Vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2956, NJ 2014/463, HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290, NJ 2017/329 en HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:1313 (HR: art. 80a RO; niet gepubliceerd).
HR, 25-06-2019, nr. 17/03943
ECLI:NL:HR:2019:1032
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-06-2019
- Zaaknummer
17/03943
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1032, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:457
ECLI:NL:PHR:2019:457, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1032
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0128 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal van kaas en vleeswaren uit supermarkt (art. 310 Sr) en bedreiging met enig misdrijf tegen leven gericht van beveiliger van supermarkt (art. 285.1 Sr). Motivering tul beslissing, art. 14j.1 Sr. Heeft Hof door vonnis Pr t.a.v. opgelegde straf te vernietigen en voor het overige te bevestigen, gemotiveerd beslist op vordering tul? Hof heeft blijkens dictum van zijn arrest vonnis Pr vernietigd “ten aanzien van de opgelegde straf” en in zoverre opnieuw rechtgedaan. Hof heeft vonnis Pr “voor het overige” bevestigd. ‘s Hofs beslissing moet aldus worden gelezen dat het zijn oordeel over hoogte van op te leggen gevangenisstraf in de plaats heeft gesteld van door Pr dienaangaande gegeven oordeel en dat Hof vonnis Pr voor het overige heeft bevestigd, ook v.zv. daarin tul is gelast van aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week. Noch ‘s Hofs arrest noch (gedeeltelijk) bevestigd vonnis Pr houdt motivering in t.a.v. beslissing tot toewijzing van vordering tul. Deze beslissing is derhalve niet voorzien van in art. 14j.1 Sr vereiste motivering. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. beslissing op vordering tul) en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03943
Datum 25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 augustus 2017, nummer 22/005843-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-818579-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt dat het Hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in strijd met art. 14j, eerste lid, Sr niet heeft gemotiveerd.
2.2.1
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 23 december 2016, behalve wat betreft de opgelegde straf, bevestigd met aanvulling van de gronden. De verdachte is veroordeeld ter zake van diefstal en – naar de Hoge Raad begrijpt – bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.2.2
De Politierechter heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende beslist:
“Beslissing op vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
T.a.v. 09/818579-16 (TUL)
Gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd, te weten:
Gevangenisstraf voor de duur van 1 week.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat de verdachte van oordeel is dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-818579-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in eerste aanleg ten onrechte is toegewezen.
(...)De raadsman voert het woord tot verdediging:
Het appel is slechts gericht tegen de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één (1) week. Kort na de zitting waar hij een taakstraf had gekregen heb ik mijn cliënt gesproken en toen bleek dat die nieuwe kans hem goed deed. Hij had plannen voor het vinden van woonruimte en plannen om een traject te gaan volgen om sportleraar te kunnen worden. Sindsdien heb ik geen contact meer met hem gehad en dit is een goed teken.
Ik ga er dan ook vanuit dat de taakstraf goed is verlopen, ook omdat ik daar anders wel bericht van had gekregen.
De vordering tot tenuitvoerlegging is in deze zaak wel begrijpelijk, desondanks vraag ik u deze af te wijzen omdat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf tot een breuk in zijn broze bestaan zou kunnen leiden. Een gevangenisstraf kan er toe leiden dat zijn uitkering wordt stopgezet en dat kan er weer toe leiden dat hij opnieuw zal gaan stelen. Ik verzoek u dan ook om de week gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, mogelijk zelfs een langere taakstraf dan waar de week gevangenisstraf voor staat, indien u dat nodig acht.”
2.2.4
Het arrest van het Hof houdt onder meer het volgende in:
“Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair 1e en 2e alternatief/cumulatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer09-818579-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
(...)
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep - ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf nu deze straf is opgelegd in verschillende eenheden.
Aangezien de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezen verklaarde feit gepleegd is opnieuw tot straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve met de aanvulling als voormeld te worden bevestigd en het moet voor wat betreft de opgelegde straf worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
(...)
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de reclassering Leger des Heils aan de Conradkade 53-54 te Den Haag en dat zo vaak zal blijven doen als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan de intake voor verblijf in een voorziening voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dat, indien een voorziening wordt toegewezen, de veroordeelde vanaf een later te bepalen datum zal verblijven in die (nog nader te bepalen) instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal deelnemen aan een door de reclassering aan te wijzen Cognitieve Vaardighedentraining (CoVa) en dat hij deze zal volgen ter verbetering van zijn vaardigheden.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep - met in achtneming van het hiervoor overwogene - voor het overige.”
2.3
Het Hof heeft blijkens het dictum van zijn arrest het vonnis van de Politierechter vernietigd “ten aanzien van de opgelegde straf” en in zoverre opnieuw rechtgedaan. Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter “voor het overige” bevestigd. De beslissing van het Hof moet aldus worden gelezen dat het zijn oordeel over de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf in de plaats heeft gesteld van het door de Politierechter dienaangaande gegeven oordeel en dat het Hof het vonnis van de Politierechter voor het overige heeft bevestigd, ook voor zover daarin de tenuitvoerlegging is gelast van de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week.
2.4
Noch het arrest van Hof noch het (gedeeltelijk) bevestigde vonnis van de Politierechter houdt een motivering in ten aanzien van de beslissing tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze beslissing is derhalve niet voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier
E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019.
Conclusie 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over het verzuim van het hof de toewijzende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf te motiveren. De AG adviseert de bestreden uitspraak gedeeltelijk te vernietigen en de zaak in zoverre terug te wijzen naar het hof.
