Zie mijn conclusie van 30 november 2004 in de zaak met griffienummer 01698/04.
HR, 12-04-2005, nr. 01408/04
ECLI:NL:HR:2005:AS6095
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-04-2005
- Zaaknummer
01408/04
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AS6095
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS6095, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS6095
ECLI:NL:HR:2005:AS6095, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS6095
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS6095
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS6095
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2005/193
Conclusie 12‑04‑2005
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr.01408/04
Mr. Jörg
Zitting 1 februari 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 3 juli 2003 wegens poging tot afpersing in vereniging en overtreding van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot tweehonderdveertig uur onbetaalde arbeid ten algemenen nutte en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
2.
Namens verzoeker hebben mrs. G.P. Hamer en A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt erover dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken van het geding niet binnen acht maanden na het instellen van het beroep in cassatie bij de griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen.
4.
Namens de verdachte is op 7 juli 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de stukken van het geding geplaatst stempel zijn deze op 27 mei 2004 op de griffie van de Hoge Raad ingekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Die overschrijding kan niet meer gecompenseerd worden door een snelle behandeling van het cassatieberoep.
5.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld. Matiging van de opgelegde straf zal het gevolg moeten zijn.
6.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof niet in het verkorte arrest, maar eerst in de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv het ter terechtzitting gevoerde verweer van vrijwillig terugtreden heeft verworpen.
7.
De ter terechtzitting overgelegde pleitnotities houden het volgende in:
"Mocht u oordelen dat het achterna rijden van de vrachtwagen als een begin van uitvoering gezien kan worden van de afpersing (wat gezien de uiterlijke verschijningsvorm daarvan volgens [verdachte] niet juist is) of dat de overige 3 mannen hebben deelgenomen aan de poging van [medeverdachte 1], dan is er subsidiair in ieder geval sprake van vrijwillige terugtred: na het achterna rijden hebben de mannen in ieder geval besloten niets te doen, zij rijden de vrachtwagen voorbij en wachten verderop. Dan zien zij de overval."
8.
In het verkorte arrest is noch in de rubriek 'bewijslevering' noch in de rubrieken 'strafbaarheid van het bewezenverklaarde' en 'strafbaarheid van de verdachte' expliciet ingegaan op dit verweer: het hof zegt slechts dat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde, respectievelijk van de verdachte, uitsluiten.
9.
In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het hof in een nadere bewijsoverweging bovengenoemd verweer als volgt verworpen:
"Er zijn geen controleerbare feiten aangevoerd die moeten leiden tot de conclusie dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Derhalve is evenmin aannemelijk geworden dat verdachte vrijwillig is teruggetreden."
10.
Het wettelijke stelsel van de artikelen 138b, art. 365a j° 415 Sv houdt in dat in de aanvulling op het verkorte vonnis of arrest alleen de bewijsmiddelen bedoeld in art. 359, eerste lid, Sv en de redengevende feiten en omstandigheden, bedoeld in art. 359, derde lid, Sv worden opgenomen.
11.
De met redenen omklede beslissingen ten aanzien van ter terechtzitting door of namens de verdachte gevoerde verweren waarop de rechter op straffe van nietigheid gehouden is bepaaldelijk een beslissing te geven, dienen te worden opgenomen in het (verkorte) vonnis of arrest.
12.
Het voorgaande geldt in beginsel evenzeer voor de gemotiveerde weerlegging van bewijsverweren waarvan weerlegging ingevolge de huidige rechtspraak wordt vereist. Ten aanzien van die verweren verdient het de voorkeur dat een beslissing daaromtrent reeds in het verkorte vonnis of arrest wordt opgenomen. De verdediging wordt zodoende in staat gesteld op inhoudelijke gronden te beoordelen of het instellen van een rechtsmiddel zinnig is. Anderzijds houden bewijsverweren zozeer verband met de bewijsvoering in engere zin, dat redelijke uitleg van het voorschrift dat het verkorte vonnis of arrest wordt aangevuld met de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, eerste lid en de redengevende feiten als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv meebrengt dat nadere overwegingen omtrent het bewijs ook voor het eerst kunnen worden opgenomen in de aanvulling op het verkorte vonnis of arrest (cf. HR 18 april 2000, NJ 2001, 352). Een in het verkorte vonnis of arrest opgenomen bewijsoverweging mag in de aanvulling worden verbeterd of aangevuld (HR 16 maart 1999, NJ 1999, 387 en HR 24 september 2002, NJ 2002, 629).
