Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 1007/2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten
Bijlage VIII Kwantitatieve analysemethoden voor binaire en ternaire mengsels van textielvezels
Geldend
Geldend vanaf 15-02-2018
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2019, L 80). De wijzigingsopdracht komt niet overeen met de te corrigeren tekst.
- Bronpublicatie:
20-10-2017, PbEU 2018, L 22 (uitgifte: 26-01-2018, regelingnummer: 2018/122)
- Inwerkingtreding
15-02-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-10-2017, PbEU 2018, L 22 (uitgifte: 26-01-2018, regelingnummer: 2018/122)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
(bedoeld in artikel 19, lid 1)
Hoofdstuk 1
I. Bereiding van testmonsters en analysemonsters om de vezelsamenstelling van textielproducten te bepalen
1. Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk bevat procedures voor het verkrijgen van testmonsters van een geschikte grootte (niet meer dan 100Â g) met het oog op de voorbehandeling voor de kwantitatieve analyse van bulkmonsters en voor het samenstellen van analysemonsters uit de testmonsters waaruit door een voorbehandeling alle niet-vezelbestanddelen zijn verwijderd (1).
2. Definities
2.1. Partij
De hoeveelheid materiaal die op grond van één reeks testresultaten wordt beoordeeld. Zij kan bijvoorbeeld bestaan uit al het materiaal van één levering weefsels, al het weefsel geweven uit een bepaalde kettingboom, een zending garens, een baal of een groep balen van ruwe vezels.
2.2. Bulkmonster
Het uit een partij genomen deel dat representatief is voor het geheel en dat naar een laboratorium wordt gezonden. De grootte en de aard van het bulkmonster moeten voldoende zijn om de variaties binnen de partij juist weer te geven en de bewerkingen in het laboratorium zo veel mogelijk te vergemakkelijken (2).
2.3. Testmonster
Het deel van het bulkmonster dat wordt voorbehandeld om de niet-vezelbestanddelen te verwijderen en waarvan vervolgens analysemonsters worden genomen. De grootte en de aard van het testmonster moeten voldoende zijn om de variaties binnen het bulkmonster juist weer te geven (3).
2.4. Analysemonster
Het deel van het materiaal van het testmonster dat nodig is om een afzonderlijk analyseresultaat te verkrijgen.
3. Principe
Het testmonster wordt zodanig gekozen dat het representatief is voor het bulkmonster.
De analysemonsters worden op een zodanige wijze uit het testmonster getrokken dat elk analysemonster representatief is voor het testmonster.
4. Bemonstering van losse vezels
4.1. Niet parallel liggende vezels
Het testmonster samenstellen door uit het bulkmonster willekeurige bundeltjes vezels te nemen. Het volledige testmonster goed mengen met behulp van een laboratoriumkaarde (4). Het vlies of mengsel, met inbegrip van de aanklevende en uit het menggereedschap gevallen vezels, voorbehandelen. Vervolgens, naar verhouding van de massa van deze drie categorieën, analysemonsters nemen uit het vlies of mengsel, uit de aanklevende en uit de gevallen vezels.
Wanneer het kaardvlies na de voorbehandeling intact is gebleven, de analysemonsters nemen overeenkomstig punt 4.2. Wanneer het kaardvlies door de voorbehandeling zijn samenhang heeft verloren, elk analysemonster samenstellen door ten minste 16 bundeltjes van een passende, ongeveer gelijke grootte te nemen en deze vervolgens samen te voegen.
4.2. Parallel liggende vezels (kaardvliezen, banden, lonten)
Op willekeurig gekozen plaatsen van het bulkmonster in de dwarsrichting ten minste tien stukken knippen, die elk ongeveer 1 gram wegen. Het aldus verkregen testmonster voorbehandelen. De dwarsdoorsneden weer samenvoegen door ze naast elkaar te leggen en vervolgens het analysemonster samenstellen door dwars door de tien stukken te knippen en een deel van elk van de stukken te nemen.
5. Bemonstering van garens
5.1. Garens op spoelen of in strengen
Bemonster alle verpakkingseenheden van het bulkmonster.
Van elke verpakkingseenheid ononderbroken, gelijke lengten afnemen door strengen van hetzelfde aantal windingen op een haspel te wikkelen (5) of op een andere wijze. Het testmonster samenstellen door de lengten tot één enkele streng of kabel te verenigen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de streng of kabel gelijke lengten van elke verpakkingseenheid bevat.
Het aldus samengestelde testmonster voorbehandelen.
Analysemonsters uit het testmonster nemen door een bundel draden van gelijke lengte uit de streng of kabel te knippen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de bundel alle draden in het testmonster bevat.
Als ‘t’ de tex is van het garen en ‘n’ het aantal geselecteerde verpakkingseenheden van het bulkmonster, van elke verpakkingseenheid een draadlengte van 106/nt cm nemen om een testmonster van 10 g te verkrijgen.
Als ‘nt’ een hoge waarde heeft, dat wil zeggen meer dan 2 000 bedraagt, een grotere streng afwikkelen en deze op twee plaatsen dwars doorknippen, zodat een kabel van een passend gewicht wordt verkregen. Van testmonsters in de vorm van een kabel moeten de uiteinden voor de voorbehandeling goed worden vastgebonden, terwijl de analysemonsters op voldoende afstand van de knoop moeten worden genomen.
5.2. Garens op kettingboom
Het testmonster nemen door van het eind van de kettingboom een lengte van ten minste 20 cm te knippen, die alle garens van de kettingboom bevat behalve die van de zelfkant, die verwijderd worden. De bundel draden aan een van de einden afbinden. Als het monster te groot is om in zijn geheel te worden voorbehandeld, het in twee of meer delen verdelen, die met het oog op de voorbehandeling worden afgebonden en na afzonderlijke voorbehandeling opnieuw worden samengebracht. Uit het testmonster, aan de zijde die het verst van de knoop verwijderd is, een analysemonster van een passende lengte nemen dat alle draden van de kettingboom bevat. Voor een kettingboom met ‘N’ draden en tex ‘t’ bedraagt de lengte van een analysemonster van 1 g: 105/Nt cm.
6. Bemonstering van weefsel
6.1. Van een bulkmonster bestaande uit één coupon die representatief is voor het weefsel:
Een diagonale strook knippen vanuit een hoek van het weefsel naar een andere hoek en de zelfkanten verwijderen. Deze strook vormt het testmonster. Om een analysemonster van × g te verkrijgen moet de strook een oppervlakte hebben van × 104/G cm2, waarbij G het gewicht van het weefsel is in g per m2.
Het testmonster voorbehandelen en de strook in de dwarsrichting in vier gelijke delen knippen en deze delen op elkaar leggen. Uit een willekeurig deel van het gelaagde materiaal analysemonsters nemen door zodanig door alle lagen heen te knippen dat elk monster een gelijke lengte van elke laag bevat.
Wanneer het weefsel een ingeweven patroon heeft, mag de breedte van het testmonster, gemeten in de kettingrichting, niet kleiner zijn dan één rapport van het patroon. Wanneer het testmonster, als aan deze voorwaarde is voldaan, te groot is om in zijn geheel te worden voorbehandeld, het testmonster in gelijke delen knippen en deze delen afzonderlijk voorbehandelen. Voordat het analysemonster wordt genomen, de voorbehandelde delen zo op elkaar leggen dat geen overeenkomende delen van het patroon samenvallen.
6.2. Van een bulkmonster bestaande uit verschillende coupons
Elke coupon overeenkomstig punt 6.1 behandelen en alle resultaten afzonderlijk vermelden.
7. Bemonstering van geconfectioneerde en afgewerkte producten
Het bulkmonster bestaat gewoonlijk uit een volledig geconfectioneerd of afgewerkt product of uit een representatief deel hiervan.
Zo nodig het percentage bepalen van de verschillende delen van het product die niet dezelfde vezelsamenstelling hebben, teneinde na te gaan of aan artikel 11 wordt voldaan.
Een testmonster nemen dat representatief is voor het deel van het geconfectioneerde of afgewerkte product waarvan de samenstelling op het etiket moet zijn vermeld. Als het product voorzien is van verschillende etiketten, representatieve testmonsters nemen voor elk deel waarop een bepaald etiket betrekking heeft.
Als het product waarvan de samenstelling moet worden bepaald, niet homogeen is, kan het nodig zijn testmonsters te nemen van elk van de delen van het product en het relatieve aandeel van de verschillende delen in het volledige product te bepalen.
In dit geval moet bij de berekening van de percentages rekening worden gehouden met het relatieve aandeel van de bemonsterde delen.
Het aldus samengestelde testmonster voorbehandelen.
Vervolgens representatieve analysemonsters uit de voorbehandelde testmonsters nemen.
II. Inleiding betreffende de kwantitatieve analysemethoden voor mengsels van textielvezels
De kwantitatieve analysemethoden voor mengsels van textielvezels zijn gebaseerd op twee procedés: handmatige en chemische scheiding van de vezels.
Waar mogelijk moet gebruik worden gemaakt van handmatige scheiding, omdat dit procedé meestal nauwkeuriger resultaten oplevert dan chemische scheiding. Handmatige scheiding is bruikbaar voor alle textielproducten waarin de vezelbestanddelen niet innig met elkaar zijn gemengd, zoals uit verschillende delen samengestelde garens waarbij ieder deel uit één soort vezel bestaat, weefsels waarvan de ketting van een andere vezelsoort is gemaakt dan de inslag, of inslagbreisels van verschillende soorten garens, die kunnen worden uitgehaald.
De chemische kwantitatieve analysemethoden zijn in de regel gebaseerd op de selectieve oplossing van de afzonderlijke bestanddelen. Na verwijdering van één bestanddeel wordt het onoplosbare residu gewogen en het aandeel van het oplosbare bestanddeel berekend aan de hand van het gewichtsverlies. Het eerste gedeelte van de bijlage bevat de gemeenschappelijke informatie voor analyses volgens deze methode van alle in deze bijlage behandelde mengsels van vezels, ongeacht hun samenstelling. Het moet dan ook worden toegepast in samenhang met de daaropvolgende afzonderlijke afdelingen van de bijlage, die de gedetailleerde procedures voor bepaalde vezelmengsels bevatten. Sommige chemische analyses zijn echter op andere principes dan selectieve oplossing gebaseerd; in dat geval bevat de desbetreffende afdeling alle details.
Vezelmengsels kunnen tijdens de verwerking niet-vezelbestanddelen, zoals vetten, was, apprets of in water oplosbare stoffen bevatten, die van natuurlijke oorsprong kunnen zijn of ter vergemakkelijking van de vervaardiging kunnen zijn toegevoegd; zij kunnen in mindere mate ook in afgewerkte textielproducten voorkomen. Deze niet-vezelbestanddelen dienen vóór de analyse te worden verwijderd. Daarom wordt ook een methode voor de verwijdering van oliën, vetten, was en in water oplosbare stoffen gegeven.
Bovendien kunnen textielproducten harsen of andere stoffen bevatten die zijn toegevoegd om het product speciale eigenschappen te verlenen. Dergelijke stoffen, met inbegrip van kleurstoffen in uitzonderingsgevallen, kunnen de werking van het reagens op het oplosbare bestanddeel wijzigen en kunnen bovendien geheel of gedeeltelijk door het reagens worden geëlimineerd. Deze toevoegingen kunnen bijgevolg fouten veroorzaken en moeten vóór analyse van het monster worden verwijderd. Als het onmogelijk is deze toevoegingen te verwijderen, mogen de in deze bijlage beschreven chemische kwantitatieve analysemethoden niet worden toegepast.
De kleurstof in geverfde vezels wordt beschouwd als integrerend bestanddeel van de vezel en wordt niet verwijderd.
De analyses worden verricht op basis van het drooggewicht, dat volgens een aangegeven procedure wordt bepaald.
Het resultaat wordt verkregen door op het drooggewicht van elke vezel de in bijlage IX vermelde overeengekomen percentages toe te passen.
Vóór de analyse moet worden vastgesteld welke vezels in het mengsel aanwezig zijn. Bij sommige methoden kan het onoplosbare bestanddeel van een mengsel gedeeltelijk worden opgelost in het reagens dat wordt gebruikt om de oplosbare bestanddelen te verwijderen.
Waar mogelijk wordt gebruikgemaakt van reagentia die slechts een gering of in het geheel geen effect hebben op de onoplosbare vezels. Wanneer bekend is dat bij de analyse gewichtsverlies optreedt, wordt het resultaat gecorrigeerd; hiervoor zijn correctiefactoren aangegeven. Deze factoren zijn in verschillende laboratoria bepaald door bij de voorbehandeling gereinigde vezels met het in de analysemethode vermelde reagens te behandelen.
Deze correctiefactoren gelden uitsluitend voor niet-aangetaste vezels; wanneer de vezels voor of tijdens de behandeling zijn aangetast, kunnen andere correctiefactoren nodig zijn. De vermelde procedures zijn van toepassing op afzonderlijke analyses.
Bij zowel handmatige als chemische scheiding moeten ten minste twee bepalingen op aparte analysemonsters worden verricht.
Aanbevolen wordt wanneer dit technisch mogelijk is een controleanalyse uit te voeren volgens een andere procedure, waarbij het bestanddeel wordt opgelost dat bij de standaardmethode als residu overbleef.
Hoofdstuk 2. Kwantitatieve analysemethoden voor bepaalde binaire textielvezelmengsels
I. Algemene informatie die geldt voor alle chemische kwantitatieve analysemethoden voor mengsels van textielvezels
I.1. Toepassingsgebied
Onder ‘toepassingsgebied’ wordt bij elke methode vermeld voor welke vezels de betreffende methode geldt.
I.2. Principe
Nadat de bestanddelen van een mengsel zijn geïdentificeerd, worden eerst de niet-vezelbestanddelen met een geschikte voorbehandeling verwijderd en vervolgens een van de bestanddelen, in het algemeen door selectieve oplossing (6). Het onoplosbare residu wordt gewogen en het aandeel van het oplosbare bestanddeel wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies. Behalve wanneer dit technische moeilijkheden oplevert, wordt bij voorkeur de vezel opgelost die in de grootste hoeveelheid aanwezig is, zodat de vezel die het kleinste aandeel vormt als residu wordt overgehouden.
I.3. Benodigdheden
I.3.1. Apparatuur
I.3.1.1
Filterkroezen en weegflesjes waarin de kroezen kunnen worden geplaatst of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.
I.3.1.2
Afzuigkolf.
I.3.1.3
Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.
I.3.1.4
Droogstoof met luchtcirculatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3 °C.
I.3.1.5
Analytische balans, tot op 0,0002Â g nauwkeurig
I.3.1.6
Soxhletapparaat of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.
I.3.2. Reagentia
I.3.2.1
Geherdestilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60 °C.
I.3.2.2
De overige reagentia zijn vermeld in het desbetreffende punt voor iedere methode.
I.3.2.3
Gedestilleerd of gedeïoniseerd water.
I.3.2.4
Aceton.
I.3.2.5
Orthofosforzuur.
I.3.2.6
Ureum.
I.3.2.7
Natriumwaterstofcarbonaat.
Alle gebruikte reagentia moeten chemisch zuiver zijn.
I.4. Conditionerings- en analyseatmosfeer
Aangezien drooggewichten worden bepaald, is het niet nodig het monster te conditioneren of de analyses in een geconditioneerde atmosfeer uit te voeren.
I.5. Testmonster
Een voor het bulkmonster representatief testmonster nemen dat toereikend is om alle nodige analysemonsters, met een gewicht van ten minste 1Â g per stuk, te trekken.
I.6. Voorbehandeling van het testmonster (7)
Wanneer het monster een stof bevat die bij de berekening van de percentages buiten beschouwing moet blijven (zie artikel 19), moet deze eerst worden verwijderd met een geschikte methode die de vezelbestanddelen niet aantast.
Hiertoe worden de niet-vezelbestanddelen die oplosbaar zijn in petroleumether en water, verwijderd door het testmonster gedurende één uur en met ten minste zes cycli per uur met petroleumether te behandelen in een soxhletapparaat. De petroleumether wordt daarna uit het testmonster verdampt, dat vervolgens met water wordt geëxtraheerd door een behandeling van het testmonster met water van kamertemperatuur gedurende één uur, gevolgd door een behandeling in water van 65 ± 5 °C, onder af en toe roeren, eveneens gedurende één uur, bij een vlotverhouding 1:100. De overmaat aan water verwijderen door uitknijpen, afzuigen of centrifugeren, en het monster aan de lucht drogen.
Voor elastolefine of mengsels van elastolefine en andere vezels (wol, dierlijk haar, zijde, katoen, vlas (of linnen), hennep, jute, abaca, alfa, kokos, brem, ramee, sisal, cupro, modal, proteïne, viscose, acryl, polyamide of nylon, polyester, elastomulti-ester) wordt de hierboven beschreven procedure enigszins aangepast doordat aceton wordt gebruikt in plaats van petroleumether.
Voor binaire vezelmengsels van elastolefine en acetaat de volgende voorbehandelingsprocedure volgen. Het testmonster gedurende 10 minuten bij 80 °C extraheren met behulp van een oplossing die 25 g/l orthofosforzuur (50 %) en 50 g/l ureum bevat, bij een vlotverhouding 1:100. Het testmonster in water wassen, vervolgens afzuigen en in een natriumwaterstofcarbonaatoplossing van 0,1 % wassen en ten slotte zorgvuldig in water wassen.
Wanneer er niet-vezelbestanddelen zijn die niet met petroleumether en water kunnen worden geëxtraheerd, worden deze verwijderd door in plaats van de hierboven beschreven methode met water een andere geschikte methode toe te passen die geen van de vezelbestanddelen wezenlijk aantast. Overigens moet worden opgemerkt dat bij bepaalde ongebleekte natuurlijke plantaardige vezels (bv. jute, kokos) met de normale voorbehandeling met petroleumether en water niet alle natuurlijke niet-vezelbestanddelen worden verwijderd; desondanks wordt geen extra voorbehandeling toegepast, tenzij het monster apprets bevat die niet in petroleumether en water oplosbaar zijn.
De toegepaste voorbehandelingsmethoden worden uitvoerig beschreven in de analyserapporten.
I.7. Testprocedure
I.7.1. Algemene aanwijzingen
I.7.1.1. Drogen
Alle droogbewerkingen worden gedurende ten minste vier uur en ten hoogste 16 uur bij 105 ± 3 °C uitgevoerd in een droogstoof met luchtcirculatie, waarbij de deur gedurende de gehele droogtijd gesloten blijft. Wanneer de droogtijd minder dan 14 uur bedraagt, wordt het monster gewogen om te controleren of het gewicht constant blijft. Het gewicht wordt geacht constant te blijven wanneer na een nieuwe droogtijd van 60 minuten een gewichtsverschil van minder dan 0,05 % wordt verkregen.
De filterkroezen, weegglaasjes, analysemonsters en residuen mogen niet met de blote hand worden aangeraakt tijdens het drogen, het afkoelen en het wegen.
De monsters worden in een weegflesje met afgenomen stop gedroogd. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten, vervolgens uit de stoof genomen en zo snel mogelijk in de exsiccator geplaatst.
De filterkroes wordt, geplaatst in het weegflesje met afgenomen stop, in de stoof gedroogd. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten en zo snel mogelijk in de exsiccator geplaatst.
Bij gebruik van andere apparatuur dan de filterkroes wordt zodanig in de stoof gedroogd dat het drooggewicht van de vezels zonder verlies wordt bepaald.
I.7.1.2. Afkoelen
Het afkoelen wordt in de exsiccator uitgevoerd die naast de balans is geplaatst en wel gedurende een tijdsduur die voldoende is om de weegflesjes volledig af te koelen; de afkoelperiode mag in geen geval minder dan twee uur bedragen.
I.7.1.3. Wegen
Na het afkoelen wordt het weegflesje binnen twee minuten nadat het uit de exsiccator is genomen gewogen. Hierbij moet een nauwkeurigheid van 0,0002Â g worden bereikt.
I.7.2. Procedure
Van het voorbehandelde testmonster een analysemonster van ten minste 1Â g nemen. Het garen of het weefsel in lengten van ongeveer 10Â mm knippen, en deze zoveel mogelijk uiteenrafelen. Het analysemonster in een weegflesje drogen, in de exsiccator afkoelen, en wegen. Het analysemonster overbrengen in het glazen vaatje als bedoeld in het desbetreffende gedeelte van de specifieke uniale methode en het weegflesje onmiddellijk nog eens wegen en het drooggewicht van het analysemonster berekenen door aftrekking. De analyse voltooien overeenkomstig de instructies in het desbetreffende gedeelte van de specifieke methode. Het residu microscopisch onderzoeken om na te gaan of de oplosbare vezel door de behandeling geheel is verwijderd.
I.8. Berekening en weergave van de resultaten
Het gewicht van het onoplosbare bestanddeel uitdrukken als percentage van het totale gewicht van de vezels in het mengsel. Het percentage van het oplosbare bestanddeel wordt verkregen door het verschil te berekenen. De resultaten berekenen op basis van het zuivere drooggewicht, waarop a) de overeengekomen percentages worden toegepast en b) de benodigde correctiefactoren worden toegepast om rekening te houden met het gewichtsverlies tijdens de voorbehandelings- en analysebewerkingen. De berekeningen worden uitgevoerd volgens de formule in punt I.8.2.
I.8.1
Berekening van het percentage van het zuivere drooggewicht van het onoplosbare bestanddeel, waarbij geen rekening wordt gehouden met het verlies aan vezelgewicht tijdens de voorbehandeling.
P1% = 100rd / m
waarin
P1% | = | het percentage van het droge en zuivere onoplosbare bestanddeel, |
m | = | het drooggewicht van het analysemonster na voorbehandeling, |
r | = | het drooggewicht van het residu, |
d | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het onoplosbare bestanddeel in het reagens tijdens de analyse. In het desbetreffende gedeelte van de tekst voor elke methode worden geschikte waarden voor ‘d’ vermeld. |
Vanzelfsprekend zijn deze waarden voor ‘d’ de normale waarden die van toepassing zijn op chemisch niet afgebroken vezels.
I.8.2
Berekening van het percentage van het zuivere drooggewicht van het onoplosbare bestanddeel na toepassing van de overeengekomen percentages en van de eventuele correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling
waarin
P1A% | = | het percentage van het onoplosbare bestanddeel, gecorrigeerd voor het overeengekomen percentage en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling, |
P1 | = | het percentage van het zuivere en droge onoplosbare bestanddeel, berekend volgens de in punt I.8.1 vermelde formule, |
a1 | = | het overeengekomen percentage voor het onoplosbare bestanddeel (zie bijlage IX), |
a2 | = | het overeengekomen percentage voor het oplosbare bestanddeel (zie bijlage IX), |
b1 | = | het procentuele verlies van het onoplosbare bestanddeel door de voorbehandeling, |
b2 | = | het procentuele verlies van het oplosbare bestanddeel door de voorbehandeling. |
Het percentage van het tweede bestanddeel is P2A% = 100 − P1A%.
Wanneer een speciale voorbehandeling is toegepast, moet de waarde van b1 en b2 zo mogelijk worden bepaald door elk van de samenstellende zuivere vezels de bij de analyse toegepaste voorbehandeling te doen ondergaan. Onder zuivere vezels worden verstaan vezels, ontdaan van alle niet-vezelbestanddelen, met uitzondering van die welke er normaal in aanwezig zijn (hetzij van nature, hetzij als gevolg van het gebruikte fabricageprocedé), in de toestand (ongebleekt, gebleekt) waarin zij in het te analyseren materiaal voorkomen.
Wanneer geen afzonderlijke, zuivere vezelbestanddelen beschikbaar zijn die bij de vervaardiging van het te analyseren materiaal zijn gebruikt, wordt het gemiddelde genomen van de waarden van b1 en b2 die verkregen zijn met tests op zuivere vezels die lijken op de vezels in het te analyseren mengsel.
Wanneer de gewone voorbehandeling door extractie met petroleumether en water is toegepast, kunnen de correctiefactoren b1 en b2 meestal worden verwaarloosd, behalve voor ongebleekte katoen, ongebleekt vlas (of linnen) en ongebleekte hennep, waarbij wordt uitgegaan van een verlies bij de voorbehandeling van 4Â %, en voor polypropeen, waarbij wordt uitgegaan van een verlies van 1Â %.
Voor de andere vezels wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met het verlies bij de voorbehandeling.
II. Kwantitatieve analysemethode met handmatige scheiding
II.1. Toepassingsgebied
De methode geldt voor alle soorten textielvezels, op voorwaarde dat zij niet innig met elkaar gemengd zijn en dat het mogelijk is ze met de hand te scheiden.
II.2. Principe
Nadat de bestanddelen van een mengsel zijn geïdentificeerd, worden eerst de niet-vezelbestanddelen met een geschikte voorbehandeling verwijderd; vervolgens worden de vezels met de hand gescheiden, gedroogd en gewogen om het aandeel van elke vezel in het mengsel te bepalen.
II.3. Apparatuur
II.3.1
Weegflesje of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert
II.3.2
Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.
II.3.3
Droogstoof met luchtcirculatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3 °C.
II.3.4
Analytische balans, tot op 0,0002Â g nauwkeurig
II.3.5
Soxhletapparaat of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert
II.3.6
Naald.
II.3.7
Twistmeter of gelijkwaardig apparaat.
II.4. Reagentia
II.4.1
Geherdistilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60°C
II.4.2
Gedestilleerd of gedeïoniseerd water.
II.4.3
Aceton.
II.4.4
Orthofosforzuur.
II.4.5
Ureum.
II.4.6
Natriumwaterstofcarbonaat.
Alle gebruikte reagentia moeten chemisch zuiver zijn.
II.5. Conditionerings- en analyseatmosfeer
Zie punt I.4.
II.6. Testmonster
Zie punt I.5.
II.7. Voorbehandeling van het testmonster
Zie punt I.6.
II.8. Procedure
II.8.1. Analyse van garen
Van het voorbehandelde testmonster een analysemonster met een gewicht van ten minste 1Â g nemen. Bij zeer fijne garens kan de analyse worden verricht op een monster van ten minste 30 m, ongeacht het gewicht.
Het garen in stukken van geschikte lengte knippen en de vezelsoorten met een naald, en zo nodig met een twistmeter, scheiden. De vezelsoorten in vooraf gewogen weegflesjes plaatsen en drogen bij 105 ± 3 °C, tot het gewicht constant blijft, overeenkomstig de punten I.7.1 en I.7.2.
II.8.2. Analyse van weefsel
Van het voorbehandelde testmonster, op voldoende afstand van alle zelfkanten, een analysemonster van ten minste 1Â g nemen; de randen nauwkeurig, zonder rafels, afknippen, evenwijdig met de ketting- of inslagdraden of, bij inslagbreisels, evenwijdig met de steekrijen. De verschillende vezelsoorten scheiden en in vooraf gewogen weegflesjes plaatsen; vervolgens de procedure van punt II.8.1 volgen.
II.9. Berekening en weergave van de resultaten
Het gewicht van elk vezelbestanddeel uitdrukken als percentage van het totale gewicht van de vezels in het mengsel. De resultaten berekenen op basis van het zuivere drooggewicht, waarop a) de overeengekomen percentages worden toegepast en b) de benodigde correctiefactoren worden toegepast om rekening te houden met het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.
II.9.1
Berekening van het percentage van het zuivere drooggewicht van de vezel, waarbij geen rekening wordt gehouden met het verlies aan vezelgewicht tijdens de voorbehandeling:
P1% = 100 m1 / (m1 + m2) = 100 / (1 + m2/m1)
P1% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel, |
m1 | = | het drooggewicht van het eerste zuivere bestanddeel, |
m2 | = | het drooggewicht van het tweede zuivere bestanddeel. |
II.9.2
Berekening van de percentages van elk bestanddeel na toepassing van de overeengekomen percentages en van de eventuele correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling: zie punt I.8.2.
III.1. Precisie van de methoden
De precisie van elke methode staat in verband met de reproduceerbaarheid.
De reproduceerbaarheid is de betrouwbaarheid, d.w.z. de mate van overeenstemming tussen de afzonderlijke meetwaarden die worden verkregen door analisten die op verschillende tijden of in verschillende laboratoria volgens dezelfde methode analysemonsters van een identiek en homogeen mengsel onderzoeken.
De reproduceerbaarheid wordt uitgedrukt door de betrouwbaarheidsgrenzen van een resultaat bij een betrouwbaarheid van 95Â %.
Het verschil tussen twee resultaten in een reeks analyses, uitgevoerd in verschillende laboratoria, zou bij normale en correcte toepassing van de methode op een identiek en homogeen mengsel dus slechts in vijf op de honderd gevallen de betrouwbaarheidsgrens overschrijden.
III.2. Analyserapport
III.2.1
Vermeld wordt dat de analyse overeenkomstig deze methode is uitgevoerd.
III.2.2
Wanneer een speciale voorbehandeling plaatsvindt, wordt deze uitvoerig beschreven (zie punt I.6).
III.2.3
De afzonderlijke resultaten en het rekenkundig gemiddelde worden tot op een decimaal nauwkeurig aangegeven.