Nr. 17/03943 Zitting: 14 mei 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 2 augustus 2017 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 december 2016, waarbij de verdachte is veroordeeld wegens subsidiair 1e alternatief/cumulatief “diefstal” en subsidiair 2e alternatief/cumulatief “bedreiging”, bevestigd, behalve wat betreft de opgelegde straf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat art. 14j, eerste lid, Sr is geschonden, nu het hof in weerwil van het bepaalde in dit artikellid de toewijzende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet heeft gemotiveerd.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 19 juli 2017 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsman, van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat de verdachte van oordeel is dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-818579-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in eerste aanleg ten onrechte is toegewezen.
[…]
De raadsman voert het woord tot verdediging:
Het appel is slechts gericht tegen de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één (1) week. Kort na de zitting waar hij een taakstraf had gekregen heb ik mijn cliënt gesproken en toen bleek dat die nieuwe kans hem goed deed. Hij had plannen voor het vinden van woonruimte en plannen om een traject te gaan volgen om sportleraar te kunnen worden. Sindsdien heb ik geen contact meer met hem gehad en dit is een goed teken.
Ik ga er dan ook vanuit dat de taakstraf goed is verlopen, ook omdat ik daar anders wel bericht van had gekregen.
De vordering tot tenuitvoerlegging is in deze zaak wel begrijpelijk, desondanks vraag ik u deze af te wijzen omdat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf tot een breuk in zijn broze bestaan zou kunnen leiden. Een gevangenisstraf kan er toe leiden dat zijn uitkering wordt stopgezet en dat kan er weer toe leiden dat hij opnieuw zal gaan stelen. Ik verzoek u dan ook om de week gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, mogelijk zelfs een langere taakstraf dan waar de week gevangenisstraf voor staat, indien u dat nodig acht.”
5. Het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Beslissing op vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
T.a.v. 09/818579-16 (TUL)
Gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoergelegd, te weten:
Gevangenisstraf voor de duur van 1 week”.
6. De toelichting op het middel wijst er nog op dat bij pleidooi nadrukkelijk is gevraagd af te zien van tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door te beslissen dat deze zal worden omgezet in een taakstraf. Het hof had, aldus de steller van het middel, ook in dat licht dienen te motiveren waarom desondanks de vordering tot tenuitvoerlegging integraal wordt toegewezen in de vorm van een gevangenisstraf.
7. Allereerst merk ik op dat naar mijn inzicht moet worden aangenomen dat door het vonnis, behoudens wat betreft de strafoplegging, te bevestigen het hof de beslissing tot tenuitvoerlegging tot de zijne heeft gemaakt. Deze zaak is in zoverre vergelijkbaar met de zaak die leidde tot HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1431. Ook toen had het hof het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de strafoplegging bevestigd en in het arrest geen nadere aandacht besteed aan de vordering tot tenuitvoerlegging. Mijn ambtgenoot Spronken was van oordeel dat het hof kennelijk was vergeten te beslissen op de vordering tot tenuitvoerlegging en concludeerde tot partiële vernietiging en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad nam evenwel aan dat de gedeeltelijke vernietiging van het vonnis zich niet tevens uitstrekte over de vordering tot tenuitvoerlegging en dat het vonnis dus ook in zoverre door het hof was bevestigd. Wel merkte de Hoge Raad op dat het teneinde – ook met betrekking tot de tenuitvoerlegging – misverstanden te voorkomen, in voorkomende gevallen aanbeveling verdient dat het dictum van het arrest van het hof een integrale weergave van alle opgelegde straffen en/of maatregelen bevat. Dit arrest van de Hoge Raad dateert van na de bestreden uitspraak in de onderhavige zaak, waardoor het hof deze aanbeveling niet ter harte heeft kunnen nemen. Op basis van het genoemde arrest moet in de voorliggende zaak ervan worden uitgegaan dat het hof met zijn bevestigend arrest ook de hiervoor onder 5. aangehaalde beslissing van de rechtbank heeft bevestigd.
8. Op grond van art. 14j, eerste lid, Sr moet een rechterlijke beslissing omtrent een vordering van het openbaar ministerie met redenen zijn omkleed. Derhalve moet ook een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder opgave van redenen geschieden. Aan deze motiveringsplicht worden geen zware eisen gesteld. Zo laat de rechtspraak van de Hoge Raad daaromtrent zien dat de feitenrechter in het algemeen kan volstaan met de constatering dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd en dat daarmee een algemene voorwaarde niet is nageleefd.1.Naast deze algemene motiveringsplicht bestaan er, voor zover mij bekend, bij het geven van een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf geen bijzondere motiveringseisen. De feitenrechter is dus niet snel gehouden de afwijking van een verweer – strekkende bijvoorbeeld tot afwijzing van de vordering of tot omzetting van een gevangenisstraf in een taakstraf – nader te motiveren.2.
9. Het middel is terecht voorgesteld, nu elke motivering ontbreekt in zowel het door het hof op dit punt bevestigde vonnis van de politierechter, als in het onderhavige arrest.3.Noch dat vonnis, noch het arrest van het hof bevat bijvoorbeeld de constatering dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd en dat daarmee een algemene voorwaarde niet is nageleefd, dan wel een overweging met een soortgelijke inhoud.
10. Het middel slaagt.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-818579-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑05‑2019
Vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2956, NJ 2014/463 en HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290, NJ 2017/329. Zie ook F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde: een onderzoek naar de voorwaardelijke veroordeling en andere voorwaardelijke modaliteiten (diss. Nijmegen), Deventer: Quint Gouda 1996, p. 162.
Aldus ook HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2525.De Hoge Raad kwam tot partiële vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat de beslissing van het hof in het geheel niet was voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering.