Kaderbesluit 2008/909/JBZ van 27 november 2008 van de Raad van de Europese Unie, Pb. EU 5 december 2008, L327/27
Rb. Den Haag, 19-04-2023, nr. C/09/616445 / HA ZA 21-727
ECLI:NL:RBDHA:2023:5392
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-04-2023
- Zaaknummer
C/09/616445 / HA ZA 21-727
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2023:5392, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑04‑2023; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Overheidsaansprakelijkheidsrecht - WETS - de rechtbank oordeelt dat een besluit van de minister om een in Belgie opgelegde levenslange gevangenistraf over te nemen als een levenslange gevangenisstraf in Nederland onrechtmatig is. Deze omzetting mag in geen geval leiden tot een strafverzwaring. Er bestaan grote verschillen in uitvoering tussen de Belgische en Nederlandse gevangenisstraf. Gelet op die verschillen is niet toereikend gemotiveerd waarin de tenuitvoerlegging als Nederlandse levenslange gevangenisstraf voor eiser geen strafverzwaring betekent.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/616445 / HA ZA 21-727
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiser] ,
te [naam 1] ,
eiser,
advocaten mr. T. de Boer en mr. F. Dölle te Amsterdam ,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID) ,
te Den Haag ,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1 Samenvatting
1.1.
Bij besluit van 17 mei 2018 heeft de minister van Justitie en Veiligheid (de minister) besloten de levenslange gevangenisstraf die [eiser] in België heeft gekregen over te nemen en ongewijzigd als levenslang ten uitvoer te leggen in Nederland. De minister heeft zich gebaseerd op het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van 30 januari 2018 (het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden ).
1.2.
De rechtbank oordeelt dat het besluit van de minister onrechtmatig is jegens [eiser] . Het overnemen van een straf opgelegd in een ander EU-land mag in geen geval leiden tot een strafverzwaring. Dat volgt uit het Unierechtelijke Kaderbesluit1.en de daarop gebaseerde WETS.2.Er bestaan grote verschillen in uitvoering tussen een levenslange straf in België en een levenslange straf in Nederland. Gelet op die verschillen heeft het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet toereikend gemotiveerd waarom levenslang in Nederland voor [eiser] geen strafverzwaring betekent.
1.3.
De rechtbank zal de Staat veroordelen het besluit van de minister te herroepen en een nieuw besluit te nemen. Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden moet opnieuw naar de zaak van [eiser] kijken, hem daarbij betrekken en rekening houden met de overwegingen in dit vonnis.
1.4.
De opbouw van dit vonnis is verder als volgt:
2. het procesverloop;
3. de relevante feiten;
4. het geschil;
5. de beoordeling; en
6. de beslissing.
2 De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 23 augustus 2021 met producties 1 t/m 38;
- -
de conclusie van antwoord van 24 november 2021 met producties 1 t/m 5;
- -
het tussenvonnis waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 28 februari 2023;
- -
de aktes met producties 39 t/m 50 en 51 t/m 55 van [eiser] ; en
- -
de akte met productie van de Staat.
2.2.
Op 28 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:
- -
eiser in persoon, bijgestaan door mr. T. de Boer en mr. F. Dölle ;
- -
voor de Staat: mevrouw mr. [naam 2] , senior selectie functionaris bij de afdeling Internationale overdracht strafvonnissen (IOS) en mr. [naam 3] , coördinator juridisch adviseur Dienst Justitiële Instellingen ( DJI ), bijgestaan door mr. J. Perenboom en mr. Ten Broeke . De pleitnotities van de advocaten en de zittingsaantekeningen van de griffier zijn in het griffiedossier gevoegd.
2.3.
De vonnisdatum is bepaald op heden.
3 De feiten
Straf in België en verzoek overbrenging
3.1.
Bij arrest van 28 september 2015 van het Hof van Assisen in Antwerpen is [eiser] veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, (poging tot) diefstal met (bedreiging met) geweld en (poging tot) afpersing. [eiser] is Nederlander. Hij zat sinds 20 oktober 2011 gedetineerd in België . [eiser] is in België tot ongewenst vreemdeling verklaard.
3.2.
Op 29 december 2015 heeft [eiser] in België verzocht om overbrenging naar Nederland om hier zijn straf verder te ondergaan.
Juridisch kader
3.3.
In het Kaderbesluit staan de grondslagen voor de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een strafrechtelijke sanctie die België is opgelegd.
3.4.
Met het Kaderbesluit is tussen EU-lidstaten het beginsel geïntroduceerd van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke uitspraken waarbij vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen zijn opgelegd. Het Kaderbesluit stelt voorwaarden waaronder een straf of maatregel opgelegd in een lidstaat (de beslissingslidstaat) kan worden uitgevoerd in een andere lidstaat (de tenuitvoerleggingsstaat) waarvan de veroordeelde onderdaan is. In artikel 8 lid 4 Kaderbesluit is bepaald dat, als bij de erkenning een aanpassing van de sanctie moet plaatsvinden, deze aanpassing naar duur of aard geen verzwaring van de in de beslissingsstaat opgelegde sanctie inhoudt (verbod op strafverzwaring). De tenuitvoerlegging van de straf vindt na overname plaats overeenkomstig het recht van de tenuitvoerleggingsstaat (artikel 17 Kaderbesluit) dat onder meer het recht op voorwaardelijke invrijheidstelling omvat.
