen, zoals een korte verval- of verjaringstermijn ten aanzien van vorderingen tegen de opdrachtnemer en de bepaling dat de opdrachtnemer geheel en al voor rekening, risico en verantwoording van de opdrachtgever de opdrachten uitvoert, zodat fouten van Cross-Ocean gemaakt als douane-expediteur ten laste van Concordia komen. Daarom dient te worden verklaard dat de beide sets voorwaarden niet van toepassing en dus nietig zijn, althans dienen de beide sets voorwaarden te worden vernietigd.
2.8.
Het is Concordia in 2012 gebleken dat Cross-Ocean in 2009 en 2010 ten behoeve van Concordia aangiften ten invoer heeft gedaan van casco’s van binnenschepen, maar door Tariefpost 8901 9010 op de aangifte in te vullen deze heeft aangegeven als casco’s van zeeschepen. Concordia heeft aan Cross-Ocean geen opdracht of toestemming gegeven om de casco’s als casco’s van zeeschepen in te klaren. Concordia had er ook geen weet van dat Cross-Ocean op die wijze aangifte ten invoer deed.
2.9.
Na vanaf eind 2011 navraag te hebben gedaan bij Concordia (en Cross-Ocean), heeft de Belastingdienst in maart en augustus 2012 de onder 1.1 genoemde UTB’s aan Concordia opgelegd omdat, door in de jaren 2009 en 2010 casco’s onder Tariefpost 8901 9010 (zeeschepen) in te klaren in plaats van onder de Tariefpost voor casco’s van binnenschepen, bij de invoer geen invoerrechten waren geheven, terwijl wel invoerrechten verschuldigd waren. In de UTB’s werden aan Concordia naheffingen opgelegd tot het bedrag van € 515.104,96, te vermeerderen met heffings- en/of invorderingsrente. Concordia moest voorts zekerheid voor betaling aan de Belastingdienst verschaffen. Concordia heeft zonder succes bezwaar gemaakt tegen de UTB’s en voert een beroepsprocedure daartegen, maar de uitkomst daarvan lijkt ongunstig wegens het doen van aangifte door Cross-Ocean onder de verkeerde Tariefpost.
Zou Cross-Ocean zich niet als rechtstreeks vertegenwoordiger van Concordia hebben uitgegeven, dan zou de Belastingdienst Cross-Ocean zelf als aangever ten invoer hebben aangemerkt en zou zij de UTB’s aan Cross-Ocean hebben opgelegd (en niet aan Concordia).
Zou Cross-Ocean bij de aangiften ten invoer de juiste Tariefpost hebben toegepast, dan zou het betreffende invoerrecht dadelijk en per casco zijn geheven, zodat Concordia die heffingen zou hebben kunnen doorberekenen aan haar opdrachtgevers voor wie zij de binnenschipcasco’s liet bouwen, respectievelijk afbouwen. De in 2009 en 2010 ingevoerde casco’s waren eind 2011 al afgebouwd en opgeleverd en met de opdrachtgevers had Concordia al afgerekend. Aan haar opdrachtgevers kan Concordia de naheffingen van de Belastingdienst niet meer doorberekenen. Daarom lijdt Concordia de schade wegens de naheffingen zelf.
2.10.
Van Cross-Ocean als professionele douane-expediteur en zeker als Authorised Economic Operator waartoe Cross-Ocean is gecertificeerd (hierna: AEO-status), mocht Concordia redelijkerwijs verwachten dat Cross-Ocean de goede Tariefpost zou toepassen, te meer omdat Concordia haar had medegedeeld dat het steeds om casco’s voor binnenschepen ging.
Ook daarom mocht Concordia ervan uitgaan dat Cross-Ocean aangifte ten invoer deed van binnenschipcasco’s, omdat Cross-Ocean in haar facturen aan Concordia de ingeklaarde zaken beschreef als “binnenvaartscheepscasco” of als “scheepscasco” of als “casco”, maar nooit als casco van een zeeschip.
Cross-Ocean heeft haar opdrachten dan ook niet naar behoren uitgevoerd en is uit dien hoofde aansprakelijk voor de daardoor door Concordia geleden schade.
Bovendien vallen de gedragingen van Cross-Ocean als een onrechtmatige daad te kwalificeren, op grond waarvan zij eveneens aansprakelijk is tot schadevergoeding.
2.11.
Naast de schade wegens de naheffingen, de rente en de kosten van zekerheidstelling, lijdt Concordia schade in de vorm van het voeren van verweer (in bezwaar en beroep) tegen de UTB’s. Die kosten lopen nog door.
Verder heeft Concordia kosten moeten maken voor de vaststelling van aansprakelijkheid van Cross-Ocean en van de schade.
Voor al die kosten is Cross-Ocean aansprakelijk.
2.12.
Concordia maakt aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente, omdat de aansprakelijkheid van Cross-Ocean is gegrond op een handelsovereenkomst. Subsidiair maakt Concordia aanspraak op de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW.
2.13.