13.
De procesrechtelijke positie van de 'vrijwillige terugtred' is niet ongewijzigd is gebleven. De formule, destijds opgenomen in art. 45 Sr, is sedert 1 april 1994 vervangen door art. 46b Sr, waarin is bepaald dat poging niet bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van de wil van de dader afhankelijk zijn.
14.
De wetgever heeft met deze wijziging een bewijsrechtelijke vereenvoudiging beoogd. Voordien moest tenlastegelegd en dus bewezen worden dat de voltooiing van het voorgenomen misdrijf was uitgebleven door omstandigheden die niet afhankelijk zijn van de wil van de dader.
15.
Het huidige art. 46b Sr maakt duidelijk dat de 'vrijwillige terugtred' - waarbij de eis blijft bestaan dat de dader eigener beweging op zijn schreden terugkeert - een daderschapsuitsluitingsgrond vormt, of - zo men wil - een strafuitsluitingsgrond sui generis (vgl. Hazewinkel/Suringa, 15e, p. 406 en TK 1990-1991, 22 268, nr. 3, p. 13). Het ontbreken van vrijwillige terugtred is dus geen bewijskwestie meer.
16.
Uit het voorgaande volgt dat, ondanks de omstandigheid dat het hof de verwerping van het beroep op vrijwillige terugtred in een nadere bewijsoverweging heeft gegoten, een zodanig verweer geen bewijsverweer (meer) is.
17.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de artikelen 138b en 365a Sv strikt worden geïnterpreteerd en dat met door de feitenrechter ondernomen hersteloperaties korte metten wordt gemaakt, zoals het pas in de aanvulling beslissen op verzoeken ex art. 330 Sv, of op verweren, niet zijnde bewijsverweren, of het herstellen van fouten in het verkorte arrest (zie HR 9 november 1999, NJ 2000, 71; HR 23 november 1999, NJ 2000, 587; HR 13 juni 2000, NJ 2000, 523; HR 23 januari 2001, NJ 2001, 182, HR 18 december 2001, NJ 2002, 350 en HR 23 maart 2004, LJN: AO3254).
18.
Voor de verwerping van een beroep op vrijwillige terugtred is in de aanvulling verkort arrest dan ook geen plaats.
19.
Uw Raad wil in een dergelijk geval cassatie en terug- of verwijzing wel achterwege laten als het verweer hoe dan ook verworpen had moeten worden.1. Dat kan indien de stukken van het geding aangeven dat de feitenrechter, naar wie de zaak eventueel verwezen wordt, toch niet tot een ander oordeel zal kunnen komen dan dat van de Hoge Raad die van die stukken kennisneemt. Indien echter de onderbouwing van een verweer wel erg feitelijk is en niet van iedere aannemelijkheid gespeend, lijkt het mij niet dat de Hoge Raad zijn oordeel voor dat van de feitenrechter in de plaats kan stellen. In casu heeft het hof overwogen dat er geen controleerbare feiten aangevoerd zijn ter onderbouwing van het verweer van vrijwillig terugtreden. Dat wil echter - in abstracto - nog niet zeggen dat die feiten niet aannemelijk zouden kunnen zijn. Ook feiten die oncontroleerbaar zijn, kunnen nog wel waar zijn. En dan is er ook nog `the benefit of the doubt'. Kortom: naar mijn mening kan de Hoge Raad de zaak niet zelf afdoen en moet de feitenrechter er aan te pas komen.
20.
Het middel slaagt.
21.