IV. Bijzondere methoden
Methode | Toepassingsgebied (*) | Reagens | |
---|---|---|---|
Oplosbaar bestanddeel | Onoplosbaar bestanddeel | ||
1. | Acetaat | Bepaalde andere vezels | Aceton |
2. | Bepaalde eiwitvezels | Bepaalde andere vezels | Hypocloriet |
3. | Viscose, cupro of bepaalde soorten modal | Bepaalde andere vezels | Mierenzuur en zinkcloride |
4. | Polyamide of nylon | Bepaalde andere vezels | Mierenzuur, 80 gewichtsprocent |
5. | Acetaat | Bepaalde andere vezels | Benzylalcohol |
6. | Triacetaat of polylactide | Bepaalde andere vezels | Dichloormethaan |
7. | Bepaalde cellulosevezels | Bepaalde andere vezels | Zwavelzuur, 75 gewichtsprocent |
8. | Acrylvezels, bepaalde modacrylvezels of bepaalde chloorvezels | Bepaalde andere vezels | Dimethylformamide |
9. | Bepaalde chloorvezels | Bepaalde andere vezels | Koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent |
10. | Acetaat | Bepaalde andere vezels | IJsazijn |
11. | Zijde, polyamide of nylon | Bepaalde andere vezels | Zwavelzuur, 75 gewichtsprocent |
12. | Jute | Bepaalde dierlijke vezels | Methode door middel van stikstofbepaling |
13. | Polypropyleen | Bepaalde andere vezels | Xyleen |
14. | Bepaalde vezels | Bepaalde andere vezels | Methode met geconcentreerd zwavelzuur |
15. | Chloorvezels, bepaalde modacrylsoorten, bepaalde elastanen, acetaat, triacetaat | Bepaalde andere vezels | Cyclohexanon |
16. | Melamine | Bepaalde andere vezels | Heet mierenzuur, 90 gewichtsprocent |
17. | Polyester | Bepaalde andere vezels | Trichloorazijnzuur en chloroform |
Methode nr. 1. Acetaat en bepaalde andere vezels
(methode met aceton)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
acetaat (19),
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), vlas (7), hennep (8), jute (9), abaca (10), alfa (11), kokos (12), brem (13), ramee (14), sisal (15), cupro (21), modal (22), proteïne (23), viscose (25), acryl (26), polyamide of nylon (30), polyester (35), polypropyleen (37), elastomulti-ester (45), elastolefine (46), melamine (47) polypropyleen/polyamide bicomponent (49) en polyacrylaat (50).
Deze methode is in geen geval van toepassing op aan de oppervlakte gedeacetyleerd acetaat.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acetaatvezels opgelost met behulp van aceton. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droog acetaat wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
Erlenmeyers van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
3.2. Reagens
Aceton.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Per gram van het analysemonster in een erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop, 100Â ml aceton toevoegen, schudden, gedurende 30 minuten onder af en toe schudden bij kamertemperatuur laten staan en vervolgens de vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes.
Deze behandeling nog tweemaal herhalen (drie extracties in totaal), doch telkens slechts gedurende 15 minuten, zodat de behandeling met aceton in totaal een uur duurt. Daarna het residu in de filterkroes overbrengen. Het residu in de filterkroes onder afzuiging wassen met aceton. De filterkroes nogmaals met aceton vullen en de vloeistof laten doorlopen.
Ten slotte de filterkroes afzuigen en tezamen met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor melamine en polyacrylaat geldt echter ‘d’ = 1,01.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 2. Bepaalde eiwitvezels en bepaalde andere vezels
(methode met hypochloriet)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
bepaalde eiwitvezels, namelijk wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4) en proteïne (23)
met
- 2.
katoen (5), cupro (21), viscose (25), acryl (26), chloorvezel (27), polyamide of nylon (30), polyester (35), polypropyleen (37), elastaan (43), glasvezel (44), elastomulti-ester (45), elastolefine (46), melamine (47) en polypropyleen/polyamide bicomponent (49).
Wanneer meer dan één soort eiwitvezel aanwezig is, levert deze methode de totale hoeveelheid, maar niet de afzonderlijke gehalten daarvan.
2. Principe
Uit een monster met een bekend drooggewicht worden de eiwitvezels met een hypochlorietoplossing in oplossing gebracht. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droog eiwitvezel wordt verkregen door het verschil te berekenen.
Voor de bereiding van de hypochlorietoplossing kan lithiumhypochloriet of natriumhypochloriet worden gebruikt.
Lithiumhypochloriet heeft de voorkeur wanneer het aantal analyses klein is of wanneer tussen opeenvolgende analyses veel tijd verloopt. De reden hiervoor is dat vast lithiumhypochloriet, in tegenstelling tot natriumhypochloriet, een vrijwel constant hypochlorietgehalte heeft. Wanneer dit gehalte eenmaal bekend is, behoeft het niet bij elke analyse opnieuw jodometrisch te worden bepaald maar kan steeds dezelfde hoeveelheid lithiumhypochloriet worden ingewogen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van 250Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Thermostaat, instelbaar op 20 ± 2 °C.
3.2. Reagentia
- a)Hypochlorietreagens
- i)Lithiumhypochlorietoplossing
Dit is een vers bereide oplossing met 35 ± 2 g/l actief chloor (± 1 M) waaraan 5 ± 0,5 g/l vooraf opgelost natriumhydroxide is toegevoegd. Hiertoe wordt 100 g lithiumhypochloriet met 35 % actief chloor (of 115 g met 30 % actief chloor) opgelost in ongeveer 700 ml gedestilleerd water, wordt hieraan 5 g in ongeveer 200 ml gedestilleerd water opgelost natriumhydroxide toegevoegd en het geheel met gedestilleerd water tot 1 liter aangevuld. Het is niet nodig de vers bereide oplossing jodometrisch te controleren.
- ii)Natriumhypochlorietoplossing
Dit is een vers bereide oplossing met 35 ± 2 g/l actief chloor (± 1 M) waaraan 5 ± 0,5 g/l vooraf opgelost natriumhydroxide is toegevoegd.
Kort voor elke analyse moet het actiefchloorgehalte van de oplossing jodometrisch worden gecontroleerd.
- b)Verdund azijnzuur
5Â ml ijsazijn wordt met water tot 1 liter aangevuld.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan: Ongeveer 1Â g analysemonster in een 250Â ml-kolf met ongeveer 100Â ml hypochlorietoplossing (lithium- of natriumhypochloriet) mengen en goed schudden om het analysemonster goed te bevochtigen.
Vervolgens de kolf gedurende 40 minuten in een thermostaatbad op 20 °C houden en daarbij continu of met korte tussenpozen schudden. Het oplossen van wol verloopt exotherm en dus moet de reactiewarmte door schudden in de thermostaat worden verdeeld en afgevoerd, omdat anders grote fouten kunnen ontstaan doordat bij hogere temperaturen andere onoplosbare vezels kunnen worden aangetast.
Na 40 minuten de inhoud van de kolf door een vooraf gewogen glasfilterkroes filtreren; eventuele in de kolf achtergebleven vezels in de filterkroes overbrengen met behulp van wat hypochlorietoplossing. De filterkroes afzuigen en het residu achtereenvolgens met water, verdund azijnzuur en nogmaals met water wassen. Na elke wasbehandeling de filterkroes afzuigen. Telkens de spoelvloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen.
Ten slotte de filterkroes afzuigen en tezamen met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor katoen, viscose, modal en melamine geldt echter ‘d’ = 1,01 en voor ongebleekte katoen ‘d’ = 1,03.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheid van 95 %.
Methode nr. 3. Viscose, cupro of bepaalde modaltypen en bepaalde andere vezels
(Methode met mierenzuur en zinkchloride)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
viscose (25) of cupro (21), inclusief bepaalde typen modal (22)
met
- 2.
katoen (5), polypropyleen (37), elastolefine (47) en melamine (48).
Wanneer wordt vastgesteld dat het mengsel een modalvezel bevat, moet eerst in een voorafgaande proef worden bepaald of deze vezel in het reagens oplost.
Deze methode geldt niet voor mengsels waarin de katoen chemisch sterk is aangetast en evenmin in de gevallen waarin de viscose of de cupro gedeeltelijk onoplosbaar is geworden door de aanwezigheid van bepaalde reactieve kleurstoffen of van permanente finishes, die niet volledig kunnen worden verwijderd.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de viscose, cupro- of modalvezels opgelost met behulp van een reagens bestaande uit mierenzuur en zinkchloride. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge viscose, cupro of modal wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyers van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Apparaat om de erlenmeyers op een temperatuur van 40 ± 2 °C te houden.
3.2. Reagentia
- a)
Een oplossing van 100Â g die 20Â g gesmolten watervrij zinkchloride en 68Â g watervrij mierenzuur bevat (d.w.z. 20 gewichtsdelen gesmolten watervrij zinkchloride op 80 gewichtsdelen mierenzuur van 85 gewichtsprocent).
Opmerking:
In dit verband wordt de aandacht gevestigd op punt I.3.2.2. waarin wordt voorgeschreven dat alle gebruikte reagentia chemisch zuiver moeten zijn; voorts is het noodzakelijk uitsluitend gebruik te maken van gesmolten watervrij zinkchloride.
- b)
Oplossing van ammoniahydroxide: vul 20 ml geconcentreerde ammonia (relatieve dichtheid bij 20°C: 0,880) met water aan tot 1 liter.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan: Het analysemonster onmiddellijk in de vooraf tot 40 °C verwarmde erlenmeyer brengen; 100 ml van de tot 40 °C voorverwarmde oplossing van zinkchloride in mierenzuur per g analysemonster toevoegen. De erlenmeyer sluiten en goed schudden. De erlenmeyer met inhoud gedurende 2,5 uur op een constante temperatuur van 40 °C houden en tweemaal schudden met een tussenpoos van één uur.
De inhoud van de erlenmeyer filtreren door een vooraf gewogen filterkroes en hierin met behulp van het reagens de eventueel in de erlenmeyer achtergebleven vezels overbrengen. Spoelen met 20 ml van het tot 40 °C voorverwarmde reagens.
De filterkroes en het residu grondig wassen met behulp van water van 40 °C. Het vezelresidu spoelen met ongeveer 100 ml koude ammonia (3.2. b)) en er hierbij voor zorgen dat dit residu gedurende tien minuten geheel is ondergedompeld in de oplossing (8); vervolgens grondig met koud water spoelen.
Telkens de spoelvloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen.
Vervolgens de resterende vloeistof door af te zuigen verwijderen, de filterkroes en het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00, behalve voor katoen, waarvoor ze 1,02 bedraagt, en voor melamine, waarvoor ze 1,01 bedraagt.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 2 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 4. Polyamide of nylon en bepaalde andere vezels
(methode met 80 gewichtsprocent mierenzuur)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
polyamide of nylon (30),
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), katoen (5), cupro (21), modal (22), viscose (25), acryl (26), chloorvezel (27), polyester (35), polypropeen (37), glasvezel (44), elastomulti-ester (45), elastolefine (46) en melamine (47).
Zoals hierboven is aangegeven, geldt deze methode ook voor mengsels die wol bevatten, maar wanneer het wolgehalte hoger ligt dan 25Â %, moet methode nr. 2 worden toegepast, waarbij de wol in een alkalische natriumhypochlorietoplossing of lithiumhypochlorietoplossing wordt opgelost.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de polyamide- of nylonvezels opgelost met behulp van mierenzuur. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge polyamide of nylon wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
Erlenmeyers van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
3.2. Reagentia
- a)
Mierenzuur (80 gewichtsprocent, relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,186). Vul 880 ml mierenzuur van 90 gewichtsprocent (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,204) met water aan tot 1 liter. of vul 780 ml mierenzuur van 98–100 gewichtsprocent (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,220) met water aan tot 1 liter.
De concentratie is niet kritisch tussen 77 en 83 gewichtsprocent mierenzuur.
- b)
Verdunde ammonia: vul 80 ml geconcentreerde ammonia (relatieve dichtheid bij 20 °C: 0,880) met water aan tot 1 liter.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan: Aan het analysemonster in de erlenmeyer van ten minste 200Â ml 100Â ml mierenzuur per gram analysemonster toevoegen. De erlenmeyer sluiten en schudden om het monster goed te bevochtigen. Gedurende 15 minuten laten staan bij kamertemperatuur en van tijd tot tijd schudden. De inhoud van de erlenmeyer filtreren door een vooraf gewogen filterkroes; eventuele in de erlenmeyer achtergebleven vezels in de filterkroes overbrengen met behulp van wat mierenzuur.
De filterkroes afzuigen en het residu op het filter achtereenvolgens wassen met mierenzuur, warm water en verdunde ammonia en ten slotte met koud water, na elke wasbehandeling de filterkroes afzuigen. Telkens de spoelvloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen.
Ten slotte de filterkroes afzuigen en tezamen met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor melamine geldt echter ‘d’ = 1,01.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 5. Acetaat en bepaalde andere vezels
(Methode met benzylalcohol)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
acetaat (19)
met
- 2.
triacetaat (24), polypropyleen (37), elastolefine (46), melamine (47), polypropyleen/polyamide bicomponent (49) en polyacrylaat (50).
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acetaatvezels opgelost met behulp van benzylalcohol bij 52 ± 2 °C.
Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht ervan wordt uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droog acetaat wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Schudapparaat.
- c)
Thermostaat of ander apparaat dat de temperatuur van de erlenmeyer op 52 ± 2 °C kan houden.
3.2. Reagentia
- a)
Benzylalcohol
- b)
Ethanol.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in de erlenmeyer 100 ml benzylalcohol per gram monster toevoegen. De erlenmeyer sluiten en op zodanige wijze op het schudapparaat bevestigen dat hij volledig wordt ondergedompeld in water dat op 52 ± 2 °C wordt gehouden; gedurende 20 minuten bij deze temperatuur schudden.
(Men kan het mechanisch schudden eventueel vervangen door goed schudden met de hand).
De vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes, Nogmaals een hoeveelheid benzylalcohol in de erlenmeyer brengen en opnieuw gedurende 20 minuten schudden bij 52 ± 2 °C.
Decanteren in de kroes. Deze behandeling nog een derde maal herhalen.
Ten slotte de vloeistof en het residu in de kroes overbrengen; de eventueel in de erlenmeyer achtergebleven vezels met een extra hoeveelheid benzylalcohol van 52 ± 2 °C in de kroes spoelen. De kroes volledig afzuigen.
De vezels overbrengen in een erlenmeyer, ethanol toevoegen om te spoelen; na schudden met de hand, decanteren in de filterkroes.