De conclusie van Cross-Ocean strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Concordia in de proceskosten, zowel die van deze hoofdzaak als die van de vrijwaringszaak, daaronder mede begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na het vonnis, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
Bij de beoordeling gaat de rechtbank nader in op de door Cross-Ocean aangevoerde verweren.
3. De beoordeling
In de hoofdzaak
3.1.
Concordia spreekt CO BV, subsidiair CO CV aan wegens niet behoorlijke nakoming van een of meer overeenkomsten van opdracht tot het doen van douaneaangiften in de periode 2009 en 2010.
Cross-Ocean bevestigt dat zij van Concordia de betreffende opdrachten heeft gekregen tot het doen van douaneaangiften van de casco’s en dat zij deze heeft uitgevoerd.
Echter, partijen twisten over de vragen: welke van de beide gedaagden als opdrachtnemer dient te worden beschouwd, welke de inhoud van de overeenkomst(en) precies is, of Cross-Ocean haar verbintenissen behoorlijk is nagekomen en of Concordia daardoor schade heeft geleden.
Wederpartij van Concordia?
3.2.
De maatstaf voor de beantwoording van de vraag of CO BV, dan wel CO CV in dit geval als wederpartij van Concordia moet worden aangemerkt, ontleent de rechtbank aan de in artikel 3:33 BW en artikel 3:35 BW bepaalde wilsvertrouwensleer en aan de volgende overwegingen in arresten van de Hoge Raad:
HR 11 maart 1977, LJN AC1877, NJ 1977, 521 - kribbebijter:
“dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden; dat een bevestigend antwoord op deze vraag, die van feitelijke aard is, niet wordt uitgesloten door de omstandigheid dat die ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed;”
HR 26 juni 2009, LJN BH9284 - Wiggers/Makelaardij Sneek, rov 3.3.1:
“Het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen een overeenkomst hebben gesloten, is ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden.”.
3.3.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank de volgende, tussen partijen vast staande feiten en omstandigheden het volgende in aanmerking.
CO CV is een commanditaire vennootschap en CO BV is de beherend vennoot van CO CV. CO BV en CO CV zijn op hetzelfde adres gevestigd.
Cross-Ocean heeft gedurende een lange periode – partijen spreken over de periode van 2002 tot en met 2011 – in opdracht van Concordia aangiften ten invoer verricht.
De wettelijke regeling van de overeenkomsten van opdracht en van lastgeving vormen het juridische kader tussen partijen.
Afgezien van de aktes van 2007 en 2008 waarin Cross-Ocean tot rechtstreeks vertegenwoordiger van Concordia wordt aangesteld, welke aktes partijen verdeeld houden, hebben partijen bij de omvangrijke hoeveelheid stukken die in het geding zijn gebracht geen andere stukken betreffende de (totstandkoming van de) opdrachten van Concordia aan Cross-Ocean bijgebracht dan uit het Sagitta-systeem van de Douane afkomstige bescheiden en facturen van Cross-Ocean aan Concordia.
Partijen hebben geen andere, voor de beantwoording van de vraag naar de wederpartij van Concordia relevante aanknopingspunten aangevoerd.
3.4.
De Sagitta-bescheiden geven geen inzicht in de rechtsverhouding tussen partijen onderling.
Cross-Ocean heeft – ook daar zijn partijen het over eens – haar betreffende bemoeienissen aan Concordia in rekening gebracht bij facturen waarop de volgende bewoordingen staan voorgedrukt:
bovenaan: “Cross-Ocean Forwarding”
onderaan: “Cross-Ocean B.V. (Commercial Register Rotterdam no. 24137.366) is the managing company of Cross-Ocean C.V. (Commercial Register Rotterdam no. 24137.365)
Any and all activities of Cross-Ocean B.V., are subject to the General Conditions of Agency and Forwarding of Cross-Ocean B.V. [..]”.
In de aangehaalde bewoordingen op de facturen wordt niet duidelijk verklaard welke vennootschap, CO BV of CO CV, de wederpartij van de geadresseerde van de factuur is.
In de facturen ontbreken bewoordingen die erop duiden dat bemoeienissen van CO CV in rekening worden gebracht. De enige vennootschap die activiteiten lijkt te ontplooien is CO BV (“any and all activities of Cross-Ocean B.V.”).
De enkele omstandigheid dat in de factuur wordt medegedeeld dat CO BV de beherend vennoot (“managing company”) van CO CV is, hoeft, mede gelet op de daarop volgende zin “Any and all activities of Cross-Ocean B.V.”, nog niet te betekenen dat de in die factuur in rekening gebrachte bemoeienissen door CO CV zijn verricht.
De bewoordingen van de facturen duiden derhalve eerder op optreden van CO BV als wederpartij, dan CO CV.
In ieder geval heeft Concordia onder deze omstandigheden uit de in de facturen van Cross-Ocean gedane verklaringen redelijkerwijs mogen afleiden dat CO BV haar wederpartij was.
Dat oordeel wordt niet anders door de omstandigheid dat CO CV een commanditaire vennootschap is en zij in beginsel slechts via haar beherend vennoot CO BV deelneemt aan het rechtsverkeer. Die omstandigheid houdt, immers, niet in dat CO BV niet anders dan als beherend vennoot van CO CV aan het rechtsverkeer kan hebben deelgenomen. Daar komt bij dat in het overgelegde uittreksel uit het handelsregister betreffende CO BV als activiteiten, naast “het zijn van beherend vennote van de commanditaire vennootschap cross-ocean C.V.”, staan vermeld: “Expediteurs, cargadoors, bevrachters en andere tussenpersonen in het goederenvervoer”.
Afgezien van de vraag of en zo ja met welke inhoud in de aktes van 2007 en 2008 een nadere overeenkomst tussen partijen werd vastgelegd – daarover debatteren partijen – houden ook die aktes in dat CO BV als wederpartij van Concordia optrad, zoals volgt uit de bewoordingen: “Opdrachtgever/[..] Concordia Shipyards B.V. [..] Expeditieonderneming/[..] Cross-Ocean B.V.”.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat CO BV als opdrachtnemer van Concordia dient te worden aangemerkt.
3.5.
De op een overeenkomst met CO CV gebaseerde vorderingen stuiten op het vorenstaande af.
Nederlandse Expeditievoorwaarden
3.6.
Cross-Ocean doet beroep op de Expeditievoorwaarden, stellende dat die van toepassing zijn verklaard in de aktes van 2007 en 2008.
Concordia betwist niet dat de Expeditievoorwaarden in de aktes van 2007 en 2008 van toepassing worden verklaard, maar voert aan dat zij noch Cross-Ocean door die aktes is gebonden en vordert dat de rechtbank die aktes als tussen partijen niet geldig zal verklaren. Voorts vordert Concordia dat de rechtbank de Expeditievoorwaarden zal vernietigen wegens de niet-terhandstelling daarvan.
Cross-Ocean voert aan dat Concordia haar jaarrekeningen heeft gepubliceerd en dat haar daarom geen beroep toekomt op vernietiging op de grond dat de Cross-Ocean aan Concordia geen redelijke mogelijkheid heeft geboden van de Expeditievoorwaarden kennis te nemen.
De rechtbank overweegt het volgende.
3.7.
De aktes van 2007 en 2008 zijn aan de zijde van Concordia ondertekend door (alleen) [persoon1]. [persoon1] was toen de zelfstandig bevoegde bestuurder van L’Avenir, welke laatstgenoemde tezamen met [bedrijf1] de aandeelhouders en de bestuurders waren van Concordia.
In het uittreksel uit het handelsregister betreffende Concordia stonden in de relevante periode onder “Bestuurder(s)” L’Avenir en [bedrijf1] vermeld als “Directrice”. Over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de genoemde bestuurders stonden in het uittreksel:
“Titel: directrice”; “Bevoegdheid: Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten)”.
In de (tekst van de) statuten van Concordia (zoals die gold ten tijde van het ontstaan van de beide aktes) staat in artikel 17 de bevoegdheid van het bestuur tot vertegenwoordiging van de Concordia geregeld als volgt:
“1. De directie vertegenwoordigt de vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan:
a. iedere algemeen directeur afzonderlijk;
b. twee gezamenlijk handelende directeuren.
[..]”.
De voornoemde feiten en omstandigheden staan tussen partijen vast.
Uit de statuten noch uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt dat L’Avenir “algemeen directeur” was van Concordia in de zin van artikel 17 lid 1 aanhef en onder a. van de statuten. Daarom dient L’Avenir aangemerkt te worden als “directeur” in de zin van dat artikellid onder b. van de statuten.
Met die statutaire bepaling is een wettelijk toegelaten afwijking gemaakt als bedoeld in de tweede zin van artikel 2:240 lid 2 BW. De vennootschap kan beroep doen op zodanige afwijkende regeling (artikel 2:240 lid 3 BW).
Derhalve kon [persoon1] als (zelfstandig bevoegd) bestuurder van L’Avenir in november 2007 of oktober 2008 Concordia niet zelfstandig (zonder medehandeling van haar mededirecteur [bedrijf1]) vertegenwoordigen.
Het vorenstaande brengt mee dat Concordia zich ten opzichte van Cross-Ocean in beginsel kan beroepen op de onbevoegdheid van [persoon1].
3.8.
Maar er staan meer feiten en omstandigheden tussen partijen vast.
[persoon1] was in de periode 2007 tot en met 2010 bestuurder van Concordia en had in die hoedanigheid contact met Cross-Ocean, ook na de ondertekening van de aktes van 2007 en 2008.
Concordia heeft, ook na november 2007, talrijke opdrachten tot het doen van douaneaangifte aan CO BV gegeven. Uit niet betwiste producties blijkt ook dat CO BV telkens bij haar facturen aan Concordia de Sagitta-documentatie toezond waaruit de aangifte ten invoer, respectievelijk de toestemming van de Belastingdienst tot wegvoering van het betreffende casco werd bevestigd.
In die Sagitta-documentatie staat telkens vermeld:
“Vertegenwoordigde
[..]
Naam :CONCORDIA SHIPYARDS B.V.
[..]
