Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/1.3:1.3 Plan van behandeling
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/1.3
1.3 Plan van behandeling
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS346086:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Dit proefschrift bestaat inclusief deze inleiding uit negen hoofdstukken en een slotbeschouwing. In de eerste twee hoofdstukken na deze inleiding wordt aandacht besteed aan de structuur van de aansprakelijkheid van de bestuurder in het civiele recht en het strafrecht. In hoofdstuk 2 wordt de civielrechtelijke structuur van de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad besproken en in hoofdstuk 3 staat de strafrechtelijke aansprakelijkheidsstructuur centraal. In het vervolg van het proefschrift worden ten aanzien van de reeds genoemde gevaltypes van gedragingen de normen bestudeerd die op de bestuurder persoonlijk rusten. In hoofdstuk 4 en 5 gaat de aandacht uit naar het eerste gevaltype, namelijk het verrichten van rechtshandelingen namens de vennootschap. Daarbij wordt in hoofdstuk 4 aan de hand van de delicten van oplichting (art. 326 Sr) en flessentrekkerij (art. 326a Sr) het strafrechtelijke kader onderzocht. Aansluitend worden in hoofdstuk 5 de civielrechtelijke normen verkend, die verder kunnen strekken dan de strafbepalingen. In hoofdstuk 6 wordt behandeld welke rechtvaardigings- en disculpatiegronden de bestuurder kan inroepen indien hem wordt verweten de in de hoofdstukken 4 en 5 besproken normen te hebben geschonden. Hoofdstuk 6 neemt als feitelijk kader het eerste gevaltype gedragingen tot uitgangspunt, maar de conclusies die daar worden getrokken, vinden evenzeer toepassing bij de andere gedragingen die in het vervolg onder de loep worden genomen. In de hoofdstukken 7, 8 en 9 staat het tweede gevaltype gedragingen centraal: de frustratie van nakoming. Hoofdstuk 7 en 8 handelen over gedragingen van de bestuurder die tot gevolg hebben dat één of meer schuldeisers van de vennootschap worden bevoordeeld ten nadele van de overige schuldeisers. De toepasselijke strafbepaling komt in hoofdstuk 7 aan bod en in hoofdstuk 8 wordt het leerstuk van selectieve betalingen naar civiel recht besproken. In hoofdstuk 9, tot slot, wordt de frustratie van zekerheidsrechten aan de orde gesteld. Aan de hand van de strafbepalingen inzake verduistering (art. 321 Sr) en onttrekking aan pandrecht (art. 348 Sr) wordt verkend onder welke omstandigheden de bestuurder aansprakelijk is indien hij de uitoefening van een eigendomsvoorbehoud of een pandrecht belet. Tot slot volgt een beschouwing waarin wordt gereflecteerd op een aantal thema’s dat in dit onderzoek aan bod komt.