Deze spoelbehandeling twee- of driemaal herhalen. Het residu overbrengen in de kroes en volledig afzuigen. De kroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor melamine geldt echter ‘d’ = 1,01.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 6. Triacetaat of polylactide en bepaalde andere vezels
(Methode met dichloormethaan)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
triacetaat (24) of polylactide (34)
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (21), modal (22), viscose (25), acryl (26), polyamide of nylon (30), polyester (35), polypropyleen (37), glasvezel (44), elastomulti-ester (45), elastolefine (46), melamine (47) polypropyleen/polyamide bicomponent (49) en polyacrylaat (50).
Opmerking:
De triacetaatvezels die gedeeltelijk zijn verzeept door een speciale nabehandeling, zijn niet meer volledig oplosbaar in het reagens. In dit geval kan de methode niet worden toegepast.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de triacetaat- of polylactidevezels opgelost met behulp van dichloormethaan. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge triacetaat of polylactide wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
Erlenmeyers van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
3.2. Reagens
Dichloormethaan
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in een erlenmeyer van 200Â ml met ingeslepen glazen stop, 100Â ml dichloormethaan per gram analysemonster toevoegen, sluiten, schudden om het analysemonster goed te bevochtigen en de erlenmeyer gedurende 30 minuten bij kamertemperatuur laten staan en om de tien minuten schudden. De vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes, 60Â ml dichloormethaan toevoegen aan het residu in de erlenmeyer, met de hand schudden en de inhoud filtreren door de filterkroes. De achtergebleven vezels in de filterkroes overbrengen met behulp van een kleine extra hoeveelheid dichloormethaan. De filterkroes afzuigen om de achtergebleven vloeistof te verwijderen, nogmaals vullen met dichloormethaan en de vloeistof laten doorlopen.
Ten slotte de overmaat vloeistof afzuigen, vervolgens het residu met kokend water behandelen om het resterende oplosmiddel geheel te verwijderen, afzuigen, de kroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor polyester, elastomulti-ester, elastolefine en melamine geldt echter ‘d’ = 1,01.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 7. Bepaalde cellulosevezels en bepaalde andere vezels
(Methode met 75 gewichtsprocent zwavelzuur)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
katoen (5), vlas (of linnen) (7), hennep (8), ramee (14), cupro (21), modal (22), viscose (25)
met
- 2.
polyester (35), polypropyleen (37), elastomulti-ester (45), elastolefine (46), en polypropyleen/polyamide bicomponent (49).
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de cellulosevezels opgelost met behulp van 75 gewichtsprocent zwavelzuur. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht ervan wordt uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge cellulosevezels wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyers van ten minste 500Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Thermostaat of ander apparaat waarmee de erlenmeyer op een temperatuur van 50 ± 5 °C kan worden gehouden.
3.2. Reagentia
- a)Zwavelzuur, 75 ± 2 gewichtsprocent
Aan te maken door voorzichtig en onder koeling 700 ml zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84) toe te voegen aan 350 ml gedestilleerd water.
Na afkoeling tot kamertemperatuur, het volume met water tot 1 liter aanvullen.
- b)Verdunde ammonia
80 ml ammonia (relatieve dichtheid bij 20 °C: 0,880) met water aan tot 1 liter.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in een erlenmeyer van ten minste 500Â ml met ingeslepen glazen stop, 200Â ml 75 gewichtsprocent zwavelzuur per gram monster toevoegen, sluiten en de erlenmeyer voorzichtig schudden om het monster goed te bevochtigen.
De erlenmeyer gedurende één uur op een temperatuur van 50 ± 5 °C houden en met regelmatige tussenpozen van ongeveer tien minuten schudden. Onder afzuiging de inhoud van de erlenmeyer filtreren door een vooraf gewogen filterkroes. Eventuele in de erlenmeyer achtergebleven vezels met behulp van wat 75 gewichtsprocent zwavelzuur uitspoelen. De filterkroes afzuigen en het residu op het filter eenmaal spoelen door de filterkroes te vullen met vers zwavelzuur. Het zuur laten doorlopen alvorens af te zuigen.
Het residu herhaaldelijk wassen met koud water, tweemaal met de verdunde ammonia, vervolgens nogmaals grondig met koud water en na elke spoeling de filterkroes afzuigen. Telkens de spoelvloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen. Ten slotte de laatste overgebleven vloeistof afzuigen, filterkroes met residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00, behalve voor polypropyleen/polyamide bicomponent, waarvoor ze 1,01 bedraagt.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 8. Acryl, bepaalde modacryl- bepaalde chloorvezels en bepaalde andere vezels
(methode met dimethylformamide)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
acryl (26), bepaalde modacrylvezels (29) of bepaalde chloorvezels (27) (9)
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (21), modal (22), viscose (25), polyamide of nylon (30), polyester (35), polypropyleen (37), elastomulti-ester (45), elastolefine (46), melamine (47) polypropyleen/polyamide bicomponent (49) en polyacrylaat (50).
Zij geldt eveneens voor acryl- en bepaalde modacrylvezels die met metaalcomplexkleurstoffen zijn geverfd, maar is niet van toepassing op dergelijke vezels die zijn geverfd met chromeringskleurstoffen.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acryl-, modacryl- of chloorvezels opgelost met behulp van dimethylformamide verhit in een kokendwaterbad. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen. Het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel en het percentage droge acryl-, modacryl- of chloorvezels wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Kokendwaterbad.
3.2. Reagens
Dimethylformamide (kookpunt 153 ± 1 °C) met niet meer dan 0,1 % water.
Daar dit reagens giftig is wordt aanbevolen te werken in een zuurkast.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in een erlenmeyer van ten minste 200 ml met ingeslepen glazen stop, 80 ml dimethylformamide per gram monster toevoegen, dat vooraf in een kokendwaterbad is verwarmd. De stop op de erlenmeyer plaatsen, schudden om het monster goed te bevochtigen en gedurende één uur in een kokendwaterbad houden. De erlenmeyer met de inhoud gedurende deze tijd vijfmaal voorzichtig met de hand schudden.
De vloeistof decanteren in een vooraf gewogen filterkroes doch de vezels in de erlenmeyer houden. Nogmaals 60Â ml dimethylformamide toevoegen en gedurende 30 minuten verwarmen in een kokendwaterbad; de erlenmeyer gedurende deze tijd tweemaal voorzichtig met de hand schudden.
De inhoud van de erlenmeyer onder afzuiging filtreren door de filterkroes.
Eventuele in de erlenmeyer achtergebleven vezels met dimethylformamide in de filterkroes spoelen. De filterkroes afzuigen. Het residu tweemaal met ongeveer 1 liter water van 70 tot 80 °C wassen, waarbij de filterkroes steeds met water wordt gevuld.
Na elke toevoeging van water kort afzuigen, maar pas nadat het water is doorgelopen. Indien het waswater te langzaam door de filterkroes loopt, kan een geringe onderdruk worden aangebracht.
Ten slotte de filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00, behalve voor wol, katoen, cupro, modal, polyester, elastomulti-ester, melamine en polyacrylaat, waarvoor ze 1,01 bedraagt.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 9. Bepaalde chloorvezels en bepaalde andere vezels
(methode met een mengsel van 55,5/44,5 volumeprocent koolstofdisulfide en aceton)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
bepaalde chloorvezels (27), namelijk bepaalde polyvinylchloriden, al dan niet nagechloreerd (10)
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (21), modal (22), viscose (25), acryl (26), polyamide of nylon (30), polyester (35), polypropyleen (37), glasvezel (44), elastomulti-ester (45), melamine (47) polypropyleen/polyamide bicomponent (49) en polyacrylaat (50).
Wanneer het gehalte aan wol of zijde van het mengsel groter is dan 25Â %, moet methode nr. 2 worden toegepast.
Wanneer het gehalte aan polyamide of nylon van het mengsel groter is dan 25Â %, moet methode nr. 4 worden toegepast.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de chloorvezels opgelost met behulp van een azeotropisch mengsel van koolstofdisulfide en aceton. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge polyvinylchloridevezels wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Schudapparaat.
3.2. Reagentia
- a)
Azeotropisch mengsel van koolstofdisulfide en aceton (55,5 volumeprocent koolstofdisulfide en 44,5 volumeprocent aceton). Daar dit reagens giftig is wordt aanbevolen te werken in een zuurkast.
- b)
Ethanol van 92 volumeprocent of methanol.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in een erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen stop, 100Â ml van het azeotropisch mengsel per gram monster toevoegen. De erlenmeyer goed sluiten en gedurende 20 minuten bij kamertemperatuur met het mechanische schudapparaat schudden of goed met de hand schudden.
De bovendrijvende vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes.
De behandeling herhalen met 100Â ml vers oplosmiddel. Deze werkwijze herhalen totdat een druppel van de extractievloeistof na verdamping op een horlogeglas geen polymeerresidu meer achterlaat. Het residu overbrengen in de filterkroes met behulp van een extra hoeveelheid oplosmiddel, de vloeistof afzuigen en het residu in de filterkroes spoelen met 20Â ml alcohol en vervolgens driemaal met water. De spoelvloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
Opmerking:
De monsters van sommige mengsels met een hoog gehalte aan chloorvezels krimpen sterk tijdens de droging, waardoor de verwijdering van de chloorvezels door het oplosmiddel sterk wordt belemmerd.
Dit verschijnsel belet evenwel de volledige oplossing van de chloorvezels niet.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor melamine en polyacrylaat geldt echter ‘d’ = 1,01.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 10. Acetaat en bepaalde andere vezels
(Methode met ijsazijn)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
acetaat (19)
met
- 2.
bepaalde chloorvezels (27), te weten polyvinylchloridevezels, al dan niet nagechloreerd, polypropyleen (37), elastolefine (47), melamine (48) en polypropyleen/polyamide bicomponent (49).
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het monster wordt de acetaatvezel opgelost met behulp van ijsazijn. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droog acetaat wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Schudapparaat.
3.2. Reagens
IJsazijn (minstens 99Â %). Daar dit reagens zeer agressief is, moet er voorzichtig mee worden omgegaan.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in de erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen stop, 100Â ml ijsazijn per gram monster toevoegen. De erlenmeyer goed sluiten en gedurende 20 minuten bij kamertemperatuur met het mechanische schudapparaat schudden of goed met de hand schudden. De bovendrijvende vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes. Deze behandeling tweemaal herhalen met telkens 100Â ml vers oplosmiddel, zodat in totaal drie extracties worden uitgevoerd.
Het residu overbrengen in de filterkroes, de vloeistof afzuigen, het residu in de filterkroes spoelen met 50Â ml ijsazijn en vervolgens driemaal met water. Na elke spoeling de vloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 11. Zijde of polyamide en bepaalde andere vezels
(Methode met 75 gewichtsprocent zwavelzuur)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
zijde (4) of polyamide of nylon (30))
en
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), polypropyleen (37), elastolefine (47), melamine (48) en polypropyleen/ polyamide bicomponent (49).
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de zijde-, de polyamide- of de nylonvezels opgelost met behulp van 75 gewichtsprocent zwavelzuur (11).
Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen. Het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt als percentage van het totale drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge zijde, polyamide of nylon wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
3.2. Reagentia
- a)
Zwavelzuur, 75 ± 2 gewichtsprocent
Aan te maken door voorzichtig en onder koeling 700 ml zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84) toe te voegen aan 350 ml gedestilleerd water.
Na afkoeling tot kamertemperatuur, het volume met water tot 1 liter aanvullen.
- b)
Verdund zwavelzuur: 100 ml zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84) langzaam toevoegen aan 1 900 ml gedestilleerd water.
- c)
Verdunde ammonia: 200 ml geconcentreerde ammonia (relatieve dichtheid bij 20 °C: 0,880) met water aan tot 1 liter.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in een erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen stop, 100Â ml 75 gewichtsprocent zwavelzuur per gram monster toevoegen en de erlenmeyer sluiten. Goed schudden en gedurende 30 minuten bij kamertemperatuur laten staan. Nogmaals schudden en nogmaals 30 minuten laten staan. Een laatste maal schudden en de inhoud van de erlenmeyer filtreren door de vooraf gewogen filterkroes. De eventueel in de erlenmeyer achtergebleven vezels met 75Â % zwavelzuur in de filterkroes spoelen. Het residu in de filterkroes achtereenvolgens wassen met 50Â ml verdund zwavelzuur, 50Â ml water en 50Â ml verdunde ammonia. Telkens de vezels gedurende ongeveer 10 minuten in de vloeistof laten staan alvorens af te zuigen. Ten slotte spoelen met water en de vezels hierin gedurende ongeveer 30 minuten laten staan. De filterkroes afzuigen en tezamen met het residu drogen, afkoelen en wegen.
Voor binaire mengsels van polyamide met polypropyleen/polyamide bicomponent, het residu op de filterkroes nadat de vezels zijn gefilterd in de gewogen filterkroes en voorafgaand aan het beschreven wasproces, tweemaal spoelen met telkens 50Â ml 75Â % zwavelzuur.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00, behalve voor wol, waarvoor ze 0,985 bedraagt, voor polypropyleen/polyamide bicomponent, waarvoor ze 1,005 bedraagt, en voor melamine, waarvoor ze 1,01 bedraagt.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %, behalve voor binaire mengsels van polyamide met polypropyleen/polyamide bicomponent, waarvoor de betrouwbaarheidsgrenzen van de resultaten niet hoger liggen dan ± 2.
Methode nr. 12. Jute en bepaalde dierlijke vezels
(methode met stikstofgehaltebepaling)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
jute (9)
met
- 2.
bepaalde dierlijke vezels.
De dierlijke vezelbestanddelen kunnen uitsluitend haar (2 en 3) of wol (1) zijn, dan wel een mengsel van haar en wol. Deze methode is niet van toepassing voor mengsels van textiel die niet-vezelbestanddelen (kleurstoffen, apprets, enz.) op basis van stikstof bevatten.
2. Principe
Het stikstofgehalte van het mengsel wordt bepaald en op basis daarvan en van het bekende of veronderstelde gehalte aan stikstof van de twee bestanddelen wordt de verhouding van de bestanddelen van het mengsel berekend.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Kjeldahlkolf van 200 tot 300Â ml.
- b)
Kjeldahlstoomdestillatietoestel.
- c)
Buret waarmee een precisie van 0,05Â ml mogelijk is.
3.2. Reagentia
- a)
Tolueen.
- b)
Methanol.
- c)
Zwavelzuur, relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84 (12).
- d)
Kaliumsulfaat (13).
- e)
Seleendioxide (14).
- f)
Oplossing van natriumhydroxide (400Â g/l). 400Â g natriumhydroxide oplossen in 400 tot 500Â ml water en verdunnen met water tot 1Â l.
- g)
Indicatormengsel. 0,1Â g methylrood oplossen in 95Â ml ethanol en 5Â ml water en deze oplossing vermengen met 0,5Â g broomkresolgroen opgelost in 475Â ml ethanol en 25Â ml water.
- h)
Boorzuuroplossing. 20Â g boorzuur oplossen in 1 liter water.
- i)
Zwavelzuur 0,02 N (gestelde oplossing).
4. Voorbehandeling van het gereduceerde monster
De in het algemene gedeelte beschreven voorbehandeling wordt vervangen door de volgende behandeling:
Het luchtdroge testmonster in een soxhletapparaat extraheren met behulp van een mengsel van één deel tolueen en drie delen methanol gedurende vier uur met ten minste vijf cycli per uur. Het monster eerst aan de lucht drogen en daarna in een droogstoof van 105 ± 3 °C. Vervolgens het monster extraheren in water (50 ml/g monster) door onder terugvloeikoeling te koken gedurende 30 minuten. Filtreren, het monster terugbrengen in de kolf en de extractie herhalen met behulp van hetzelfde volume water. Filtreren, de overmaat aan water verwijderen door uitknijpen, afzuigen of centrifugeren en het monster aan de lucht drogen.
Opmerking:
Aangezien tolueen en methanol giftig zijn, moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen.
5. Testprocedure
5.1. Algemene aanwijzingen
De in het algemene gedeelte beschreven procedure voor de bemonstering en het drogen en wegen van het monster volgen.
5.2. Gedetailleerde procedure
Het analysemonster in een kjeldahlkolf overbrengen. Aan het analysemonster in de kolf, dat ten minste 1 g bedraagt, in deze volgorde toevoegen: 2,5 g kaliumsulfaat, 0,1–0,2 g seleendioxide en 10 ml zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20°C: 1,84). De kolf eerst zachtjes verwarmen tot volledige afbraak van het materiaal, daarna krachtiger tot de oplossing helder en bijna kleurloos wordt. Hierna nog 15 minuten verwarmen. De kolf laten afkoelen, de inhoud voorzichtig verdunnen met 10–20 ml water, afkoelen, de inhoud kwantitatief overbrengen in een maatkolf van 200 ml en met water aanvullen tot de streep, waarbij de analyseoplossing wordt verkregen. In een erlenmeyer van 100 ml ongeveer 20 ml boorzuuroplossing gieten en deze op zodanige wijze onder de koeler van het kjeldahldestillatietoestel plaatsen dat de uitloop juist beneden het oppervlak van de boorzuuroplossing komt. Precies 10 ml van de analyseoplossing in de destillatiekolf overbrengen, ten minste 5 ml natriumhydroxideoplossing in de trechter doen, de stop even oplichten en de natriumhydroxideoplossing langzaam in de kolf laten vloeien. Indien de analyseoplossing en de natriumhydroxideoplossing neiging vertonen om twee afzonderlijke lagen te vormen, deze vermengen door voorzichtig schudden. De destillatiekolf even verwarmen en stoom in de vloeistof leiden. Ongeveer 20 ml destillaat opvangen, de erlenmeyer lager plaatsen zodat de uitloop van de koeler zich ongeveer 20 mm boven het vloeistofoppervlak bevindt en nog 1 minuut langer de destillatie voortzetten. Het uiteinde van de buis spoelen met water en het spoelwater opvangen in de erlenmeyer. Deze wegnemen en vervangen door een tweede erlenmeyer die ongeveer 10 ml boorzuuroplossing bevat en vervolgens ongeveer 10 ml destillaat opvangen.
De twee destillaten afzonderlijk titreren met zwavelzuur van 0,02 N met gebruik van het indicatormengsel. De resultaten voor beide titraties noteren. Indien het verbruik van de tweede titratie groter is dan 0,2Â ml, de proef herhalen en de destillatie opnieuw uitvoeren met eenzelfde hoeveelheid van de analyseoplossing.
Een blancobepaling uitvoeren waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bij de destructie en de destillatie gebruikte reagentia.
6. Berekening en weergave van de resultaten
6.1
Het percentage stikstof in het droge monster als volgt berekenen:
A% = [28 (V – b) N] / W
waarin
A | = | percentage stikstof van het zuivere en droge analysemonster, |
V | = | totaal verbruik (ml) van de gestelde zwavelzuuroplossing bij het monster, |
b | = | totaal verbruik (ml) van de gestelde zwavelzuuroplossing bij de blancobepaling, |
N | = | normaliteit van de gestelde zwavelzuuroplossing, |
W | = | drooggewicht (g) van het analysemonster. |
6.2
Uitgaande van een waarde van 0,22Â % voor het stikstofgehalte van jute en van 16,2Â % voor dierlijke vezels, welke percentages zijn uitgedrukt ten opzichte van het drooggewicht van het materiaal, wordt de samenstelling van het mengsel met behulp van de volgende formule berekend:
PA% = (A – 0,22) / (16,2 – 0,22) × 100
waarin
PA% = percentage dierlijke vezels in het zuivere en droge analysemonster.
7. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 13. Polypropeen en bepaalde andere vezels
(methode met xyleen)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
polypropeen (37)
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), acetaat (19), cupro (21), modal (22), triacetaat (24), viscose (25), acryl (26), polyamide of nylon (30), polyester (35), glasvezel (44), elastomulti-ester (45), melamine (47) en polyacrylaat (50).
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de polypropeenvezels opgelost met behulp van kokend xyleen. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage polypropeen wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Terugvloeikoeler (geschikt voor vloeistoffen met hoog kookpunt), met slijpstuk, dat kan worden aangesloten op de erlenmeyer a).
- c)
Verwarmingsmantel op kookpunt van xyleen.
3.2. Reagens
Xyleen, met kookpunt tussen 137 en 142 °C.
Opmerking:
Xyleen is zeer brandbaar en geeft giftige dampen. Voor het gebruik ervan moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het in de erlenmeyer (punt 3.1.a)) overgebrachte analysemonster 100Â ml xyleen (punt 3.2) per gram monster toevoegen. De terugvloeikoeler (punt 3.1.b) aansluiten, de inhoud aan de kook brengen en gedurende drie minuten laten koken.
De warme vloeistof onmiddellijk decanteren in een vooraf gewogen filterkroes (zie opmerking 1). De behandeling nog tweemaal herhalen en hierbij telkens 50Â ml vers oplosmiddel gebruiken.
Het in de erlenmeyer achtergebleven residu achtereenvolgens spoelen met 30Â ml kokend xyleen (tweemaal) en vervolgens tweemaal met telkens 75Â ml petroleumether (punt I.3.2.1 van het algemene gedeelte). Het residu in de erlenmeyer na de tweede maal spoelen met petroleumether filtreren door de filterkroes en de achtergebleven vezels in de filterkroes overbrengen met behulp van een kleine extra hoeveelheid petroleumether en het oplosmiddel laten verdampen. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
Opmerkingen:
- 1.
De filterkroes waardoor het xyleen wordt gedecanteerd, moet worden voorverwarmd.
- 2.
Na de behandelingen met kokend xyleen moet de erlenmeyer, waarin het residu zich bevindt, voldoende zijn afgekoeld, voordat er petroleumether wordt ingegoten.
- 3.
Om de gevaren als gevolg van de ontvlambaarheid en de giftigheid van de reagentia voor de analist te beperken, is het gebruik van apparatuur voor warme extractie en geschikte procedures waarbij identieke resultaten worden verkregen, toegestaan (15).
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; voor melamine en polyacrylaat geldt echter ‘d’ = 1,01.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 14. Bepaalde vezels en bepaalde andere vezels
(Methode met geconcentreerd zwavelzuur)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
katoen (5), acetaat (19), cupro (21), modal (22), triacetaat (24), viscose (25), bepaalde acrylvezels (26), bepaalde modacrylvezels (29), polyamide of nylon (30), polyester (35) en elastomulti-ester (45)
met
- 2.
chloorvezels (27) op basis van homopolymeren van vinylchloride, al dan niet nagechloreerd, polypropyleen (37), elastolefine (46), melamine (47) en polypropyleen/polyamide bicomponent (49).
De betrokken modacrylvezels zijn die welke een heldere oplossing geven bij onderdompeling in geconcentreerd zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84).
Deze methode kan in plaats van de methoden nr. 8 en nr. 9 worden gebruikt.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden andere bestanddelen dan chloorvezel, polypropyleen, elastolefine, melamine of polypropyleen/polyamide bicomponent (de in punt 1 van paragraaf 1 vermelde vezels) opgelost in geconcentreerd zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84). Het uit de chloorvezel, polypropyleen, elastolefine, melamine of polypropyleen/polyamide bicomponent bestaande residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage van de tweede bestanddelen wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Glasstaafje met afgeplat uiteinde.
3.2. Reagentia
- a)
Geconcentreerd zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84).
- b)
Zwavelzuur, verdund tot een waterige oplossing van circa 50 gewichtsprocent.
Aan te maken door voorzichtig en onder koeling 400 ml zwavelzuur (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,84) toe te voegen aan 500 ml gedestilleerd of gedeïoniseerd water. Na afkoelen tot kamertemperatuur het volume met water tot 1 liter aanvullen.
- c)
Verdunde ammonia.
60 ml geconcentreerde ammonia (relatieve dichtheid bij 20 °C: 0,880) met gedestilleerd water tot 1 liter aanvullen.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het in de erlenmeyer (punt 3.1.a)) overgebrachte analysemonster 100Â ml zwavelzuur (punt 3.2.a)) per gram analysemonster toevoegen.
De inhoud van de erlenmeyer gedurende 10 minuten bij kamertemperatuur laten staan en van tijd tot tijd met het glazen staafje omroeren. Een weefsel of breisel moet tussen de wand en het staafje worden vastgezet, waarbij met het staafje een lichte druk wordt uitgeoefend, teneinde het door zwavelzuur opgeloste materiaal af te scheiden.
De vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes, Opnieuw 100 ml zwavelzuur (punt 3.2.a)) in de erlenmeyer brengen en de behandeling herhalen. De inhoud van de erlenmeyer door de filterkroes gieten en het vezelresidu erin overbrengen met behulp van het glazen staafje. Zo nodig een kleine hoeveelheid geconcentreerd zwavelzuur (punt 3.2.a)) toevoegen om de nog aan de wand van de erlenmeyer vastzittende vezelresten mee te voeren. De filterkroes afzuigen; de afzuigkolf ledigen of door een andere vervangen, daarna het residu in de filterkroes achtereenvolgens spoelen met 50 % zwavelzuur (punt 3.2.b)) met gedestilleerd of gedeïoniseerd water (punt I.3.2.3 van het algemene gedeelte), met de verdunde ammonia (punt 3.2.c)) en tenslotte grondig met gedestilleerd of gedeïoniseerd water, waarbij de filterkroes na iedere toevoeging volledig wordt afgezogen (niet afzuigen tijdens het spoelen, maar pas nadat de vloeistof uit zichzelf is doorgelopen). De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00, behalve voor melamine en polypropyleen/polyamide bicomponent, waarvoor ze 1,01 bedraagt.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 15. Chloorvezel, bepaalde modacrylsoorten, bepaalde elastanen, acetaat, triacetaat en bepaalde andere vezels
(methode met cyclohexanon)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
acetaat (19), triacetaat (24), chloorvezels (27), bepaalde modacrylsoorten (29), bepaalde elastanen (43)
met
- 2.
wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (21), modal (22), viscose (25), acryl (26), polyamide of nylon (30), glasvezel (44), melamine (47) en polyacrylaat (50).
Indien het mengsel modacryl- of elastaanvezel bevat, wordt in een voorafgaande proef bepaald of de vezel geheel oplosbaar is in het reagens.
Mengsels die chloorvezels bevatten, kunnen ook volgens methode nr. 9 of 14 worden geanalyseerd.
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acetaatvezels, triacetaatvezels, chloorvezels, bepaalde modacrylvezels en bepaalde elastaanvezels opgelost in cyclohexanon door extractie, bij een temperatuur dicht bij het kookpunt. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage van het chloor-, modacryl-, elastaan-, acetaat- en triacetaatvezel wordt verkregen door het verschil te berekenen.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Apparaat voor hete extractie dat geschikt is voor de testprocedure in punt 4 (zie afbeelding; dit is een variant van het apparaat dat beschreven is in Melliand Textilberichte 56 (1975), blz. 643–645).
- b)
Filterkroes waar het analysemonster in past.
- c)
Poreus plaatje, porositeit 1.
- d)
Terugvloeikoeler, passend op de destillatiekolf.
- e)
Verwarmingstoestel.
3.2. Reagentia
- a)
Cyclohexanon, kookpunt 156 °C.
- b)
50Â % (volumeprocent).
Opmerking:
Cyclohexanon is brandbaar en giftig. Voor het gebruik ervan moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
In de destillatiekolf 100Â ml cyclohexanon per gram materiaal brengen; het extractievat aanbrengen, waarin vooraf de filterkroes met monster en het poreuze plaatje enigszins schuin zijn aangebracht. De terugvloeikoeler aansluiten. Het cyclohexanon aan de kook brengen en 60 minuten met een zodanige snelheid extraheren dat ten minste 12 cycli per uur worden doorlopen.
Na extractie en afkoelen het extractievat optrekken, de filterkroes uitnemen en het poreuze plaatje verwijderen. De inhoud van de filterkroes drie- of viermaal spoelen met tot ongeveer 60 °C voorverwarmde 50 % ethanol en vervolgens met 1 liter water van 60 °C.
Tijdens het spoelen en tussendoor niet afzuigen. De vloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen.
Ten slotte de filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00; behalve voor zijde en melamine waarvoor ‘d’ = 1,01 en voor acryl waarvoor ‘d’ = 0,98.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Afbeelding bedoeld in letter a) van punt 3.1 van methode nr. 15
Methode nr. 16. Melamine en bepaalde andere vezels
(Methode met heet mierenzuur)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
melamine (47)
met
- 2.
katoen (5), aramide (31) en polypropyleen (37).
2. Principe
Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel wordt de melamine opgelost met behulp van heet mierenzuur (90 gewichtsprocent).
Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt als percentage van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage van het tweede bestanddeel wordt verkregen door het verschil te berekenen.
Opmerking:
Het aanbevolen temperatuurbereik moet strikt worden aangehouden omdat de oplosbaarheid van melamine sterk temperatuurafhankelijk is.
3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)
3.1. Apparatuur
- a)
Erlenmeyer van ten minste 200Â ml met ingeslepen glazen stop.
- b)
Schudwaterbad of ander schudapparaat waarbij de erlenmeyer op een temperatuur van 90 ± 2 °C kan worden gehouden.
3.2. Reagentia
- a)
Mierenzuur (90 gewichtsprocent, relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,204). Vul 890 ml mierenzuur van 98–100 gewichtsprocent (relatieve dichtheid bij 20 °C: 1,220) met water aan tot 1 liter.
Daar heet mierenzuur zeer agressief is, moet er voorzichtig mee worden omgegaan.
- b)
Verdunde ammonia: vul 80 ml geconcentreerde ammonia (relatieve dichtheid bij 20 °C: 0,880) met water aan tot 1 liter.
4. Testprocedure
De in het algemene gedeelte beschreven procedure volgen en daarna als volgt te werk gaan:
Aan het analysemonster in de erlenmeyer van ten minste 200 ml met ingeslepen glazen stop, 100 ml mierenzuur per gram monster toevoegen. De erlenmeyer sluiten en schudden om het monster goed te bevochtigen. De erlenmeyer gedurende één uur op een temperatuur van 90 ± 2 °C houden en goed schudden. De erlenmeyer afkoelen tot kamertemperatuur. De vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes, 50 ml mierenzuur toevoegen aan het residu in de erlenmeyer, met de hand schudden en de inhoud filtreren door de filterkroes. De eventueel achtergebleven vezels in de filterkroes overbrengen met behulp van een kleine extra hoeveelheid mierenzuur. De filterkroes afzuigen en het residu wassen met mierenzuur, warm water en verdunde ammonia en ten slotte met koud water. Na elke wasbehandeling de filterkroes afzuigen. Telkens de spoelvloeistof laten doorlopen alvorens af te zuigen. Ten slotte de filterkroes afzuigen en tezamen met het residu drogen, afkoelen en wegen.
5. Berekening en weergave van de resultaten
De resultaten berekenen zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,02.
6. Precisie
Voor een homogeen mengsel van textielmaterialen liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 2 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95 %.
Methode nr. 17. Polyester en bepaalde andere vezels
(Methode met trichloorazijnzuur en chloroform)
1. Toepassingsgebied
Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, voor binaire vezelmengsels van:
- 1.
polyester (35)
met
- 2.
polyacrylaat (50)
2. Algemene informatie
Het principe, de apparatuur en reagentia, de testprocedure, de berekening en weergave van de resultaten die van toepassing zijn op binaire vezelmengsels van polyester met polyacrylaat, zijn beschreven in norm EN ISO 1833-25:2013. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,01.
Hoofdstuk 3. Kwantitatieve analyse van ternaire textielvezelmengsels
Inleiding
De chemische kwantitatieve analysemethoden zijn in de regel gebaseerd op de selectieve oplossing van de afzonderlijke bestanddelen. Er zijn vier varianten mogelijk:
- 1.
Er wordt gewerkt met twee verschillende analysemonsters; een bestanddeel a) van het eerste monster en een ander bestanddeel b) van het tweede monster worden opgelost. De onoplosbare residuen van elk monster worden gewogen en het percentage van ieder van de twee oplosbare bestanddelen wordt berekend aan de hand van de respectieve gewichtsverliezen. Het percentage van het derde bestanddeel (c) wordt verkregen door het verschil te berekenen.
- 2.
Er wordt gewerkt met twee verschillende analysemonsters; een bestanddeel (a) van het eerste monster en twee bestanddelen (a en b) van het tweede monster worden opgelost. Het onoplosbare residu van het eerste monster wordt gewogen en het percentage van bestanddeel (a) wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies. Het onoplosbare residu van het tweede monster wordt gewogen; dit komt overeen met bestanddeel (c). Het percentage van het derde bestanddeel (b) wordt verkregen door het verschil te berekenen.
- 3.
Er wordt gewerkt met twee verschillende analysemonsters; twee bestanddelen (a en b) van het eerste monster en twee bestanddelen (b en c) van het tweede monster worden opgelost. De onoplosbare residu's komen respectievelijk overeen met de bestanddelen (c) en (a). Het percentage van het derde bestanddeel (b) wordt verkregen door het verschil te berekenen.
- 4.
Er wordt gewerkt met één analysemonster. Na verwijdering van een van de bestanddelen wordt het onoplosbare residu van de andere twee vezelsoorten gewogen en het percentage van het oplosbare bestanddeel wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies. Uit het residu wordt door oplossing een van de beide vezelsoorten verwijderd. Het onoplosbare bestanddeel wordt gewogen en het percentage van het tweede oplosbare bestanddeel wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies.
Indien een keuze mogelijk is, is toepassing van een van de eerste drie varianten aan te bevelen.
De analist moet erop toezien dat bij chemische analyse methoden worden toegepast waarbij oplosmiddelen worden gebruikt die alleen de gewenste vezel(s) oplossen en de andere vezel(s) niet aantasten.
Bij wijze van voorbeeld is in afdeling V een tabel opgenomen met een aantal ternaire vezelmengsels, alsmede de analysemethoden voor binaire vezelmengsels die in principe voor de analyse van deze ternaire mengsels kunnen worden gebruikt.
Om de kans op fouten zo klein mogelijk te houden, wordt aanbevolen de chemische analyse zo mogelijk volgens ten minste twee van de vier hierboven vermelde varianten uit te voeren.
Vóór de analyse moet worden vastgesteld welke vezels in het mengsel aanwezig zijn. Bij sommige chemische methoden kan het onoplosbare bestanddeel van een mengsel gedeeltelijk worden opgelost door het reagens dat wordt gebruikt om het oplosbare bestanddeel (of de oplosbare bestanddelen) op te lossen. Zo mogelijk wordt gebruikgemaakt van reagentia die slechts een gering of in het geheel geen effect hebben op de onoplosbare vezels. Wanneer bekend is dat bij de analyse gewichtsverlies optreedt, wordt het resultaat gecorrigeerd; hiertoe zijn correctiefactoren aangegeven. Deze factoren zijn in verschillende laboratoria bepaald door bij de voorbehandeling gereinigde vezels met het in de analysemethode vermelde reagens te behandelen. Deze correctiefactoren gelden uitsluitend voor niet-aangetaste vezels; wanneer de vezels voor of tijdens de behandeling zijn aangetast, kunnen andere correctiefactoren nodig zijn. Indien variant 4 moet worden toegepast, waarbij een textielvezel wordt onderworpen aan de opeenvolgende inwerking van twee verschillende oplosmiddelen, moeten correctiefactoren worden toegepast om rekening te houden met het mogelijke gewichtsverlies dat de vezel bij de twee behandelingen heeft ondergaan. Bij zowel handmatige als chemische scheiding moeten ten minste twee bepalingen worden verricht.
I. Algemene informatie over de chemische kwantitatieve analysemethoden voor ternaire vezelmengsels
Informatie die geldt voor alle chemische kwantitatieve analysemethoden voor ternaire vezelmengsels.
I.1. Toepassingsgebied
Onder ‘toepassingsgebied’ wordt bij elke methode voor de analyse van binaire mengsels vermeld op welke vezels de methode van toepassing is (zie hoofdstuk 2 betreffende kwantitatieve analysemethoden voor bepaalde binaire textielvezelmengsels).
I.2. Principe
Nadat de bestanddelen van een mengsel zijn geïdentificeerd, worden eerst de niet-vezelbestanddelen met een geschikte voorbehandeling verwijderd en vervolgens een of meer van de vier in de inleiding beschreven varianten van het procedé voor selectieve oplossing toegepast. Behalve wanneer dit technische moeilijkheden oplevert, wordt bij voorkeur de vezel opgelost die in de grootste hoeveelheid aanwezig is, zodat de vezel die het kleinste aandeel vormt als residu wordt overgehouden.
I.3. Benodigdheden
I.3.1. Apparatuur
I.3.1.1
Filterkroezen en weegflesjes waarin de kroezen kunnen worden geplaatst of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.
I.3.1.2
Afzuigkolf.
I.3.1.3
Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.
I.3.1.4
Droogstoof met luchtcirculatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3 °C.
I.3.1.5
Analytische balans, tot op 0,0002Â g nauwkeurig
I.3.1.6
Soxhletapparaat of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.
I.3.2. Reagentia
I.3.2.1
Geherdestilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60 °C.
I.3.2.2
De overige reagentia zijn vermeld in de desbetreffende punten voor iedere methode.
I.3.2.3
Gedestilleerd of gedeïoniseerd water.
I.3.2.4
Aceton.
I.3.2.5
Orthofosforzuur.
I.3.2.6
Ureum.
I.3.2.7
Natriumwaterstofcarbonaat.
Alle gebruikte reagentia moeten chemisch zuiver zijn.
I.4. Conditionerings- en analyseatmosfeer
Aangezien drooggewichten worden bepaald, is het niet nodig het monster te conditioneren of de analyses in een geconditioneerde atmosfeer uit te voeren.
I.5. Testmonster
Een voor het bulkmonster representatief testmonster nemen dat toereikend is om alle nodige analysemonsters, met een gewicht van ten minste 1Â g per stuk, te trekken.
I.6. Voorbehandeling van het testmonster (16)
Wanneer het monster een stof bevat die bij de berekening van de percentages buiten beschouwing moet blijven (zie artikel 19), moet deze eerst worden verwijderd met een geschikte methode die de vezelbestanddelen niet aantast.
Hiertoe worden de niet-vezelbestanddelen die oplosbaar zijn in petroleumether en water, verwijderd door het testmonster gedurende één uur en met ten minste zes cycli per uur met petroleumether te behandelen in een soxhletapparaat. De petroleumether wordt daarna uit het testmonster verdampt, dat vervolgens met water wordt geëxtraheerd door een behandeling van het testmonster met water van kamertemperatuur gedurende één uur, gevolgd door een behandeling in water van 65 ± 5 °C, onder af en toe roeren, eveneens gedurende één uur, bij een vlotverhouding 1:100. De overmaat aan water verwijderen door uitknijpen, afzuigen of centrifugeren van het testmonster, en het testmonster aan de lucht drogen.
Voor elastolefine of mengsels van elastolefine en andere vezels (wol, dierlijk haar, zijde, katoen, vlas (of linnen), hennep, jute, abaca, alfa, kokos, brem, ramee, sisal, cupro, modal, proteïne, viscose, acryl, polyamide of nylon, polyester, elastomulti-ester) wordt de hierboven beschreven procedure enigszins aangepast doordat aceton wordt gebruikt in plaats van petroleumether.
Wanneer er niet-vezelbestanddelen zijn die niet met petroleumether en water kunnen worden geëxtraheerd, worden deze verwijderd door in plaats van de hierboven beschreven methode met water een andere geschikte methode toe te passen die geen van de vezelbestanddelen wezenlijk aantast. Overigens moet worden opgemerkt dat bij bepaalde ongebleekte natuurlijke plantaardige vezels (bv. jute, kokos) met de normale voorbehandeling met petroleumether en water niet alle natuurlijke niet-vezelbestanddelen worden verwijderd; desondanks wordt geen extra voorbehandeling toegepast, tenzij het monster apprets bevat die niet in petroleumether en water oplosbaar zijn.
De toegepaste voorbehandelingsmethoden worden uitvoerig beschreven in de analyserapporten.
I.7. Testprocedure
I.7.1. Algemene aanwijzingen
I.7.1.1. Drogen
Alle droogbewerkingen worden gedurende ten minste 4 uur en ten hoogste 16 uur bij 105 ± 3 °C uitgevoerd in een droogstoof met luchtcirculatie waarbij de deur gedurende de gehele droogtijd gesloten blijft. Wanneer de droogtijd minder dan 14 uur bedraagt, wordt het monster gewogen om te controleren of het gewicht constant blijft. Het gewicht wordt geacht constant te blijven wanneer na een nieuwe droogtijd van 60 minuten een gewichtsverschil van minder dan 0,05 % wordt verkregen.
De filterkroezen, weegglaasjes, analysemonsters en residuen mogen niet met de blote hand worden aangeraakt tijdens het drogen, het afkoelen en het wegen.
De monsters worden in een weegflesje met afgenomen stop gedroogd. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten, vervolgens uit de stoof genomen en zo snel mogelijk in de exsiccator geplaatst.
De filterkroes wordt, geplaatst in het weegflesje met afgenomen stop, in de stoof gedroogd. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten en zo snel mogelijk in de exsiccator geplaatst.
Bij gebruik van andere apparatuur dan de filterkroes wordt zodanig in de stoof gedroogd dat het drooggewicht van de vezels zonder verlies wordt bepaald.
I.7.1.2. Afkoelen
Het afkoelen wordt in de exsiccator uitgevoerd die naast de balans is geplaatst en wel gedurende een tijdsduur die voldoende is om de weegflesjes volledig af te koelen; de afkoelperiode mag in geen geval mag minder dan twee uur bedragen.
I.7.1.3. Wegen
Na het afkoelen wordt het weegflesje binnen 2 minuten nadat het uit de exsiccator is genomen gewogen. Hierbij moet een nauwkeurigheid van 0,0002Â g worden bereikt.
I.7.2. Procedure
Van het voorbehandelde testmonster een analysemonster van ten minste 1Â g nemen. Het garen of het weefsel in lengten van ongeveer 10Â mm knippen, en deze zoveel mogelijk uiteenrafelen. Het analysemonster in een weegflesje drogen, in de exsiccator afkoelen, en wegen. Het analysemonster overbrengen in het glazen vaatje als bedoeld in het desbetreffende gedeelte van de uniale methode en het weegflesje onmiddellijk nog eens wegen en het drooggewicht van het analysemonster berekenen door aftrekking. De analyse voltooien overeenkomstig de instructies in het desbetreffende gedeelte van de specifieke methode. De residu microscopisch onderzoeken om na te gaan of de oplosbare vezel(s) door de behandeling geheel is (zijn) verwijderd.
I.8. Berekening en weergave van de resultaten
Het gewicht van elk bestanddeel uitdrukken als percentage van het totale gewicht van de vezels in het mengsel. De resultaten berekenen op basis van het zuivere drooggewicht, waarop a) de overeengekomen percentages worden toegepast en b) de benodigde correctiefactoren worden toegepast om rekening te houden met het verlies van niet-vezelbestanddelen tijdens de voorbehandelings- en analysebewerkingen.
I.8.1
Berekening van de percentages van het zuivere drooggewicht van de vezels, waarbij geen rekening wordt gehouden met het verlies aan vezelgewicht tijdens de voorbehandeling.
I.8.1.1. Variant 1
Formules die moeten worden toegepast wanneer een bestanddeel van een mengsel wordt verwijderd uit één analysemonster en een ander bestanddeel uit een tweede analysemonster:
P1% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel (van het eerste analysemonster, opgelost in het eerste reagens), |
P2% | = | het percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel (van het tweede analysemonster, opgelost in het tweede reagens), |
P3% | = | het percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel (dat in beide analysemonsters niet wordt opgelost), |
m1 | = | het drooggewicht van het eerste analysemonster na voorbehandeling, |
m2 | = | het drooggewicht van het tweede analysemonster na voorbehandeling, |
r1 | = | het drooggewicht van het residu nadat het eerste bestanddeel uit het eerste analysemonster in het eerste reagens is opgelost, |
r2 | = | het drooggewicht van het residu nadat het tweede bestanddeel uit het tweede analysemonster in het tweede reagens is opgelost, |
d1 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het eerste reagens van het tweede bestanddeel, dat in het eerste analysemonster niet wordt opgelost (17), |
d2 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het eerste reagens van het derde bestanddeel, dat in het eerste analysemonster niet wordt opgelost, |
d3 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het tweede reagens van het eerste bestanddeel, dat in het tweede analysemonster niet wordt opgelost, |
d4 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het tweede reagens van het derde bestanddeel, dat in het tweede analysemonster niet wordt opgelost. |
I.8.1.2. Variant 2
Formules die moeten worden toegepast wanneer een bestanddeel (a) uit het eerste analysemonster wordt verwijderd en de beide andere bestanddelen (b + c) als residu overblijven, en twee bestanddelen (a + b) uit het tweede analysemonster worden verwijderd en het derde bestanddeel (c) als residu overblijft:
P1% = 100 – (P2 % + P3 %)
P2% = 100 × (d1r1 / m1) – (d1 / d2) × P3%
P3% = (d4r2 / m2) × 100
P1% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel (van het eerste analysemonster, opgelost in het eerste reagens), |
P2% | = | het percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel (dat gelijk met het eerste bestanddeel van het tweede analysemonster in het tweede reagens wordt opgelost), |
P3% | = | het percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel (dat in beide analysemonsters niet wordt opgelost), |
m1 | = | het drooggewicht van het eerste analysemonster na voorbehandeling, |
m2 | = | het drooggewicht van het tweede analysemonster na voorbehandeling, |
r1 | = | het drooggewicht van het residu nadat het eerste bestanddeel uit het eerste analysemonster in het eerste reagens is opgelost, |
r2 | = | het drooggewicht van het residu nadat het eerste en tweede bestanddeel uit het tweede analysemonster in het tweede reagens zijn opgelost, |
d1 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het eerste reagens van het tweede bestanddeel, dat in het eerste analysemonster niet wordt opgelost, |
d2 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het eerste reagens van het derde bestanddeel, dat in het eerste analysemonster niet wordt opgelost, |
d4 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het tweede reagens van het derde bestanddeel, dat in het tweede analysemonster niet wordt opgelost. |
I.8.1.3. Variant 3
Formules die moeten worden toegepast wanneer twee bestanddelen (a + b) uit een analysemonster worden verwijderd en het derde bestanddeel (c) als residu overblijven, waarna twee bestanddelen (b + c) uit een ander analysemonster worden verwijderd en het eerste bestanddeel (a) als residu overblijft:
P1% = (d3r2 / m2) × 100
P2% = 100 – (P1% + P3%)
P3% = (d2r1 / m1) × 100
P1% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel (dat in het reagens wordt opgelost), |
P2% | = | het percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel (dat in het reagens wordt opgelost), |
P3% | = | het percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel (dat in het tweede analysemonster in het reagens wordt opgelost), |
m1 | = | het drooggewicht van het eerste analysemonster na voorbehandeling, |
m2 | = | het drooggewicht van het tweede analysemonster na voorbehandeling, |
r1 | = | het drooggewicht van het residu nadat het eerste en tweede bestanddeel uit het eerste analysemonster in het eerste reagens zijn opgelost, |
r2 | = | het drooggewicht van het residu nadat het tweede en derde bestanddeel uit het tweede analysemonster in het tweede reagens zijn opgelost, |
d2 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het eerste reagens van het derde bestanddeel, dat in het eerste analysemonster niet wordt opgelost, |
d3 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies in het tweede reagens van het eerste bestanddeel, dat in het tweede analysemonster niet wordt opgelost, |
I.8.1.4. Variant 4
Formules die moeten worden toegepast wanneer twee bestanddelen achtereenvolgens uit hetzelfde analysemonster van het mengsel worden verwijderd:
P1% = 100 – (P2% + P3%)
P2% = (d1r1 / m) × 100 – (d1 / d2) × P3%
P3% = (d3r2 / m) × 100
P1% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel (eerste oplosbare bestanddeel), |
P2% | = | het percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel (tweede oplosbare bestanddeel), |
P3% | = | het percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel (onoplosbaar bestanddeel), |
m | = | het drooggewicht van het analysemonster na voorbehandeling, |
r1 | = | het drooggewicht van het residu nadat het eerste bestanddeel in het eerste reagens is opgelost, |
r2 | = | het drooggewicht van het residu nadat het eerste en tweede bestanddeel in het eerste en tweede reagens zijn opgelost, |
d1 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het tweede bestanddeel in het eerste reagens, |
d2 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het derde bestanddeel in het eerste reagens, |
d3 | = | de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het derde bestanddeel in het eerste en tweede reagens (18). |
I.8.2
Berekening van de percentages van elk bestanddeel na toepassing van de overeengekomen percentages en van de eventuele correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling:
Wanneer:
A = 1 + ((a1 + b1) / 100) B = 1 + ((a2 + b2) / 100) C = 1 + ((a3 + b3) / 100)
dan geldt:
P1A% = (P1A / (P1A + P2B + P3C)) × 100
P2A% = (P2B / (P1A + P2B + P3C)) × 100
P3A% = (P3C/ (P1A + P2B + P3C)) × 100
P1A% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel, waarbij rekening is gehouden met het vochtgehalte en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling, |
P2A% | = | het percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel, waarbij rekening is gehouden met het vochtgehalte en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling, |
P3A% | = | het percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel, waarbij rekening is gehouden met het vochtgehalte en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling, |
P1 | = | het volgens een van de in punt I.8.1 vermelde formules verkregen percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel, |
P2 | = | het volgens een van de in punt I.8.1 vermelde formules verkregen percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel, |
P3 | = | het volgens een van de in punt I.8.1 vermelde formules verkregen percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel, |
a1 | = | het overeengekomen percentage voor het eerste bestanddeel, |
a2 | = | het overeengekomen percentage voor het tweede bestanddeel, |
a3 | = | het overeengekomen percentage voor het derde bestanddeel, |
b1 | = | het procentuele gewichtsverlies van het eerste bestanddeel tijdens de voorbehandeling, |
b2 | = | het procentuele gewichtsverlies van het tweede bestanddeel tijdens de voorbehandeling, |
b3 | = | het procentuele gewichtsverlies van het derde bestanddeel tijdens de voorbehandeling. |
Wanneer een speciale voorbehandeling is toegepast, moet de waarde van b1, b2 en b3 zo mogelijk worden bepaald door elk van de samenstellende zuivere vezels de bij de analyse toegepaste voorbehandeling te doen ondergaan. Onder zuivere vezels worden verstaan vezels, ontdaan van alle niet-vezelbestanddelen, met uitzondering van die welke er normaal in aanwezig zijn (hetzij van nature, hetzij als gevolg van het gebruikte fabricageprocedé), in de toestand (ongebleekt, gebleekt) waarin zij in het te analyseren materiaal voorkomen.
Wanneer geen afzonderlijke, zuivere vezelbestanddelen beschikbaar zijn die bij de vervaardiging van het te analyseren materiaal zijn gebruikt, wordt het gemiddelde genomen van de waarden van b1, b2 en b3 die verkregen zijn met tests op zuivere vezels die lijken op de vezels in het te analyseren mengsel.
Wanneer de gewone voorbehandeling door extractie met petroleumether en water is toegepast, kunnen de correctiefactoren van b1, b2 en b3 meestal worden verwaarloosd, behalve voor ongebleekte katoen, ongebleekt vlas (of linnen) en ongebleekte hennep, waarbij wordt uitgegaan van een verlies bij de voorbehandeling van 4Â %, en voor polypropeen, waarbij wordt uitgegaan van een verlies van 1Â %.
Voor de andere vezels wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met het verlies bij de voorbehandeling.
I.8.3. Opmerking
In afdeling IV worden voorbeelden van berekening gegeven.
II. Kwantitatieve analysemethode met handmatige scheiding van ternaire vezelmengsels
II.1. Toepassingsgebied
De methode geldt voor alle soorten textielvezels, op voorwaarde dat zij niet innig met elkaar gemengd zijn en dat het mogelijk is ze met de hand te scheiden.
II.2. Principe
Nadat de textielbestanddelen zijn geïdentificeerd, worden eerst de niet-vezelbestanddelen met een geschikte voorbehandeling verwijderd; vervolgens worden de vezels met de hand gescheiden, gedroogd en gewogen om het aandeel van elke vezel in het mengsel te bepalen.
II.3. Apparatuur
II.3.1
Weegflesjes of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.
II.3.2
Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.
II.3.3
Droogstoof met luchtcirculatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3 °C.
II.3.4
Analytische balans, tot op 0,0002Â g nauwkeurig.
II.3.5
Soxhletapparaat of andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.
II.3.6
Naald.
II.3.7
Twistmeter of gelijkwaardig apparaat.
II.4. Reagentia
II.4.1
Geherdestilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60 °C.
II.4.2
Gedestilleerd of gedeïoniseerd water.
II.5. Conditionerings- en analyseatmosfeer
Zie punt I.4.
II.6. Testmonster
Zie punt I.5.
II.7. Voorbehandeling van het testmonster
Zie punt I.6.
II.8. Procedure
II.8.1. Analyse van garen
Van het voorbehandelde monster wordt een analysemonster met een gewicht van minstens 1Â g afgenomen. Bij zeer fijne garens kan de analyse worden verricht op een monster van ten minste 30Â m, ongeacht het gewicht.
Het garen in stukken van geschikte lengte knippen en de vezelsoorten met een naald, en zo nodig met een twistmeter, scheiden. De vezelsoorten in vooraf gewogen weegflesjes plaatsen en drogen bij 105 ± 3 °C, tot het gewicht constant blijft, overeenkomstig de punten I.7.1 en I.7.2.
II.8.2. Analyse van weefsel
Van het voorbehandelde testmonster, op voldoende afstand van de zelfkant, een analysemonster van ten minste 1Â g nemen; de randen nauwkeurig, zonder rafels, afknippen, evenwijdig met de ketting- of inslagdraden of, bij inslagbreisels, evenwijdig met de steekrijen. De verschillende vezelsoorten scheiden en in vooraf gewogen weegflesjes plaatsen; vervolgens de procedure van punt II.8.1 volgen.
II.9. Berekening en weergave van de resultaten
Het gewicht van elk vezelbestanddeel uitdrukken als percentage van het totale gewicht van de vezels in het mengsel. De resultaten berekenen op basis van het zuivere drooggewicht, waarop a) de overeengekomen percentages worden toegepast en b) de benodigde correctiefactoren worden toegepast om rekening te houden met het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.
II.9.1
Berekening van het percentage van het zuivere drooggewicht, waarbij geen rekening wordt gehouden met het verlies aan vezelgewicht tijdens de voorbehandeling:
P1% = 100 m1 / (m1 + m2 + m3) = 100 / (1 + (m2 + m3) / m1)
P2% = 100 m2 / (m1 + m2 + m3) = 100 / (1 + (m1 + m3) / m2)
P3% = 100 – (P1% + P2%)
P1% | = | het percentage van het eerste droge en zuivere bestanddeel, |
P2% | = | het percentage van het tweede droge en zuivere bestanddeel, |
P3% | = | het percentage van het derde droge en zuivere bestanddeel, |
m1 | = | het drooggewicht van het eerste zuivere bestanddeel, |
m2 | = | het drooggewicht van het tweede zuivere bestanddeel, |
m3 | = | het drooggewicht van het derde zuivere bestanddeel. |
II.9.2
Berekening van de percentages van elk bestanddeel na toepassing van de overeengekomen percentages en van de eventuele correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling: zie punt I.8.2.
III. Kwantitatieve analysemethode voor ternaire vezelmengsels met combinatie van handmatige en chemische scheiding
Waar mogelijk moet gebruik worden gemaakt van handmatige scheiding, waarbij rekening wordt gehouden met de percentages van de gescheiden elementen voordat elk van de afzonderlijke bestanddelen een chemische behandeling ondergaat.
III.1. Precisie van de methoden
De precisie van elke analysemethode voor binaire vezelmengsels staat in verband met de reproduceerbaarheid (zie hoofdstuk 2 betreffende kwantitatieve analysemethoden voor bepaalde binaire vezelmengsels).
De reproduceerbaarheid is de betrouwbaarheid, d.w.z. de mate van overeenstemming tussen de afzonderlijke meetwaarden die worden verkregen door analisten die op verschillende tijden of in verschillende laboratoria volgens dezelfde methode analysemonsters van een identiek en homogeen mengsel onderzoeken.
De reproduceerbaarheid wordt uitgedrukt door de betrouwbaarheidsgrenzen van een resultaat bij een betrouwbaarheid van 95Â %.
Het verschil tussen twee resultaten in een reeks analyses, uitgevoerd in verschillende laboratoria, overschrijdt bij normale en correcte toepassing van de methode op een identiek en homogeen mengsel de betrouwbaarheidsgrenzen dus slechts in vijf op de honderd gevallen.
Om de precisie van de analyse van een ternair vezelmengsel te bepalen worden op de gebruikelijke wijze de waarden toegepast die zijn vermeld in de analysemethoden voor binaire vezelmengsels die voor de analyse van het ternaire vezelmengsel werden gebruikt.
Aangezien bij de vier varianten van de chemische kwantitatieve analyse van ternaire vezelmengsels twee oplossingen worden uitgevoerd (bij de eerste drie varianten op twee afzonderlijke analysemonsters en bij de vierde variant op hetzelfde analysemonster) en ervan uitgaande dat E1 en E2 de precisie weergeven van de twee analysemethoden voor binaire vezelmengsels, kan de precisie van de resultaten voor ieder bestanddeel volgens onderstaande tabel worden weergegeven:
Vezelbestanddeel | Varianten | ||
---|---|---|---|
1 | 2 en 3 | 4 | |
a) | E1 | E1 | E1 |
b) | E2 | E1 + E2 | E1 + E2 |
c) | E1 + E2 | E2 | E1 + E2 |
Bij toepassing van de vierde variant kan wegens een eventuele, moeilijk te evalueren inwerking van het eerste reagens op het residu bestaande uit de bestanddelen b en c, de precisie onder de op bovenstaande wijze berekende waarde liggen.
III.2. Analyserapport
III.2.1
Vermeld wordt welke varianten werden toegepast voor het verrichten van de analyse, alsmede de methoden, de reagentia en de correctiefactoren.
III.2.2
Wanneer speciale voorbehandelingen plaatsvinden, worden deze uitvoerig beschreven (zie punt I.6).