3.5.
In Nederland is het Kaderbesluit geïmplementeerd in de WETS. In artikel 2:11 WETS is geregeld hoe de inhoudelijke beoordeling van een verzoek tot erkenning moet plaatsvinden. De relevante bepalingen luiden:
“ Lid 3: De bijzondere kamer van het gerechtshof [bedoeld wordt de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , rb. ] beoordeelt:
(a) of er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak met toepassing van artikel 2:13, eerste lid, te weigeren;
(b) of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
(c) tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het vierde of vijfde lid aanleiding geeft.
Lid 4: Indien de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot dat strafmaximum verlaagd.
Lid 5: Indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht, wordt de vrijheidsbenemende sanctie gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.
Lid 6: De aanpassing op grond van het vierde of vijfde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in.
Lid 7: De bijzondere kamer van het gerechtshof doet zijn oordeel op grond van het derde lid, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister toekomen, binnen een termijn van zes weken nadat de rechterlijke uitspraak en het certificaat zijn ontvangen. ”
3.6.
De minister is gebonden aan het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden (zie 2:12 WETS). De in artikel 2:11 WETS beschreven procedure (hierna: de aanpassingsprocedure) bij het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden is schriftelijk. In de wet is niet vastgelegd dat de veroordeelde of diens advocaat een zienswijze kan inbrengen. Er is ook geen recht op inzage in het dossier. Behandeling en uitspraak vinden niet plaats in het openbaar.
De aanpassingsprocedure bij [eiser]
3.7.
Bij brief van 10 augustus 2016 (productie 6 [eiser] ) heeft de afdeling Internationale overdracht van strafvonnissen van de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: IOS) [eiser] geïnformeerd over de overbrenging. In de brief staat onder meer:
‘ Zoals u weet heeft het Ministerie van Justitie van België mij verzocht om de Belgische straf die aan u is opgelegd, over te nemen en u de mogelijkheid te geven uw levenslange straf in Nederland uit te zitten.
Het doel van een dergelijke strafovername is te zorgen dat een terugkeer in de maatschappij goed begeleid kan worden. In de procedure om te beslissen over overname wordt door het Gerechtshof in Arnhem- Leeuwarden bekeken in hoeverre uw straf in Nederland kan worden voortgezet.
Omdat u tot een levenslange gevangenisstraf bent veroordeeld, bekijkt het gerechtshof of de door u gepleegde feiten ook in Nederland een levenslange gevangenisstraf zouden opleveren. Dit zou in uw zaak het geval zijn. Zoals u wellicht weet, is deze straf in Nederland ook echt levenslang. Nederland kent geen mogelijkheden tot een tussentijdse beoordeling of voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit is in België anders’ .
3.8.
Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft, als daartoe aangewezen instantie in de aanpassingsprocedure als bedoeld in artikel 2:11 WETS, op 30 januari 2018 geoordeeld dat het ongewijzigd overnemen van de levenslange gevangenis in Nederland geen strafverzwaring meebrengt. Het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden is tot stand gekomen zonder dat [eiser] een zienswijze heeft kunnen geven of is gehoord.
De relevante passage luiden:
‘ De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(…)
Het strafmaximum naar Nederlands recht is een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren.
(…)
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of – met inachtneming van (…) uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2017 – de in België opgelegde levenslange opsluiting naar aard en duur wordt verzwaard ingeval van voortzetting van de tenuitvoerlegging als levenslange gevangenisstraf in Nederland.
Uit informatie van de Federale Overheidsdienst Justitie van 23 juni 2016 volgt dat in België een levenslanggestrafte mogelijkheden heeft tot vervroegde invrijheidsstelling. Gelet op het feit dat veroordeelde geen verblijfsrecht heeft in België kan hij eerst na het ondergaan van 15 jaar van de hem opgelegde levenslange gevangenisstraf een verzoek tot voorlopige invrijheidsstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied indienen bij de strafuitvoeringsrechtbank. Verder bestaan er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat in de Belgische praktijk een tot levenslang veroordeelde na ommekomst van een bepaald deel van de straf in vrijheid wordt gesteld. Veroordeelde komt in België slechts in aanmerking voor voorlopige invrijheidsstelling met het oog op zijn uitzetting. Het is van een rechterlijke beoordeling afhankelijk of deze invrijheidsstelling wordt verleend.
De Hoge Raad concludeert in zijn arrest van 19 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3185) dat:
“het Nederlandse recht thans voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met art. 3 EVRM. De recente introductie van dit stelsel betekent dat thans geen (doorslaggevende) betekenis toekomt aan de feitelijke mogelijkheden tot bekorting van de levenslange gevangenisstraf zoals die voordien bestonden. Dat laat onverlet dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, zulks bepaaldelijk een factor van betekenis zal zijn bij de alsdan te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met art. 3 EVRM.”
