Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949
Artikel 90
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
De duur van één enkele straf mag in geen geval dertig dagen overschrijden. De gehele tijd in voorlopig arrest doorgebracht, in afwachting van het verhoor inzake een krijgstuchtelijk vergrijp of van het opleggen van een krijgstuchtelijke straf, zal op de aan een krijgsgevangene opgelegde straf in mindering worden gebracht.
2.
Het maximum van dertig dagen, als hierboven voorgeschreven, mag niet worden overschreden, zelfs niet indien een krijgsgevangene zich op het ogenblik dat hij wordt gestraft, voor meer dan één vergrijp mocht hebben te verantwoorden, onverschillig of deze feiten al dan niet met elkander in verband staan.
3.
Tussen het aanzeggen van een krijgstuchtelijke straf en de tenuitvoerlegging daarvan mag niet meer dan één maand verlopen.
4.
Wanneer aan een krijgsgevangene een nieuwe krijgstuchtelijke straf wordt opgelegd, zal tussen de tenuitvoerlegging van deze twee straffen een termijn van ten minste drie dagen verlopen, indien de duur van één dezer straffen tien dagen of meer bedraagt.