De middelen slagen. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
22.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2005
Uitspraak 12‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Een beroep op vrijwillige terugtred is een verweer waarop de rechter ex art. 358.3 en 5 en 359.2 en 9 (oud) jo. 415 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven in het verkorte arrest. Nu dat arrest zodanige beslissing niet inhoudt, is het middel gegrond. I.c. leidt dat niet tot cassatie omdat het hof het verweer slechts had kunnen verwerpen.
Partij(en)
12 april 2005
Strafkamer
nr. 01408/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2003, nummer 23/001754-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 17 september 1999 - de verdachte ter zake van 1. "poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in plaats van zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2.
De verdachte heeft op 7 juli 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 27 mei 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof niet in het verkorte arrest, maar eerst in de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft beslist op het ten aanzien van feit 1 gevoerde verweer dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden.
4.2.1.
De in het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 19 juni 2003 gevoegde pleitnota van de raadsman houdt als verweer onder meer in:
"Mocht u oordelen dat het achterna rijden van de vrachtwagen als een begin van uitvoering gezien kan worden van de afpersing (wat gezien de uiterlijke verschijningsvorm daarvan volgens [verdachte] niet juist is) of dat de overige 3 mannen hebben deelgenomen aan de poging van [medeverdachte 1], dan is er subsidiair in ieder geval sprake van vrijwillige terugtred: na het achterna rijden hebben de mannen in ieder geval besloten niets te doen, zij rijden de vrachtwagen voorbij en wachten verder op. Dan zien zij de overval."
4.2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
"hij op of omstreeks 20 mei 1999 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een vrachtwagen en/of de lading van een, vrachtwagen toebehorende aan Superliner Cargo, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, zakelijk weergegeven:
- -
heeft uitgekeken naar een weg te nemen vrachtwagen en/of de te beroven vrachtwagenchauffeur;
- -
en met een auto de door die [slachtoffer] bereden vrachtwagen heeft gevolgd;
- -
en die [slachtoffer] naar een bepaalde plaats heeft gedirigeerd;
- -
en die [slachtoffer] daar heeft opgewacht;
waarna verdachte en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk dreigend en/of gewelddadig -zakelijk weergegeven:
- -
een portier van die vrachtwagen heeft/hebben vastgepakt en geopend;
- -
en een vuurwapen heeft/hebben gericht op die [slachtoffer];
- -
en die [slachtoffer] de woorden "get the fuck out of the truck" heeft/hebben toegevoegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
4.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- a.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor zover inhoudende:
"Ik was op 19 mei 1999 bij [medeverdachte 2] in [plaats]. [Medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren daar ook. Toen [medeverdachte 2] zei "we gaan" ben ik met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], in twee auto's, gaan rijden. Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] een wapen had. [Medeverdachte 1] riep dingen als "Ik moet het doen". Wij zijn naar CSC op Schiphol-Rijk gereden.
[Medeverdachte 1] heeft een chauffeur de weg gewezen. Wij hebben de vrachtwagen waarin deze chauffeur reed met onze auto's begeleid. Toen wij stilhielden heb ik [medeverdachte 1] bij de vrachtwagen zien staan, kennelijk pratend met de chauffeur. Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] een object op de vrachtwagenchauffeur richtte. Ik trok de conclusie dat dit object een wapen was, omdat ik [medeverdachte 1] eerder die avond met een wapen had gezien. Wij zijn daarna weggereden."
- b.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik ben als internationaal chauffeur werkzaam bij het transportbedrijf Superliner Cargo. Op 20 mei 1999 arriveerde ik op Schiphol. Ik wist de weg daar niet goed. Ik kwam terecht bij de receptie van het Cargo Service Center (CSC). Het meisje daar vertelde mij dat ik bij Aeroground moest zijn. Samen met een daar aanwezige man heeft zij uitgelegd hoe ik moest rijden. Ik heb de receptie verlaten en ben weggereden. Even later werd ik ingehaald door een zwarte Chevrolet die vervolgens voor mij ging rijden. Hij gaf mij door middel van zijn richtingaanwijzers aan waar ik heen moest. Ik volgde de routebeschrijving en toen ik mijn vrachtwagen stopte stond de zwarte Chevrolet daar ook. Uit deze auto stapte een man, die ik herkende als de man die ik had ontmoet bij de receptie van CSC. Deze man liep naar de linkerportier van mijn vrachtwagen en sprak mij aan. Hij begeleidde mij daarna verder. Op een plaats bij laad- en losstations stapte de man weer uit en liep in mijn richting. Op het moment dat hij op een afstand van 2 meter was pakte de man een wapen en richtte dit op mij. Hij greep de linkerportier van de cabine en opende dit. Terwijl hij dit deed riep de man "Get the fuck out of the truck". Ik heb het portier weer dichtgetrokken en ben weggereden."