Het hof is daarom van oordeel dat de veroordeelde thans een reële verwachting kan hebben dat de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf een perspectief op terugkeer in de maatschappij biedt dat in overeenstemming is met de daaraan op grond van het EVRM te stellen eisen. Overeenkomstig de thans vastgestelde regeling dient 25 jaar na aanvang van de detentie - te rekenen vanaf het moment van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis terzake van het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd dan wel daarmee gelijk te stellen, in de staat van veroordeling toegepaste vrijheidsbenemende dwangmiddelen - een (eerste) advies uitgebracht door het Adviescollege levenslanggestraften.
In hetgeen hierboven is overwogen over de volgens Belgische recht bestaande mogelijkheid om na vijftien jaar voorlopige invrijheidsstelling te verzoeken ziet het hof geen reden om aan te nemen dat er bij voortzetting van de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland sprake zou zijn van een strafverzwaring. Het is gelet op de inhoud, de strekking en het karakter van die regeling immers niet zeker dan wel in hoge mate waarschijnlijk dat de veroordeelde na ommekomst van een periode van vijftien jaar (voorwaardelijk) in vrijheid zou worden gesteld.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen gronden zijn om de aan de veroordeelde opgelegde straf aan te passen en dat de levenslange gevangenisstraf kan worden overgenomen.’
3.9.
De minister heeft het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden overgenomen.
3.10.
[eiser] is op 7 juni 2018 overgebracht naar Nederland en zit sindsdien in detentie in Nederland.
3.11.
Bij e-mailbericht van 13 februari 2023 heeft de Staat [eiser] gewezen op de mogelijkheid om het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden om een herbeoordeling te vragen. [eiser] heeft dit vooralsnog geweigerd.
Het wettelijk kader voor levenslanggestraften in België en Nederland
België: eerste beoordeling vervroegde invrijheidstelling na 15 jaar
3.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat een levenslanggestrafte die in België tot ongewenst vreemdeling is verklaard in aanmerking voor een beoordeling voor voorlopige invrijheidstelling komt nadat hij vijftien jaren van zijn straf heeft uitgezeten (artikel 26 lid 2 van de Belgische WERV3.). Een Belgische strafuitvoeringsrechtbank, ook wel aangeduid als de SURB, beslist of een voorlopige invrijheidstelling wordt toegekend. Bij afwezigheid van tegenaanwijzingen verleent de SURB een voorlopige invrijheidstelling en daardoor ontstaat voor de levenslanggestrafte een recht op een voorlopige invrijheidstelling met een proeftijd van 10 jaar (art. 71 lid 4 WERV). Indien de SURB een verzoek om voorlopige invrijheidstelling afwijst, bepaalt het wanneer de veroordeelde opnieuw een verzoek tot voorlopige invrijheidstelling kan doen.
3.13.
In artikel 47 WERV zijn de volgende tegenaanwijzingen opgenomen:
(1) het risico van het plegen van nieuwe ernstige feiten;
(2) het risico dat de veroordeelde de slachtoffers lastig valt;
(3) de door de veroordeelde geleverde inspanning om de burgerlijke partijen te vergoeden, rekening houdend met dienst vermogenssituatie.
Nederland: gratie, (ambtshalve) beoordeling na 27 jaar detentie en op verzoek
3.14.
In Nederland geldt dat voor levenslange gevangenisstraffen de gedetineerde na vijfentwintig jaar na aanvang van detentie het Adviescollege Levenslanggestraften (ACL) adviseert voor welke re-integratieactiviteiten een levenslanggestrafte in aanmerking komt. Uiterlijk 27 jaar na aanvang van de detentie beoordeelt de minister ambtshalve of gratie kan worden verleend (artikel 4 lid 3 Bacl4.in samenhang met artikel 19 Gratiewet). De veroordeelde kan ook steeds zelf om gratie verzoeken.
3.15.
Artikel 2 van de Gratiewet luidt:
'Gratie kan worden verleend
a. op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; dan wel
b. indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.'
3.16.