III.2.3
De afzonderlijke resultaten en het rekenkundig gemiddelde worden tot op een decimaal nauwkeurig aangegeven.
III.2.4
Zo mogelijk wordt de precisie van de methode voor ieder bestanddeel vermeld, berekend volgens de tabel in afdeling III.1.
IV. Voorbeelden van de berekening van de percentages van de bestanddelen van bepaalde ternaire vezelmengsels volgens enkele in punt I.8.1 beschreven varianten
Bij de kwalitatieve analyse van de grondstoffen van een vezelmengsel zijn de volgende bestanddelen geïdentificeerd: 1. kaardwol; 2. nylon (polyamide); 3. ongebleekte katoen.
Variant Nr. 1
Als deze variant wordt toegepast, wordt met twee verschillende analysemonsters gewerkt, waarbij door oplossing een bestanddeel (a = wol) uit het eerste monster en een tweede bestanddeel (b = polyamide) uit het tweede monster wordt verwijderd. In dit geval kunnen de volgende resultaten worden verkregen:
- 1.
het drooggewicht van het eerste analysemonster na voorbehandeling (m1) bedraagt: 1,6000Â g;
- 2.
het drooggewicht van het residu na behandeling met alkalisch natriumhypochloriet (polyamide + katoen) (r1) bedraagt: 1,4166Â g;
- 3.
het drooggewicht van het tweede analysemonster na voorbehandeling (m2) bedraagt: 1,8000Â g;
- 4.
het drooggewicht van het residu na behandeling met mierenzuur (wol + katoen) (r2) bedraagt 0,9000Â g
De behandeling met alkalisch natriumhypochloriet veroorzaakt geen gewichtsverlies aan polyamide, terwijl voor de ongebleekte katoen een gewichtsverlies van 3Â % optreedt, zodat d1 = 1,00 en d2 = 1,03.
De behandeling met mierenzuur veroorzaakt geen gewichtsverlies aan wol of ongebleekte katoen, zodat d3 en d4 = 1,00.
Wanneer de door middel van chemische analyse verkregen waarden en de correctiefactoren in de formule van I.8.1.1 worden ingevuld, wordt het volgende resultaat verkregen:
P1% (wol) = [1,03/1,00 − 1,03 × 1,4166/1,6000 + (0,9000/1,8000) × (1 − 1,03/1,00)] × 100 = 10,30
P2% (polyamide) = [1,00/1,00 − 1,00 × 0,9000 / 1,8000 + (1,4166/1,6000) × (1 − 1,00/1,00)] × 100 = 50,00
P3% (katoen) = 100 − (10,30 + 50,00) = 39,70
De percentages van de verschillende droge en zuivere vezels in het mengsel bedragen:
wol | 10,30Â % |
polyamide | 50,00Â % |
katoen | 39,70Â % |
Deze percentages moeten volgens de formules in I.8.2 worden gecorrigeerd om rekening te houden met de overeengekomen percentages en de correctiefactoren voor eventueel gewichtsverlies na de voorbehandeling.
De overeengekomen percentages bedragen, overeenkomstig bijlage IX: kaardwol 17,00Â %, polyamide 6,25Â %, katoen 8,50Â %; bovendien treedt bij ongebleekte katoen als gevolg van de voorbehandeling met petroleumether en water een gewichtsverlies van 4Â % op.
Bijgevolg geldt:
P1A% (wol) = 10,30 × [1 + (17,00 + 0,0)/100] / [10,30 × (1 + (17,00 + 0,0)/100) + 50,00 × (1 + (6,25 + 0,0)/100) + 39,70 × (1 + (8,50 + 4,0)/100)] × 100 = 10,97
P2A% (polyamide) = 50,0 × [(1 + (6,25 + 0,0)/100)/109,8385] × 100 = 48,37
P3A% (katoen) = 100 − (10,97 + 48,37) = 40,66
De samenstelling van de grondstoffen van het garen is derhalve als volgt:
polyamide | 48,4Â % |
katoen | 40,6Â % |
wol | 11,0Â % |
100,0Â % |
Variant Nr. 4
Bij de kwalitatieve analyse van de grondstoffen van een vezelmengsel zijn de volgende bestanddelen geïdentificeerd: kaardwol, viscose en ongebleekte katoen.
Bij de toepassing van variant 4 worden achtereenvolgens twee bestanddelen uit het mengsel van hetzelfde analysemonster verwijderd, waarbij de volgende resultaten worden verkregen:
- 1.
het drooggewicht van het analysemonster na voorbehandeling (m) bedraagt: 1,6000Â g;
- 2.
het drooggewicht van het residu na behandeling met alkalisch natriumhypochloriet (viscose + katoen) (r1) bedraagt: 1,4166Â g;
- 3.
het drooggewicht van het residu na de tweede behandeling van residu r1 met zinkchloride en mierenzuur (katoen) bedraagt: (r2) = 0,6630Â g
De behandeling met alkalisch natriumhypochloriet veroorzaakt geen gewichtsverlies aan viscose, terwijl voor de ongebleekte katoen een gewichtsverlies van 3Â % optreedt, zodat d1 = 1,00 en d2 = 1,03.
Door de behandeling met zinkchloride en mierenzuur neemt het gewicht van de katoen met 4 % toe, zodat d3 = 1,03 × 0,96 = 0,9888, afgerond 0,99 (d3 is de correctiefactor voor het gewichtsverlies of de gewichtstoename van het derde bestanddeel als gevolg van het eerste en tweede reagens).
Wanneer de door middel van chemische analyse verkregen waarden en de correctiefactoren in de formules van punt I.8.1.4 worden ingevuld, wordt het volgende resultaat verkregen:
P2% (viscose) = 1,00 × (1,4166 / 1,6000) × 100 − (1,00 / 1,03) × 41,02 = 48,71 %
P3% (katoen) = 0,99 × (0,6630 / 1,6000) × 100 = 41,02 %
P1% (wol) = 100 − (48,71 + 41,02) = 10,27 %
Deze percentages moeten, zoals reeds bij variant nr. 1 werd vermeld, volgens de formules in punt I.8.2 worden gecorrigeerd.
P1A% (wol) = 10,27 × [1 + (17,00 + 0,0) / 100)]/[10,27 × (1 + (17,00 + 0,0)/100) + 48,71 × (1 + (13 + 0,0) / 100) + 41,02 × (1 + (8,50 + 4,0) / 100)] × 100 = 10,61 %
P2A%(viscose) = 48,71 × [1 + (13 + 0,0) / 100] / 113,2057 × 100 = 48,62 %
P3A% (katoen) = 100 − (10,61 + 48,62) = 40,77 %
De samenstelling van de grondstoffen van het mengsel is derhalve als volgt:
viscose | 48,6Â % |
katoen | 40,8Â % |
wol | 10,6Â % |
- | |
100,0Â % |
V. Tabel van gangbare ternaire vezelmengsels die met de uniale analysemethoden voor binaire vezelmengsels kunnen worden geanalyseerd (ter illustratie)
Mengsel nr. | Vezelbestanddelen | Variant | Nummer van de gebruikte methode en reagens voor binaire vezelmengsels | ||
---|---|---|---|---|---|
Bestanddeel 1 | Bestanddeel 2 | Bestanddeel 3 | |||
1. | wol of haar | viscose, cupro of bepaalde soorten modal | katoen | 1 en/of 4 | 2. (hypochloriet) en 3. (zinkchloride/mierenzuur) |
2. | wol of haar | polyamide of nylon | katoen, viscose, cupro of modal | 1 en/of 4 | 2. (hypochloriet) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
3. | wol, haar of zijde | bepaalde andere vezels | viscose, cupro, modal of katoen | 1 en/of 4 | 2. (hypochloriet) en 9. (koolstofdisulfide/aceton 55,5/44,5 volumeprocent) |
4. | wol of haar | polyamide of nylon | polyester, polypropeen, acryl of glasvezel | 1 en/of 4 | 2. (hypochloriet) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
5. | wol, haar of zijde | bepaalde andere vezels | polyester, acryl, polyamide of nylon of glasvezel | 1 en/of 4 | 2. (hypochloriet) en 9. (koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent) |
6. | zijde | wol of haar | polyester | 2 | 11. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) en 2. (hypochloriet) |
7. | polyamide of nylon | acryl of bepaalde andere vezels | katoen, viscose, cupro of modal | 1 en/of 4 | 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent en 8. (dimethylformamide) |
8. | bepaalde chloorvezels | polyamide of nylon | katoen, viscose, cupro of modal | 1 en/of 4 | 8. (dimethylformamide) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) of 9. (koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
9. | acryl | polyamide of nylon | polyester | 1 en/of 4 | 8. (dimethylformamide) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
10. | acetaat | polyamide of nylon of bepaalde ander vezels | viscose, katoen, cupro of modal | 4 | 1. (aceton) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
11. | bepaalde chloorvezels | acryl of bepaalde andere vezels | polyamide of nylon | 2 en/of 4 | 9. (koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent) en 8. (dimethyl formamide) |
12 | bepaalde chloorvezels | polyamide of nylon | acryl | 1 en/of 4 | 9. (koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
13. | polyamide of nylon | viscose, cupro, modal of katoen | polyester | 4 | 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
14. | acetaat | viscose, cupro, modal of katoen | polyester | 4 | 1. (aceton) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
15. | acryl | viscose, cupro, modal of katoen | polyester | 4 | 8. (dimethylformamide) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
16. | acetaat | wol, haar of zijde | katoen, viscose, cupro, modal, polyamide of nylon, polyester, acryl | 4 | 1. (aceton) en 2. (hypochloriet) |
17. | triacetaat | wol, haar of zijde | katoen, viscose, cupro, modal, polyamide of nylon, polyester, acryl | 4 | 6. (dichloormethaan) en 2. (hypochloriet) |
18. | acryl | wol, haar of zijde | polyester | 1 en/of 4 | 8. (dimethylformamide) en 2. (hypochloriet) |
19. | acryl | zijde | wol of haar | 4 | 8.(dimethylformamide) en 11. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
20. | acryl | wol, haar of zijde | katoen, viscose, cupro of modal | 1 en/of 4 | 8. (dimethylformamide) en 2. (hypochloriet) |
21. | wol, haar of zijde | katoen, viscose, modal, cupro | polyester | 4 | 2.(hypochloriet) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
22. | viscose, cupro of bepaalde soorten modal | katoen | polyester | 2 en/of 4 | 3. (zinkchloride/mierenzuur) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
23. | acryl | viscose, cupro of bepaalde soorten modal | katoen | 4 | 8. (dimethylformamide) en 3. (zinkchloride/mierenzuur) |
24. | bepaalde chloorvezels | viscose, cupro of bepaalde soorten modal | katoen | 1 en/of 4 | 9. (koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent) en 3. (zinkchloride/mierenzuur) of 8. (dimethylformamide) en 3. (zinkchloride/mierenzuur) |
25. | acetaat | viscose, cupro of bepaalde soorten modal | katoen | 4 | 1. (aceton) en 3. (zinkchloride/mierenzuur) |
26. | triacetaat | viscose, cupro of bepaalde soorten modal | katoen | 4 | 6. (dichloormethaan) en 3. (zinkchloride/mierenzuur) |
27. | acetaat | zijde | wol of haar | 4 | 1. (aceton) en 11. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
28. | triacetaat | zijde | wol of haar | 4 | 6. (dichloormethaan) en 11. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
29. | acetaat | acryl | katoen, viscose, cupro of modal | 4 | 1. (aceton) en 8. (dimethylformamide) |
30. | triacetaat | acryl | katoen, viscose, cupro of modal | 4 | 6. (dichloormethaan) en 8. (dimethylformamide) |
31 | triacetaat | polyamide of nylon | katoen, viscose, cupro of modal | 4 | 6. (dichloormethaan) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
32. | triacetaat | katoen, viscose, cupro of modal | polyester | 4 | 6. (dichloormethaan) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
33. | acetaat | polyamide of nylon | polyester of acryl | 4 | 1. (aceton) en 4. (mierenzuur, 80 gewichtsprocent) |
34. | acetaat | acryl | polyester | 4 | 1. (aceton) en 8. (dimethylformamide) |
35. | bepaalde chloorvezels | katoen, viscose, cupro of modal | polyester | 4 | 8. (dimethylformamide) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) of 9. (koolstofdisulfide/aceton, 55,5/44,5 volumeprocent) en 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) |
36. | katoen | polyester | elastolefine | 2 en/of 4 | 7. (zwavelzuur, 75 gewichtsprocent) en 14. (geconcentreerd zwavelzuur) |
37. | bepaalde modacrylvezels | polyester | melamine | 2 en/of 4 | 8. (dimethylformamide) en 14. (geconcentreerd zwavelzuur) |
Voetnoten
In sommige gevallen moet het individuele analysemonster voorbehandeld worden.
Voor afgewerkte en geconfectioneerde producten, zie punt 7.
Zie punt 1.
De laboratoriumkaarde kan door een vezelmenger worden vervangen; de vezels kunnen ook worden gemengd door middel van herhaald halveren en verwerpen.
Als de spoelen op een geschikt rek kunnen worden geplaatst, kan een aantal spoelen gelijktijdig worden afgewikkeld.
Methode nr. 12 vormt een uitzondering. Zij is gebaseerd op de bepaling van het gehalte van een onderdeel van een van de beide bestanddelen.
Zie hoofdstuk 1, punt 1.
De gedetailleerde lijst van vezels is bij elke methode vermeld.
Teneinde de onderdompeling gedurende tien minuten van het vezelresidu in de ammoniakoplossing te verzekeren, kan men bijvoorbeeld de filterkroeshouder voorzien van een uitloop met kraantje, waarmee het wegvloeien van de ammoniakoplossing kan worden geregeld.
Alvorens de analyse uit te voeren moet worden nagegaan of de modacryl- of chloorvezels oplossen in het reagens.
Alvorens de analyse uit te voeren moet worden nagegaan of de polyvinylchloridevezels oplossen in het reagens.
Wilde zijde, zoals tussahzijde, lost niet geheel op in 75 gewichtsprocent zwavelzuur.
Deze reagentia moeten stikstofvrij zijn.
Deze reagentia moeten stikstofvrij zijn.
Deze reagentia moeten stikstofvrij zijn.
Zie bijvoorbeeld de apparatuur beschreven in Melliand Textilberichte 56 (1975), blz. 643–645.
Zie hoofdstuk 1, punt 1.
De waarden van d worden aangeduid in hoofdstuk 2 van deze bijlage met betrekking tot de verschillende analysemethoden voor binaire textielvezelmengsels.
Wanneer mogelijk dient d3 bepaald te worden door experimenten.