- c.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"Op 19 mei 1999 ben ik met [medeverdachte 3] naar de woning van [medeverdachte 2] ([...], begrijpt het hof) gereden. [Medeverdachte 3] en ik zijn uitgestapt en naar [medeverdachte 2] toegelopen. Ik vroeg wat er ging gebeuren en [medeverdachte 2] zei toen "We pakken een chauffeur". [Medeverdachte 2] vertelde dat er nog iemand zou komen. [Medeverdachte 2] heeft mij teruggereden naar mijn woning. Ik ben in mijn auto teruggereden naar [medeverdachte 2]. Toen ik terugkwam zat er nog iemand in de woning van [medeverdachte 2]. Ik heb later gehoord dat deze jongen [verdachte] heet. Ik zag dat [verdachte] ([...], begrijpt het hof) naar de keuken liep. Ik heb een geluid gehoord alsof een wapen werd doorgeladen. Ik zag [verdachte] in de keuken; hij maakte daar een beweging alsof hij een wapen doorlaadde. Even later kwam [verdachte] de kamer weer in. Hierna hebben we gesproken over hoe we alles zouden aanpakken. Er werd toen beslist om met twee auto's te gaan.
[Medeverdachte 2] zei toen dat het de bedoeling was om een chauffeur te pakken. [Verdachte] of [medeverdachte 3] zouden de chauffeur overmeesteren. Ik wist dat de overval op de chauffeur met een wapen zou gebeuren. We zijn tussen 23.00 en 23.30 uur in twee auto's vertrokken. Wij hebben toen een tijdje rondgereden. [Medeverdachte 2] belde mij op om mij te wijzen op een rode verzegelde vrachtwagen. We hebben deze gevolgd. Toen we stopten om te tanken zei [medeverdachte 2] dat we voor deze vrachtwagen zouden gaan. Na de afslag Aalsmeer ben ik gestopt en is de vrachtwagen doorgereden. We besloten om weer achter die vrachtwagen aan te gaan, maar hebben hem niet meer gezien. Hierna zijn we naar Schiphol-Rijk gereden, in de richting van het Cargo Service Center. Daar zagen wij de rode vrachtwagen weer staan op het terrein van CSC. ik zei dat ik het terrein van CSC op zou gaan. [Verdachte] gaf mij toen een wapen. Ik ben alléén het terrein van CSC opgereden en de loods binnengegaan. Ik zag toen een vrouw die ik ken als [betrokkene 1], werkzaam bij CSC, in het kantoortje spreken met een man, van wie ik vermoedde dat het een chauffeur was. Ik zag namelijk dat de man papieren bij zich had waaronder een zogenaamd T-document (het hof begrijpt: een douane-document betreffende extern communautair douanevervoer). Ik hoorde dat [betrokkene 1] in de Engelse taal de weg aan het uitleggen was aan de man. Ik heb de papieren bekeken die de man bij zich had. Tijdens het gesprek tussen [betrokkene 1] en de chauffeur heb ik [medeverdachte 2] gebeld en hem gezegd: "Ik heb hier een chauffeur. Ik heb zijn papieren in mijn hand. Het is douanegoed." Verder vertelde ik hem dat de chauffeur de weg had gevraagd en dat ik hem wel een andere kant op zou loodsen. Ik heb [medeverdachte 2] gezegd dat hij moest wachten. Ik zag op een gegeven moment dat de chauffeur wegging. Ik ben in mijn auto gestapt en in de richting van [medeverdachte 2] en de anderen gereden. Ik zei toen tegen [medeverdachte 2]: "Rij maar achter die vrachtwagen aan". De door mij bedoelde vrachtwagen was inmiddels langs de plek gereden waar de anderen stonden te wachten. Deze vrachtwagen was opdat moment de enige vrachtwagen die daar reed.