Aanvullende criteria waaraan wordt getoetst zijn (artikel 4 Bacl):
a. het recidiverisico;
b. de delictgevaarlijkheid;
c. het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie;
d. de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
4 Het geschil
4.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en bepalen dat de beslissing van de minister van 17 mei 2018 moet worden herroepen, primair door dit vonnis in de plaats te stellen van de beslissing en subsidiair door de Staat te verplichten tot het nemen van een nieuwe beslissing met inachtneming van dit vonnis en daarbij:
primair
2. de straf aan te passen naar een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar, waarbij de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling – middels toepassing van artikel 6:2:10 lid 4 Sv (artikel 15 lid 7 Sr (oud) gelijkgesteld wordt aan de effectieve strafduur van zijn Belgische gevangenisstraf, te weten 15 jaar, of een door de rechtbank te bepalen strafduur;
subsidiair
3. de Staat te verplichten om de straf van [eiser] te laten bepalen middels de in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) voorgeschreven exequaturprocedure, een procedure gelijk aan de in de WOTS voorgeschreven exequaturprocedure, of een procedure die de rechtbank geraden acht;
meer subsidiair
4. de Staat te verplichten om [eiser] de mogelijkheid te geven na 15 jaar van zijn gevangenisstraf jaarlijks te verzoeken om voorwaardelijke invrijheidstelling in een civiele kort gedingprocedure, of een procedure die uw rechtbank geraden acht, conform de Belgische regeling voor voorlopige invrijheidstelling en de daarin genoemde voorwaarden;
in alle bovengenoemde gevallen
5. de Staat te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van
€ 15.000 voor de geleden immateriële schade;
althans zodanige voorzieningen te treffen als de rechtbank in goede justitie geraden acht, met veroordelen van de Staat in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] licht zijn vorderingen als volgt toe. Het besluit van de minister leidt tot een strafverzwaring. Het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden is niet toereikend gemotiveerd. In België zou [eiser] als levenslanggestrafte een concrete en reële kans hebben gehad om na vijftien jaar in aanmerking te komen voor een voorlopige invrijheidsstelling en had hij bij afwijzing periodiek nieuwe verzoeken kunnen doen. Het perspectief op voorlopige invrijheidstelling na 15 jaren of enkele jaren daarna is hij kwijtgeraakt door het overnemen van de levenslange gevangenisstraf zonder aanpassing. In Nederland kan hij pas na 27 jaar detentie, in zijn geval in 2038, om gratie verzoeken, een ‘gunst’ die de minister zelden verleent, aldus [eiser] . [eiser] is voorafgaand aan het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet gehoord. De WETS-regeling schendt fundamentele rechten van de veroordeelde, zoals deze zijn gegarandeerd in het Kaderbesluit, het EU-Handvest en het Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). [eiser] heeft verder nog gewezen op zijn individuele situatie. In Nederland zou hij geen levenslang opgelegd hebben gekregen. Zijn berouw, zelfinzicht, en houding in detentie, zoals dit blijkt uit zijn reclasseringsdossier en detentiedossier, zijn elementen die bij een beoordeling van een verzoek om voorlopige invrijheidstelling in België van groot belang zouden zijn geacht.
De Staat heeft [eiser] niet goed geïnformeerd over de gevolgen van de strafoverneming in Nederland en het vertrouwensbeginsel geschonden. [eiser] vraagt de rechtbank de beslissing van de minister te herroepen en zelf een nieuwe beslissing te nemen, die daarvoor in de plaats moet komen en die recht doet aan de voorwaarden voor voorlopige invrijheidstelling in het Belgische strafsysteem. Ook vordert hij vergoeding van immateriële schade.
4.3.
De Staat voert verweer. De WETS-regeling is in overeenstemming met het Unierecht. De rechtbank mag het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet, althans slechts terughoudend toetsen. Het overnemen van de levenslange gevangenisstraf leidt niet tot strafverzwaring. Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft met juistheid geoordeeld dat het niet zeker of zeer waarschijnlijk is dat [eiser] na 15 jaar detentie voorlopige invrijheidstelling in België zou hebben gekregen. De Staat handelt niet onrechtmatig doordat hij dit advies heeft overgenomen. Alle vorderingen moeten worden afgewezen, aldus de Staat.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
5.1.
De rechtbank is als restrechter bevoegd om op de vorderingen van [eiser] te beslissen.
Beslispunten
5.2.
De rechtbank zal hierna de volgende beslissingen nemen en toelichten:
- i.
[eiser] is ontvankelijk in zijn vorderingen;
- ii.
de rechtbank beperkt de rechterlijke toets van het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet tot kennelijke fouten;
- iii.
het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden dat levenslang in Nederland voor [eiser] geen strafverzwaring meebrengt, is niet toereikend gemotiveerd;
- iv.
het besluit van de minister is onrechtmatig en moet worden herroepen;
- v.
om de onrechtmatigheid ongedaan te maken, dient een voorziening te worden getroffen;
- vi.
de Staat heeft [eiser] bij de overdracht geen toezeggingen gedaan en het vertrouwensbeginsel niet geschonden;
- vii.
de vordering tot immateriële schadevergoeding wordt afgewezen; en
- viii.
de Staat wordt veroordeeld in de proceskosten.
i. i) de vorderingen van [eiser] zijn ontvankelijk
5.3.
De Staat heeft [eiser] twee weken voor de mondelinge behandeling in deze procedure voorgesteld om het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden te vragen om een herbeoordeling. [eiser] heeft dat vooralsnog geweigerd.
5.4.