Vertegenwoordiger
[..]
Naam : [2] CROSS OCEAN B.V.”
en
“AANG. / VERT.: [..] GEADRESSEERDE:
[2] CROSS OCEAN CONCORDIA SHIPYARDS B.V.
[..] [..]
VERTEGENWOORDIGDE:
CONCORDIA SHIPYARDS B.V.
[..]”.
Uit die bewoordingen blijkt dat CO BV niet in eigen naam, maar als direct vertegenwoordiger en in naam van Concordia de aangifte ten invoer had gedaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat Concordia op al die facturen met die Sagitta-documenten als bijlagen aan Cross-Ocean heeft betaald. Gesteld noch gebleken is dat Concordia ooit heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de in die Sagitta-documenten bevestigde wijze van optreden van CO BV.
Het argument van Concordia dat zij niet op de Sagitta-documenten heeft gelet en dat zij niet thuis is in douaneaangifte snijdt geen hout. De Sagitta-documenten zijn niet lang (één tot twee bladzijden A-4) en de hierboven aangehaalde bewoordingen daarvan zijn ook voor een niet in de materie van douaneaangifte ingevoerd persoon duidelijk. Van een rechtspersoon als Concordia en haar bestuur mag worden verwacht dat zij kennis neemt (nemen) van de documenten die ter onderbouwing van een factuur worden meegestuurd.
Door aldus te handelen heeft Concordia (gaandeweg) stilzwijgend haar instemming gegeven met die handelwijze van CO BV. Daarmee heeft Concordia de op zichzelf onbevoegde vertegenwoordigingshandeling van [persoon1] door de akte van november 2007 namens haar aan te gaan (stilzwijgend) bekrachtigd. Daardoor is Concordia aan de akte van november 2007 gebonden geraakt.
Het vorenstaande geldt eens te sterker ten aanzien van de akte van oktober 2008, die, immers, dezelfde inhoud heeft als die van november 2007 en omdat Concordia voordat die akte tot stand kwam al was overgegaan tot (stilzwijgende) bekrachtiging van de akte van november 2007. Door de akte van oktober 2008 namens Concordia te ondertekenen bevestigde [persoon1] de instemming met het systeem van de directe vertegenwoordiging en de daarbij toepasselijke voorwaarden. Door ook op de na oktober 2008 met Sagitta-documentatie onderbouwde facturen van CO BV te betalen, bevestigde Concordia haar instemming. Zodoende bekrachtigde Concordia de totstandkoming van de akte van oktober 2008.
De oudste aangifte ten invoer ten aanzien waarvan de Belastingdienst een naheffing heeft opgelegd dateert van 12 maart 2009. Tussen oktober 2008 en maart 2009 had Concordia diverse opdrachten tot douaneaangifte aan CO BV gedaan en op diverse facturen van CO BV met bijgevoegde Sagitta-documentatie betaald.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat Concordia door bekrachtiging aan de aktes van november 2007 en oktober 2008 gebonden is geraakt.
3.9.
Voorts voert Concordia aan dat Cross-Ocean niet is gebonden aan de aktes van 2007 en 2008, omdat slechts [persoon2] die aktes namens Cross-Ocean heeft ondertekend en zij niet bevoegd was om haar daartoe te vertegenwoordigen.
Dat argument treft geen doel, omdat slechts de vennootschap beroep kan doen op onbevoegdheid van haar vertegenwoordiger, niet de wederpartij (vgl.: artikel 2:240 lid 3 BW). Blijkens het handelsregister was [persoon2] een vertegenwoordiger van CO BV. Verder doet Cross-Ocean beroep op de aktes van 2007 en 2008 ten opzichte van Concordia, waaruit haar bekrachtiging van de (eventuele) onbevoegdheid van [persoon2] blijkt.
3.10.
Verder voert Concordia aan dat in de aktes van 2007 en 2008 CO BV gemachtigd wordt, maar dat de beide aktes door CO CV zijn gestempeld en dat deze niet door CO BV zijn ondertekend of gestempeld, zodat CO BV geen rechten aan de aktes kan ontlenen.
In dat betoog ziet Concordia eraan voorbij dat de aktes aan de zijde van Cross-Ocean door [persoon2] zijn ondertekend en zij een (in het handelsregister vermelde) vertegenwoordiger van CO BV was. Daaraan doet de afstempeling met het stempel van CO CV niet af.
3.11.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat Concordia en CO BV aan de aktes van 2007 en 2008 zijn gebonden. Daarop stuiten de vorderingen tot nietig verklaring, dan wel vernietiging van de aktes van 2007 en 2008 af.
3.12.
Als gezegd, is in de aktes van 2007 en 2008 geregeld dat CO BV in naam van Concordia, als haar directe vertegenwoordiger douaneaangiften zou doen. Voor de vraag naar verschuldigdheid van de naheffingen maakt het in beginsel niet uit of CO BV de aangiften ten invoer in naam van Concordia heeft verricht, als direct vertegenwoordiger van Concordia, dan wel of CO BV die aangiften in eigen naam zou hebben verricht als middellijk vertegenwoordiger van Concordia. In beide gevallen zou de Belastingdienst achteraf de naheffingen hebben opgelegd, in het eerste geval aan Concordia, in het laatste aan CO BV.
Gesteld noch gebleken is dat CO BV geen verhaal op Concordia zou hebben voor de bedragen van de uiteindelijk opgelegde invoerrechten, indien CO BV handelend in eigen naam, als middellijk vertegenwoordiger van Concordia, met toepassing van de Tariefpost voor casco’s van binnenschepen afkomstig uit China aangiften ten invoer zou hebben gedaan.
Het belang van het geschilpunt tussen partijen betreffende de directe vertegenwoordiging van Concordia door CO BV ten opzichte van de Belastingdienst, is dus beperkt tot de vraag of CO BV al dan niet verhaal zou hebben gehad op Concordia voor de bedragen van de achteraf opgelegde naheffingen indien CO BV in eigen naam, als middellijk vertegenwoordiger van Concordia de aangiften ten invoer zou hebben gedaan.
3.13.
Tussen partijen staat vast dat de Expeditievoorwaarden in de aktes van 2007 en 2008 van toepassing worden verklaard.
Ingevolge artikel 6:232 BW zijn de Expeditievoorwaarden derhalve op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing geworden.
Echter, ook staat tussen partijen vast dat CO BV bij het aangaan van noch de akte van november 2007, noch die van oktober 2008 aan Concordia een redelijke mogelijkheid heeft geboden tot kennisneming van de inhoud van de Expeditievoorwaarden. Met een beroep op die omstandigheid vordert Concordia de vernietiging van de Expeditievoorwaarden.
Cross-Ocean voert daartegen aan dat het bepaalde in artikel 6:235 lid 1 aanhef en onder a BW het beroep van Concordia op die vernietigingsgrond blokkeert. Cross-Ocean heeft onbetwist gesteld dat Concordia jaarlijks, ook al in 2006, haar jaarrekeningen publiceerde.
Ingevolge artikel 6:235 lid 1 aanhef en onder a BW kan een rechtspersoon die een onderneming drijft en ten tijde van het sluiten van de overeenkomst laatstelijk zijn jaarrekening heeft openbaar gemaakt geen beroep doen op de vernietigingsgrond dat de gebruiker van algemene voorwaarden aan zijn wederpartij geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van die voorwaarden kennis te nemen. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op grote ondernemingen die verplicht zijn om hun jaarrekening te publiceren. Echter, in de toelichting bij het betreffende amendement nr. 33 van Kamerlid Korthals is opgenomen: “Ten einde bewijsproblemen te voorkomen wordt overigens niet de verplichting tot openbaar maken van een jaarrekening, doch het daadwerkelijk publiceren ervan als criterium voorgesteld; dat is gemakkelijk in het Handelsregister na te gaan.” (Kamerstukken II, vergaderjaar 1984-1985, 16 983, nr. 33, blz. 2). Bij de behandeling van dat amendement overwoog regeringscommissaris Hartkamp “In het amendement wordt niet aangeknoopt bij de verplichting om een jaarrekening openbaar te maken. Dat zou de gebruiker namelijk noodzaken zich te verdiepen in moeilijk verifieerbare gegevens als omzet en balanstotaal. Er is aangeknoopt bij het hebben gepubliceerd van een jaarrekening.” (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1632) en “Het amendement moet naar het ons voorkomt aldus worden begrepen, dat alleen rechtspersonen van wie een jaarrekening is openbaar gemaakt, onder de uitzondering [..] vallen; is geen jaarrekening openbaar gemaakt, dan biedt lid 1 onder b het criterium, en zulks ongeacht of het gaat om rechtspersonen die publicatieplichtig zijn of niet. Dit strookt niet alleen met de tekst van het amendement (de bepaling onder a spreekt immers van een “rechtspersoon … die … haar jaarrekening openbaar heeft gemaakt”, terwijl de bepaling onder b aanvangt met de woorden “een partij op wie het onder a bepaalde niet van toepassing is …”), doch ook met de toelichting, alwaar naar aanleiding van de bepaling onder a wordt opgemerkt [volgt het hierboven aangehaalde citaat]” (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1644). In gelijke zin Hof Den Haag 17 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BP4553.
Nu tussen partijen vaststaat dat Concordia haar jaarrekening had gepubliceerd toen zij de overeenkomsten belichaamd in de akte van november 2007, respectievelijk die van oktober 2008 aanging, blokkeert die publicatie haar beroep dat Cross-Ocean haar geen gelegenheid heeft geboden kennis te nemen van de (inhoud van de) Expeditievoorwaarden.
3.14.
De stelling van Concordia dat de Expeditievoorwaarden moeten worden vernietigd omdat deze onredelijk bezwarend zouden zijn voor Concordia, dient ingevolge het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en onder a in samenhang met artikel 6:235 lid 1 aanhef en onder a hetzelfde lot te delen.
Algemene voorwaarden Cross-Ocean
3.15.
Concordia vordert dat de rechtbank de Algemene Voorwaarden zal vernietigen wegens de niet-terhandstelling daarvan.
Cross-Ocean doet subsidiair beroep op de Algemene Voorwaarden ter onderbouwing van haar beroep op de Expeditievoorwaarden, niet primair.
In het vorenstaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het primaire beroep van Cross-Ocean op de aktes van 2007 en 2008 en de daarin van toepassing verklaarde Expeditievoorwaarden opgaat. Daarom heeft Concordia geen processueel belang meer bij haar vordering tot vernietiging van de Algemene Voorwaarden.
3.16.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtsverhouding tussen Concordia en haar wederpartij CO BV dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht c.q. lastgeving, dat daarop de Expeditievoorwaarden van toepassing zijn en dat de beroepen van Concordia tot vernietiging van de Expeditievoorwaarden niet opgaan.
In dat kader dient vervolgens de door Concordia gestelde, maar door Cross-Ocean betwiste aansprakelijkheid van CO BV te worden onderzocht.
Cross-Ocean B.V. aansprakelijk voor schade?
3.17.
Nog afgezien van de toepasselijkheid van de Expeditievoorwaarden, is de maatstaf voor de vraag naar aansprakelijkheid van een opdrachtnemer (hier: CO BV): of de opdrachtnemer de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot (hier: douane-expediteur) mag worden verwacht.
Stelplicht en – bij voldoende betwisting – bewijslast ten aanzien van tekortkoming in de zorg van de opdrachtnemer liggen bij de opdrachtgever die schadevergoeding wegens wanprestatie vordert.
3.18.
Voor zover Concordia betoogt dat een andere maatstaf, een hogere lat, dient te worden aangelegd omdat Cross-Ocean de AEO-status heeft, verwerpt de rechtbank dat betoog. De AEO-status is niet voorbehouden aan douane-expediteurs. De AEO-status geeft aan dat de betreffende ondernemer aan bepaalde veiligheidsvoorschriften in de internationale goederenhandel voldoet; daarom is die status voor het onderhavige onderwerp niet van belang. Concordia heeft bovendien niet – voldoende duidelijk – gesteld op grond waarvan de AEO-status van Cross-Ocean meebrengt dat zij op het onderhavige onderwerp van deze douane-expediteur meer mocht verwachten dan van een niet-AEO-gecertificeerde douane-expediteur.
3.19.
Voor de vraag naar aansprakelijkheid van CO BV ten opzichte van Concordia is de juistheid van de naheffingen door de Belastingdienst door middel van de UTB’s in beginsel niet van belang. De al dan niet juistheid van de naheffingen raakt, immers, niet aan de rechtsverhouding tussen partijen, met name niet aan de vraag of CO BV de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend douane-expediteur mag worden verwacht.
In de kern genomen vordert Concordia vergoeding van achteraf door de Belastingdienst met de UTB’s opgelegde invoerrechten die, indien CO BV de opdrachten tot aangifte ten invoer behoorlijk zou hebben uitgevoerd en niet met toepassing van Tariefpost 8901 9010 (voor zeeschepen), reeds ten tijde van de invoer zouden zijn geheven. Concordia stelt, immers, niet dat de achteraf met de UTB’s opgelegde invoerrechten op zichzelf genomen onjuist zijn voor de invoer na 1 januari 2006 van casco’s van binnenschepen afkomstig uit China. De omstandigheid dat Concordia in de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de Belastingdienst argumenten aandraagt om die opgelegde naheffingen ongedaan gemaakt te krijgen of te beperken, maakt dat niet anders, omdat die argumenten geen andere strekking hebben dan om de schade door de naheffingen te beperken.
Feiten of omstandigheden die tot een andere conclusie voeren zijn gesteld noch gebleken.
Concordia stelt dat zij de bedragen van de naheffingen, wegens het tijdsverloop, niet meer kan verhalen op haar opdrachtgevers. Cross-Ocean betwist die stelling gemotiveerd.
3.20.
Het vorenstaande voert tot de gevolgtrekking dat van de aan CO BV verweten gedragingen voor de vordering tot schadevergoeding slechts relevant is: het bij het doen van aangiften toepassen van de Tariefpost 8901 9010 (voor zeeschepen).
3.21.
Gesteld noch gebleken is dat Concordia specifiek heeft verzocht om de casco’s als casco’s van binnenschepen in te klaren. Wellicht zal uit de bescheiden die bij elke opdracht tot het doen van aangifte ten invoer aan CO BV werden meegestuurd, zoals de factuur van de Chinese bouwwerf, inzichtelijk zijn geworden dat het om binnenvaartcasco’s ging, maar daarmee is nog niet gezegd dat Concordia als opdrachtgever voldoende duidelijke instructies aan CO BV heeft gegeven om bij de aangiften ten invoer uitdrukkelijk te verklaren dat het om binnenschipcasco’s ging.
3.22.
Partijen zijn het erover eens dat vanaf 1 januari 2006 bij toepassing van de Tariefpost voor casco’s van zeeschepen uit China geen invoerrecht verschuldigd was, maar bij toepassing van de Tariefpost voor casco’s van binnenschepen uit China wel, namelijk 1,7% van de douanewaarde.
Kennelijk heeft CO BV sedert 1 januari 2006 geruime tijd met gebruikmaking van Tariefpost 8901 9010 aangiften gedaan ten invoer van casco’s voor binnenschepen uit China voordat de Belastingdienst eind 2011 onderzoek ging doen, welk onderzoek leidde tot de oplegging van de UTB’s.
3.23.
Concordia stelt dat zij niet op de hoogte was van de nieuwe regeling per 1 januari 2006 en dat CO BV haar daarover niet heeft geïnformeerd.
Cross-Ocean voert aan dat zij Concordia, net als haar andere opdrachtgevers, van die ontwikkeling op de hoogte heeft gebracht in een toegezonden memorandum. Echter, Cross-Ocean heeft geen schriftelijk bewijs bijgebracht van de verzending van dat memorandum aan Concordia, evenmin heeft zij voldoende specifiek en concreet aangeboden door getuigen te bewijzen dat zij het memorandum aan Concordia heeft verschaft. Daarom gaat de rechtbank aan dat verweer voorbij en gaat de rechtbank ervan uit dat CO BV Concordia niet heeft ingelicht over de tariefswijziging per 1 januari 2006.
3.24.
Cross-Ocean voert aan dat en waarom zij meende – volgens haar stellingen: na overleg met de Belastingdienst – na 1 januari 2006 aangifte ten invoer van casco’s van binnenschepen uit China te mogen doen met gebruikmaking van Tariefpost 8901 9010.
Zoals gezegd, brengt de enkele omstandigheid dat de Belastingdienst achteraf heeft beslist dat Tariefpost 8901 9010 niet van toepassing is voor de invoer van de onderhavige casco’s, nog niet mee dat CO BV daarom niet de zorg heeft betracht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend douane-expediteur.
3.25.
Voor zover Cross-Ocean betoogt dat zij voldoende zorg heeft betracht, omdat zij na overleg met de Belastingdienst na 1 januari 2006 aangifte ten invoer van casco’s van binnenschepen uit China met gebruikmaking van Tariefpost 8901 9010 heeft gedaan, verwerpt de rechtbank dat betoog om de volgende redenen.
Het betreft hier de vraag naar de toe te passen Tariefpost (of GN code). Voor het geval dat daarover onduidelijkheid bestaat, biedt de Verordening van de Raad (EG) Nr 2913/92 van 12 oktober 1992, laatstelijk gewijzigd bij de Verordening van de Raad (EG) Nr 1791/2006 van 20 november 2006, waarbij het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) werd ingevoerd, mogelijkheden om die op te lossen. Artikel 12 CDW biedt de mogelijkheid om aan de Belastingdienst een Bindende tariefinlichting (hierna: BTI) te verzoeken. Met een BTI wordt onduidelijkheid over de indeling weggenomen. Van een beroepsmatig handelend douane-expediteur mag dan ook verlangd worden dat hij bij twijfel over de toepassing van een Tariefpost hetzij aan zijn opdrachtgever verzoekt om een BTI aan te vragen, hetzij dat hij dat zelf doet. Weliswaar kan een (ieder, ook een) douane-expediteur (al dan niet op de voet van artikel 11 CDW) overleg plegen met de Belastingdienst over de toe te passen Tariefpost, maar daarmee wordt niet de zekerheid verkregen die een BTI biedt. Indien een beroepsmatig handelend douane-expediteur zich ten opzichte van zijn opdrachtgever wil kunnen beroepen op de instemming van de Belastingdienst met de toepassing van een bepaalde Tariefpost, dan dient hij hetzij een BTI, hetzij een ander geschrift van de Belastingdienst waarin die instemming wordt bevestigd te kunnen overleggen. Zodanig geschrift heeft Cross-Ocean niet in het geding gebracht.
3.26.
Uit het vorenstaande volgt, echter, niet dat het betoog van Concordia opgaat, dat CO BV onvoldoende zorg heeft betracht omdat zij geen BTI heeft aangevraagd.
Ten eerste bestaat geen verplichting voor een douane-expediteur om een BTI aan te vragen. Ten tweede bestond er kennelijk bij CO BV na haar informele overleg met de Belastingdienst over het doen van aangiften voor de casco’s na 1 januari 2006 geen onzekerheid over de toepasselijkheid van Tariefpost 8901 9010, zodat voor CO BV geen aanleiding bestond om daarover een BTI aan te vragen. Uit het niet-aanvragen van een BTI door CO BV kan daarom niet worden afgeleid dat CO BV niet de zorg heeft betracht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend douane-expediteur.
3.27.
Cross-Ocean voert aan dat wegens de grootte en de stevigheid van de (op basis van de) casco’s (te bouwen schepen) wel Tariefpost 8901 9010 kon worden toegepast. Daartoe verwijst Cross-Ocean naar de aantekeningen en toelichtingen bij die Tariefpost in Gemeenschappelijke Nomenclatuur.
Uit de door Concordia overgelegde en tussen partijen niet betwiste aangiften ten invoer blijkt dat CO BV na 1 januari 2006 ook wel onder Tariefpost 8901 9010 aangifte deed met de vermelding “newly built steel hull of inland vessel with [main] dimension [..]” (zie productie 65, bijlagen bij facturen van 31 oktober 2006 (drie aangiften), 30 november 2006, 16 mei 2007, 13 juni 2007 (drie aangiften). Daarmee heeft het voor de Belastingdienst duidelijk moeten zijn dat aangiften ten invoer werden gedaan van casco’s van binnenschepen. Gesteld noch gebleken is dat de Belastingdienst die aangiften slechts met heffing van het invoerrecht van 1,7% heeft aanvaard.
Het betoog van Cross-Ocean overtuigt dan ook in zoverre dat daaruit blijkt dat CO BV met enige zorg te werk is gegaan en dat de Belastingdienst haar wijze van aangeven met toepassing van Tariefpost 8901 9010 heeft aanvaard.
Dat oordeel wordt niet anders indien achteraf blijkt dat CO BV niet de juiste Tariefpost had toegepast.
3.28.
Het ware uiteraard beter geweest indien CO BV aan Concordia zou hebben gevraagd schriftelijk mede te delen welke Tariefpost zij diende toe te passen, dan wel aan Concordia zou hebben geschreven dat en waarom zij Tariefpost 8901 9010 meende te kunnen gebruiken en aan Concordia instemming daarmee zou hebben gevraagd.
Daar staat, echter, het eerder genoemde punt tegenover dat gesteld noch gebleken is dat Concordia heeft verzocht om de casco’s uitdrukkelijk als casco’s van binnenschepen in te klaren, laat staan dat Concordia opdracht heeft gegeven om een bepaalde Tariefpost toe te passen (anders dan Tariefpost 8901 9010).
3.29.
Andere – voldoende concrete – verwijten aan het adres van CO BV heeft Concordia niet aangevoerd.
3.30.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom, dat niet aannemelijk is geworden dat de schade waarvan Concordia vergoeding vordert, valt toe te rekenen aan een tekortschieten in de zorg die van CO BV als douane-expediteur verwacht mocht worden.
De rechtbank komt daarom niet meer toe aan het beroep van Cross-Ocean op de Expeditievoorwaarden.
3.31.
Feiten of omstandigheden die de vordering van Concordia tot schadevergoeding zouden kunnen dragen buiten het kader van de overeenkomsten tot opdracht of lastgeving, zijn gesteld noch gebleken. Daarop stuit af de gestelde aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad van de zijde van Cross-Ocean.
3.32.
Op het vorenstaande stuit ook de vordering tot het stellen van zekerheid voor de gevorderde schadevergoeding af.
3.33.
De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen.
3.34.
De rechtbank zal Concordia als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van Cross-Ocean in deze zaak gevallen proceskosten veroordelen.
Cross-Ocean heeft geen grond aangevoerd voor toewijzing van de proceskosten in de vrijwaring aan haar en de rechtbank ziet ambtshalve evenmin grond daartoe.
De kostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv heeft betrekking op zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten en levert dus voor alle kosten een executoriale titel op. De in artikel 237 lid 3 Rv bedoelde kosten zal de rechtbank begroten als volgt:
- -
griffierecht € 575,-
- -
salaris advocaat (vier punten in Liquidatietarief II) € 1.808,-
De kosten die na deze uitspraak ontstaan zijn uiteraard nog niet bekend. Voor het geval over de hoogte daarvan bij de executie een geschil mocht rijzen, zal de rechtbank op de voet van art. 237 lid 4 Rv het bedrag van het nasalaris voor de advocaat bij voorbaat begroten op € 131,- zonder betekening en dat bedrag verhoogd met € 68,- in geval van betekening.
Zoals gevorderd en niet bestreden, zal de rechtbank bepalen dat Concordia over de proceskosten de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd zal worden vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis.
Eveneens als gevorderd en niet bestreden, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
In het incident tot oproeping in vrijwaring:
3.35.
Uit de beslissing in de hoofdzaak volgt dat het niet nodig was om [persoon1] en L’Avenir in vrijwaring op te roepen. De aan de zijde van Concordia gevallen proceskosten in het incident dienen daarom, op de voet van artikel 237 lid 1 Rv, voor rekening van Cross-Ocean te komen. De rechtbank zal die kosten begroten op € 452,-, zijnde één punt aan salaris voor de advocaat.
Zoals gevorderd en niet bestreden, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4. De beslissing
De rechtbank,
4.1.
in het incident tot oproeping in vrijwaring:
veroordeelt Cross-Ocean in de aan de zijde van Concordia gevallen proceskosten, hierbij begroot op € 452,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.2.
in de hoofdzaak:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Concordia in de aan de zijde van Cross-Ocean gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op € 575,- aan verschotten en op € 1.808,- aan salaris voor de advocaat;
begroot van de na deze uitspraak vallende kosten het salaris voor de advocaat bij voorbaat op € 131,- zonder betekening en dat bedrag verhoogd met € 68,- in geval van betekening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat Concordia over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal worden vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014. 1928