Intussen reed ik langs de plek waar de anderen stonden te wachten. [Verdachte] is achter mij aangereden.
Ik zag voor mij de vrachtwagen weer rijden. Ik ben toen met mijn lichten gaan seinen omdat ik wilde dat de chauffeur de ventweg op zou rijden. Ik probeerde door middel van armbewegingen duidelijk te maken dat hij de ventweg op moest. Ik zag dat de chauffeur ter hoogte van Rozenburg de ventweg opreed. Ik reed op dat moment voor de vrachtauto. Ik zag dat de auto met [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] achter de vrachtwagen reed. Ik ben gestopt; de vrachtwagen stopte achter mijn auto. De door [verdachte] bestuurde auto stopte achter de vrachtwagen. Ik ben uitgestapt en en zei tegen de chauffeur "I will show you the way". Hierna ben ik naar de auto met [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gelopen. Ik zei hen dat ik de vrachtwagenchauffeur wel naar het Freightway-terrein zou loodsen. Ik ben voorbij de daar aanwezige vrachtloodsen gereden en heb mijn auto op de hoek met de Valkweg geparkeerd. Ik zag dat [verdachte] zijn auto iets verder op de Valkweg parkeerde. De vrachtwagen stopte ter hoogte van mijn auto. Ik heb het wapen van achter de passagiersstoel gepakt en in mijn broeksband gestopt. Hierna ben ik uitgestapt. Ik stond vlakbij de vrachtwagen en zag dat de chauffeur het portierraampje aan zijn zijde omlaag had gedraaid. Ik heb het wapen met mijn rechterhand getrokken en ik richtte het wapen toen op de chauffeur. Ik zei, terwijl ik het wapen op de chauffeur gericht hield, tegen de chauffeur "get the fuck out" of woorden van gelijke strekking. Hierna pakte ik met mijn linkerhand het portier van de vrachtwagen beet en probeerde dit te openen, hetgeen mij lukte. De chauffeur trok met twee handen aan het portier. Het portier ging toen weer dicht. Ik zag dat de vrachtwagen wegreed."
- d.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
"Ik ben in de nacht van 19 op 20 mei 1999 naar het huis van [medeverdachte 2] gegaan. In het huis van [medeverdachte 2] was ook een voor mij onbekende man aanwezig. Het was een grote blanke man van rond de veertig. Als u zegt dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er een man bij was die [verdachte] heette kan dat wel dezelfde man zijn. Iemand daar in huis had een wapen, een pistool. Ik heb toen gehoord dat er is gesproken over het jatten van een vrachtwagen, door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] of door [medeverdachte 2] en de onbekende man.
Toen we gingen rijden zat ik eerst bij [medeverdachte 1] in de auto. Toen ik de mogelijkheid kreeg ben ik overgestapt in de auto van [medeverdachte 2]. Ik zat achterin en [medeverdachte 2] en die onbekende voorin. Er was onderweg telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Nadat [medeverdachte 1] op het bedrijventerrein (bij CSC, begrijpt het hof) was geweest is er nog wel telefonisch contact geweest.
Op een gegeven moment heeft [medeverdachte 1] een vrachtwagen gestopt. Ik zag [medeverdachte 1] staan en zag dat hij stond te schreeuwen. Hij stond met een of beide armen gestrekt en dus ging ik er van uit dat hij een pistool had."
4.2.4.
De aanvulling op het verkorte arrest van het Hof houdt onder het hoofd "Nadere bewijsoverwegingen" het volgende in:
"Uit de ter zake relevante inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof het volgende af.
De verdachte heeft zich -minst genomen- willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij bij het onder 1 bewezenverklaarde delict zou worden betrokken, nu verdachte -die zelf ter terechtzitting van het hof op 19 juni 2003 heeft verklaard dat hij het niet normaal vond dat ze met vier man 's-nachts rondreden en dat [medeverdachte 1] een wapen bij zich droeg en dat hij na de afslag Aalsmeer nattigheid voelde- toen ze op Schiphol-Rijk met de 2 auto's een vrachtauto gingen begeleiden terwijl [medeverdachte 1] de vrachtautochauffeur de weg wees uit de gehele gang van zaken had moeten afleiden dat er "iets niet in de haak was". Verdachte heeft zich van die gang van zaken niet gedistantieerd. Immers is verdachte, op momenten dat hij daartoe de gelegenheid had, niet uitgestapt, noch heeft hij op enige andere wijze afstand genomen van het gebeuren. Hiermee is [verdachte] tot mededader van de poging tot afpersing geworden. Het is voor een begin van uitvoering immers voldoende dat een van de mededaders aanvangt met de uitvoering van het delict. De kern van medeplegen is immers dat niet alle daders alle delictsbestanddelen zelf hoeven te vervullen. Mededader [medeverdachte 1] heeft door zijn handelen ontegenzeggelijk een begin van uitvoering gegeven aan de strafbare poging.
Verdachte heeft niets gedaan om de voltooiing van het misdrijf te verhinderen, de poging faalde immers door handelen van de vrachtwagenchauffeur.
Dat verdachte niets wist van de -voorgenomen- overval, is geenszins aannemelijk geworden. De omstandigheid dat verdachte passief heeft toegekeken terwijl de feitelijke overval plaatsvond, doet aan het vorenstaande niets af.
Er zijn geen controleerbare feiten aangevoerd die moeten leiden tot de conclusie dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Derhalve is evenmin aannemelijk geworden dat verdachte vrijwillig is teruggetreden."
4.3.
Het in hoger beroep gedane beroep op vrijwillige terugtred is een verweer waarop de rechter ingevolge art. 358, derde en vijfde lid, en art. 359 (oud), tweede en negende lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. De beslissing op een dergelijk verweer dient te worden gegeven in het verkorte arrest. Nu dat arrest zodanige beslissing niet inhoudt is het middel gegrond.
Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden op grond van het navolgende.
4.4.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. De verdachte en zijn mededaders hebben afgesproken om "een chauffeur te pakken", waarbij een van hen die chauffeur zou overmeesteren; voorts is afgesproken om "met twee auto's" te gaan.
Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededaders de de chauffeur van de desbetreffende vrachtauto "de weg gewezen" in die zin dat die [medeverdachte 1], aan wie de verdachte te voren een wapen had overhandigd, met zijn auto voor die vrachtwagen is gaan rijden en de verdachte met de andere mededaders op instructie van [medeverdachte 1] in een tweede auto die vrachtauto hebben gevolgd. Nadat [medeverdachte 1] de vrachtauto had doen stilhouden heeft de verdachte zijn auto op enige afstand van die vrachtauto geparkeerd, is [medeverdachte 1] op de chauffeur toegelopen en heeft hij het wapen op hem gericht en het portier van die vrachtauto geopend. De chauffeur is erin geslaagd dat portier weer dicht te trekken en weg te rijden.
4.5.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het voorgenomen misdrijf louter niet is voltooid door het handelen van de chauffeur van de vrachtauto. De enkele aan het beroep op vrijwillige terugtred ten grondslag gelegde omstandigheid "dat de mannen" - waarmee kennelijk bedoeld zijn de verdachte en de inzittenden van de door hem bestuurde (volg)auto - "na het achterna rijden in ieder geval hebben besloten niets te doen", doet daaraan niet af. Het Hof had het verweer dus slechts kunnen verwerpen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten onbetaalde arbeid ten algemenen nutte;
Vermindert het aantal uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in die zin dat dit 216 uren bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.S. Holthuis, en uitgesproken op 12 april 2005.