Op de mondelinge behandeling heeft de Staat aangevoerd dat die weigering moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van [eiser] , gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:858). Uit dat arrest volgt volgens de Staat dat in de aanpassingsprocedure van de WETS het recht op hoor en wederhoor moet zijn geborgd. Om dat te bereiken kan de veroordeelde het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden achteraf om een herbeoordeling verzoeken. Volgens de Staat heeft de Hoge Raad daarmee bepaald dat een verzoek om herbeoordeling ook de enige beschikbare rechtsingang is, en dat een veroordeelde niet de vrijheid heeft om te kiezen tussen een herbeoordeling door het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden en een procedure bij de civiele rechter. Dat verhoudt zich niet met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de uitgesproken bedoeling van de wetgever om een gespecialiseerde WETS-rechter aan te wijzen.
5.5.
[eiser] kan in deze fase van de procedure niet verplicht worden het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden om een herbeoordeling te verzoeken. De rechtbank licht dit toe.
5.6.
De Staat kan niet voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling een niet-ontvankelijkheidsverweer voeren. Dat recht is na de conclusie van antwoord vervallen (artikel 128 lid 3 Rv). Het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 dat na de conclusie van antwoord is gewezen geeft geen aanleiding van deze regel af te wijken.
5.7.
In het arrest van 10 juni 2022 speelde feitelijk het volgende. In een vergelijkbare aanpassingsprocedure op grond van artikel 2:11 WETS heeft het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden een eerder eigen oordeel over de aanpassing van een buitenlandse straf op verzoek van een veroordeelde herbeoordeeld. Daarbij is de zienswijze van de veroordeelde betrokken. De Hoge Raad stelde vast dat (alsnog) hoor en wederhoor had plaatsgevonden en dat de veroordeelde zich om die reden bij de restrechter uitsluitend nog kon beroepen op kennelijke fouten van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden .
5.8.
In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 leest de rechtbank niet dat een verzoek om herbeoordeling bij het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden de enige beschikbare rechtsingang is. De Hoge Raad heeft de door de advocaat-generaal in zijn conclusie bij het arrest van 10 juni 2022 (conclusie van 17 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:160, 3.75-3.76) opgeworpen vragen over het verplichte karakter van de (kennelijk) gangbare praktijk van een herbeoordeling door het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet beantwoord. Verder wordt een herbeoordeling door het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden in de wet niet als een specifiek rechtsmiddel omschreven. Het beroep op het gesloten stelsel van middelen slaagt niet.
ii) de rechtbank beperkt de toets van het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet tot kennelijke fouten
5.9.
Vast staat dat [eiser] niet is gehoord voorafgaand aan het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden .
5.10.
De rechtbank zal het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden inhoudelijk toetsen. [eiser] heeft recht op een effectief rechtsmiddel en een onpartijdig proces, zoals bedoeld in artikel 47 EU Handvest, omdat in de aanpassingsprocedure Unierecht aan de orde is. Het verbod op strafverzwaring uit het Kaderbesluit is geïmplementeerd in artikel 2:11 lid 6 WETS. [eiser] beroept zich op schending van dit verbod. Schending van dit verbod raakt [eiser] rechtstreeks in zijn individuele belangen. De wijze waarom het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden tot stand is gekomen voldoet niet aan de vereisten van artikel 47 Handvest, onder meer omdat hoor en wederhoor ontbreekt. Bij een doelmatige voorziening past niet dat de rechtbank zich beperkt tot een toets op kennelijke fouten.
5.11.
[eiser] stelt daarnaast dat de Staat onrechtmatig gehandeld heeft bij de overdracht en heeft belang bij een beoordeling daarvan, omdat hij schadevergoeding vordert. Deze vorderingen zal de rechtbank vol toetsen.
iii) het oordeel van het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden is niet toereikend gemotiveerd
5.12.
Komt de ongewijzigde overneming van de Belgisch levenslange straf als Nederlandse levenslange straf in strijd met het verbod op strafverzwaring als bedoeld in het Kaderbesluit en artikel 2:11 lid 6 WETS? Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden oordeelt van niet. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit oordeel niet toereikend is gemotiveerd en licht dat als volgt toe.
5.13.
De rechtbank gaat eerst in op de door partijen verstrekte gegevens over de regelgeving en uitvoeringspraktijk in België en Nederland.
5.14.
Op grond van die gegevens stelt de rechtbank vast dat een levenslange gevangenisstraf in België en dezelfde straf in Nederland wezenlijk (systemisch, zoals [eiser] stelt) van elkaar verschillen. Dat verschil bestaat daarin dat het Belgische recht de veroordeelde een sterkere aanspraak verleent op een voorlopige invrijheidstelling, voortijdige beëindiging van de straf en terugkeer in de samenleving. Iedere levenslang gestrafte in België heeft na vijftien jaar detentie recht op een beoordeling door de SURB over de mogelijkheid tot voorlopige invrijheidstelling. Indien er geen tegenaanwijzingen zijn, heeft de levenslanggestrafte recht op een voorlopige invrijheidstelling. Bij levenslang gestraften geldt daarbij een proeftijd van 10 jaar. Bij afwijzing bepaalt de SURB wanneer de veroordeelde recht heeft op een (periodieke) herbeoordeling daarvan. Om naar voorlopige invrijheidstelling toe te werken krijgt een levenslanggestrafte de mogelijkheid re-integratie-activiteiten te ontplooien. Het perspectief voor een levenslanggestrafte is in Nederland volstrekt anders. Gratieverlening is geen recht maar een gunst. De veroordeelde kan steeds om gratie verzoeken, maar pas na verloop van 25 jaar kan de tot levenslang veroordeelde starten met re-integratie-activiteiten. Na 27 jaar neemt de minister een ambtshalve besluit over gratie.
5.15.
Het is niet zo dat uit de Belgische wetgeving volgt dat invrijheidstelling na vijftien jaren regel is en voorzetting van de tenuitvoerlegging uitzondering. Wel kan op basis van empirisch onderzoek, waarnaar zowel [eiser] als de Staat hebben verwezen, in statistische termen worden vastgesteld dat (i) levenslanggestraften in België een reëel perspectief hebben op voorlopige invrijheidstelling en (ii) dat de daadwerkelijke strafduur van levenslanggestraften in België in algemene zin korter is dan van levenslanggestraften in Nederland. Dat geldt ook voor ongewenst verklaarde gedetineerden. In Nederland is sinds 1987 drie keer gratie verleend aan een levenslanggestrafte. In algemene zin geldt dat een levenslanggestrafte in Nederland op basis van de toepassingspraktijk in het verleden geen reëel althans een zeer beperkt perspectief op gratie heeft. Uit cijfers blijkt nog niet dat invoering van het Bacl per 25 november 2016 daar verandering in heeft gebracht.
5.16.
Een fundamenteel verschil is het recht van de levenslanggestrafte in België om na vijftien jaar detentie en daarna periodiek een verzoek tot voorlopige invrijheidstelling te doen. [eiser] heeft gemotiveerd onderbouwd dat het Belgische systeem hem perspectief gaf op voorlopige invrijheidstelling, alleen al omdat hij daardoor de mogelijkheid had om tijdens zijn detentie naar voorlopige invrijheidstelling toe te werken, voor het eerst in 2026 en, bij afwijzing, na periodieke herbeoordelingen. Dat perspectief is hem bij de overdracht naar Nederland ontnomen. Op grond van het Nederlandse gratiesysteem kan [eiser] pas na verloop van 25 jaar re-integratie-activiteiten ontwikkelen. Mogelijke eigen gratieverzoeken bieden [eiser] in de periode daarvoor geen reëel perspectief op gratie.
Tussen het eerste verzoek om voorlopige invrijheidstelling dat hij in België had kunnen doen (2026) en de ambtshalve beoordeling van gratie in Nederland (2038) zit een periode van 12 jaar.
5.17.
Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft tegen deze achtergrond niet inzichtelijk gemaakt dat geen sprake is van strafverzwaring. De rechtbank licht dit toe.
Geen overweging over het systemische verschil en de periode van 12 jaar
5.18.
Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden maakt in de eerste plaats niet inzichtelijk of en hoe het de systemische verschillen en de gevolgen voor [eiser] (eerste verzoek om voorlopige invrijheidstelling in België (2026) versus (ambtshalve) gratiebeoordeling in Nederland (2038)) heeft gewogen.
Geen onderzoek aanpassing gevangenisstraf naar 30 jaar
5.19.
In de tweede plaats heeft het hof niet onderzocht of aanpassing naar een straf van 30 jaar passender was geweest dan levenslang. In de parlementaire geschiedenis op de WETS5.schrijft de wetgever dat andere EU-landen een mogelijkheid tot voorwaardelijke of voorlopige invrijheidstelling kennen, die voor levenslanggestraften niet in het Nederlands recht is voorzien. Daarom moet, aldus de wetgever, het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden bij overneming van een levenslange gevangenisstraf, opgelegd in een andere EU-staat, onderzoeken of een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar (met de mogelijkheid voor een voorwaardelijke invrijheidstelling) het meest recht doet aan de bedoelingen van de buitenlandse rechter die de straf oplegde. Ongewijzigde tenuitvoerlegging in Nederland van een levenslange gevangenisstraf kan in strijd komen met het strafverzwaringsverbod uit het Kaderbesluit, aldus de wetgever. Met dat doel zijn de dubbele strafmaxima, levenslang en een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar, in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.
5.20.
Enige motivering over de mogelijkheid de straf aan te passen naar 30 jaar ontbreekt in het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , terwijl die wettelijke mogelijkheid er wel was.
Geen onderzoek perspectief voor [eiser] op voorlopige invrijheidstelling onder Belgisch recht
5.21.
Ten derde heeft het hof niet onderzocht of [eiser] in België, in zijn concrete geval, een reëel perspectief had gehad op voorlopige invrijheidstelling. Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden overweegt dat het ‘ gelet op de inhoud, de strekking en het karakter van die regeling immers niet zeker dan wel in hoge mate waarschijnlijk dat de veroordeelde na ommekomst van een periode van vijftien jaar (voorwaardelijk) in vrijheid zou worden gesteld’. Zo deze maatstaf al van toepassing is bij overdracht van een levenslange gevangenisstraf, dan geldt dat het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden daarbij ten onrechte geen informatie over de toepassingspraktijk van voorlopige invrijheidstelling in België en over de detentiehouding van [eiser] heeft betrokken, terwijl de wetgever dat onderzoek wel voorschrijft.6.
5.22.
Ook de Hoge Raad wijst op het belang van een onderzoek naar de concrete omstandigheden van het geval. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 1999 ( NJ 2000/ 334, randnummer 4.4.2 )7.leidt de rechtbank af dat bij overdracht van een levenslange gevangenisstraf onderzoek moet worden verricht ‘ naar de waarschijnlijkheid dat de strafrechtelijke positie van een betrokkene wordt verzwaard’ .
De Hoge Raad overweegt:
‘ 4.4.2 . Indien de rechter van oordeel is dat — in navolging van het buitenland — de oplegging van levenslange vrijheidsstraf geboden is, doet zich niet alleen de onzekerheid ten aanzien van de werkelijke duur van de tenuitvoerlegging van die straf in het buitenland voor, maar mist de rechter bovendien het richtsnoer van de art. 15 en 15a Sr [de toenmalige regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling thans artikel 6:2:10, lid 4, sub a Sv, rb] bij zijn oordeel omtrent de werkelijk te verwachten strafduur bij de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf in Nederland. In dat geval dient de rechter met inachtneming van alle bekende — buitenlandse en Nederlandse — omstandigheden, waartoe ook gerekend kunnen worden de wettelijke bepalingen inzake de voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling en gegevens omtrent de een instrument als gratieverlening gebruikelijkerwijs bepaalde feitelijke praktijk bij de tenuitvoerlegging van levenslange vrijheidsstraffen, de waarschijnlijkheid te beoordelen dat de strafrechtelijke positie van de betrokkene wordt verzwaard. Bij een te dien aanzien gevoerd verweer moet de rechter ook blijk geven zodanig onderzoek te hebben ingesteld.
5.23.
Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft dat vereiste onderzoek niet verricht. Het zegt niets over de relevante wettelijke bepalingen, over de gebruikelijke praktijk van voorlopige invrijheidstelling in België en gratieverlening in Nederland en over de persoon [eiser] . Het is niet navolgbaar hoe het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden tot het oordeel komt dat [eiser] na 15 jaar zeer waarschijnlijk niet vrij zou zijn gekomen.
5.24.
Om de waarschijnlijkheid van strafverzwaring voor [eiser] te voorkomen had het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden daarnaast ook moeten onderzoeken of [eiser] , in vergelijking met de gratieregeling in Nederland, eerder dan na ommekomst van 27 jaar onder het Belgische systeem in (voorlopige) vrijheid had kunnen zijn gesteld.
5.25.
[eiser] heeft voorafgaand aan dit oordeel geen verweer kunnen voeren. Dat ontheft het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet van de verplichting zelf deugdelijk onderzoek te verrichten. De uitkomst van de aanpassingsprocedure mag immers ‘in geen geval’ een strafverzwaring inhouden.
iv) De beslissing van de minister van 17 mei 2018 is onrechtmatig en moet worden herroepen
5.26.
Omdat het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden ontoereikend is gemotiveerd, kleeft die onrechtmatigheid ook aan de beslissing van het de minister van 17 mei 2018. De rechtbank zal daarom de gevorderde verklaring voor recht dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld en dat de beslissing van de minister moet worden herroepen, toewijzen.
(v) Om de onrechtmatigheid ongedaan te maken, dient een voorziening te worden getroffen.
5.27.
Geoordeeld moet worden hoe [eiser] in de positie kan worden gebracht waarin hij had verkeerd als de onrechtmatigheid niet had plaatsgevonden. Het is niet meer mogelijk dat [eiser] zijn straf alsnog in België uitzit, omdat België dat heeft geweigerd.
5.28.
Met de vorderingen onder 2, 3 en 4 beoogt [eiser] aanpassing van de levenslange gevangenisstraf zodat de onrechtmatigheid wordt weggenomen.
5.29.
De rechtbank kan de vordering onder 2 niet toewijzen, omdat de wet niet toelaatdat de civiele rechter beslist hoe de aanpassing van de straf moet luiden. De wetgever heeft het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden als gespecialiseerde instantie voor de aanpassingsprocedure aangewezen en de civiele rechter is daartoe ook niet toegerust.
De vordering onder 3 zal worden afgewezen, omdat de wet het evenmin mogelijk maakt dat een Belgische straf wordt omgezet met toepassing van de in de WOTS geregelde exequaturprocedure. [eiser] heeft ten slotte geen belang bij toewijzing van de vordering onder 4. Ook zonder toewijzing van deze vordering heeft [eiser] steeds het recht zich tot de voorzieningenrechter te wenden. De rechtbank kan het beoordelingskader daarvoor niet bepalen.
5.30.
Hiervoor is overwogen dat [eiser] rechtsbescherming toekomt op grond van artikel 47 EU Handvest. Hij heeft recht op een doeltreffende voorziening.
5.31.
De rechtbank zal de minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Gelet op de speciale competentie van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden ligt het in de rede dat de minister aan haar nieuwe beslissing een herbeoordeling door het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden ten grondslag legt, waarbij acht dient te worden geslagen op de overwegingen in dit vonnis. Omdat een herbeoordeling niet in een wet of in beleidsregels is omschreven en de voorziening doelmatig moet zijn zal de rechtbank hierna genoemde voorwaarden stellen waaronder de herbeoordeling dient plaats te vinden. Voor [eiser] spelen grote belangen bij de herbeoordeling en daarom is gefinancierde rechtsbijstand noodzakelijk. Volgens [eiser] zal de Raad voor Rechtsbijstand echter geen toevoeging verlenen omdat hij de herbeoordeling als ‘procedure’ niet kent. De Staat heeft dit onvoldoende weersproken en zal derhalve worden veroordeeld om, desnoods buiten het kader van de Wet op de rechtsbijstand om, [eiser] van gefinancierde rechtsbijstand te voorzien.
De op te leggen voorziening
5.32.
De rechtbank draagt de minister op zijn beslissing van 17 mei 2018 te herroepen en binnen een termijn van een jaar te heroverwegen. De minister dient het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden op te dragen haar oordeel te heroverwegen met inachtneming van rechtsoverwegingen 5.17 tot en met 5.25 van dit vonnis. De herbeoordeling dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
- -
[eiser] dient in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze te geven;
- -
hoor en wederhoor dienen te zijn geborgd;
- -
[eiser] dient verzekerd te worden van gefinancierde rechtshulp;
- -
indien het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden opinies nodig acht over bijvoorbeeld de detentiehouding of het recidiverisico van [eiser] is de minister verplicht om die opinies op kosten van de Staat te laten opstellen.
5.33.
Gelet op deze voorziening heeft [eiser] geen belang meer bij bespreking van zijn verdere standpunten over de schending van het Handvest en de bepalingen van het EVRM.
(vi) De Staat heeft [eiser] bij de overdracht geen toezeggingen gedaan en het vertrouwensbeginsel niet geschonden
5.34.
De Staat heeft het vertrouwensbeginsel niet geschonden. Dat de Staat aan [eiser] concrete, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen heeft gedaan, waaraan hij de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat hij zijn straf bij de overdracht naar Nederland op dezelfde voorwaarden als in België zou uitzitten, kan de rechtbank niet vaststellen. Geen van de door [eiser] aangehaalde citaten uit het reclasseringsrapport tonen aan dat zo’n concrete toezegging is gedaan. Ook anderszins kan de rechtbank niet vaststellen dat de Staat [eiser] op dit punt verkeerd heeft geïnformeerd. Uit de brief van IOS van 10 augustus 2016 aan [eiser] (zie citaat onder 3.7.) blijkt dat [eiser] is geïnformeerd over de mogelijkheid dat hij in Nederland een levenslange gevangenisstraf zou moeten uitzitten zonder tussentijdse beoordeling of voorlopige invrijheidstelling.
(vii) De vordering tot immateriële schade wordt afgewezen
5.35.
De rechtbank wijst de door [eiser] gevorderde immateriële schade af. Ook zonder het onrechtmatige besluit van de minister zou [eiser] nu nog in detentie hebben gezeten, omdat [eiser] in België niet eerder dan vanaf 2026 in aanmerking zou zijn gekomen voor voorlopige invrijheidstelling. Het is weliswaar zeer goed voorstelbaar dat [eiser] gebukt gaat onder de onzekerheid over de duur van zijn detentie in Nederland, maar ook in België zou [eiser] daarover op dit moment nog onzekerheid hebben gehad. Voor een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW moet bovendien vast staan dat [eiser] geestelijk letsel heeft geleden en dat heeft [eiser] niet voldoende toegelicht.
(viii) Proceskostenveroordeling
5.36.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat 1.343,00 (2,5 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.547,21
5.37.
Ook de nakosten die na deze uitspraak gemaakt worden, vallen onder de proceskostenveroordeling. De nakosten zijn bepaald op € 173 en worden verhoogd met € 90 in geval van betekening. De wettelijke rente over proceskostenveroordeling wordt toegewezen zoals gevorderd.
6 De beslissing
De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en bepaalt dat de beslissing van de minister van 17 mei 2018 moet worden herroepen;
6.2.
draagt de minister op zijn beslissing te heroverwegen met inachtneming van de in 5.32 geformuleerde voorziening;
6.3.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.547,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. en 6.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp, mr. I.A.M. Kroft en mr. M. van Kogelenberg en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.8.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑04‑2023
Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
Kamerstukken II 2010-11, 32885, Memorie van Toelichting, nr. 3, pp. 33-34 en Nota naar aanleiding van het verslag, nr.7, pg. 22.
Zie noot 5.
O.a. HR 9 november 1999, NJ 2000/ 334, HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:770, r.o. 2.6
type:coll: