De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/7.1:7.1 Algemeen
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/7.1
7.1 Algemeen
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS388338:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ook in Duitsland wordt wel onderscheid gemaakt tussen 'Prozessvertrage' en 'Gesamtakte'. Zie bijv. Schiedermair 1935, p. 27 e.v.; Wagner 1998, p. 337 e.v.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit sommige wetsbepalingen blijkt dat partijen door een bepaalde handeling te verrichten invloed kunnen uitoefenen op de procesregels die tijdens de procedure gelden. Zo bepaalt artikel 255 lid 2 Rv dat partijen vrijwillig ter terechtzitting van de voorzieningenrechter in kort geding kunnen verschijnen. Hierdoor wijken zij af van de regel, dat ook in kort geding een dagvaarding vereist is (zie artikel 254 lid 2 Rv). Ook is afwijking van procesregels vaak afhankelijk gemaakt van bepaalde verklaringen van partijen. In artikel 133 lid 2 Rv is bijvoorbeeld bepaald dat partijen uitstel kunnen vragen voor het nemen van conclusies en dat de rechter een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen volgt, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding. In artikel 229 Rv valt te lezen dat de rechter de uitspraak uitstelt 'op verlangen' van de in het geding verschenen partijen.
In paragraaf 3.4 is gebleken dat het een kwestie van uitleg is of in deze gevallen de enkele verklaring of gedraging voor de afwijking voldoende is of dat daarnaast moet blijken dat de wil van partijen ook op afwijking is gericht. Is dit laatste het geval, dan nog is meestal geen overeenkomst vereist. Een meerzijdige rechtshandeling zal vaak voldoende zijn.1
Hoewel een procesovereenkomst dus niet steeds noodzakelijk is, is het de vraag of een dergelijke overeenkomst wel voldoende is. Verschaffen deze bepalingen partijen de bevoegdheid tot het sluiten van een procesovereenkomst? Feitelijk is het in ieder geval zo, dat er aan het gedrag van partijen vaak een onderlinge afspraak ten grondslag zal liggen. Niet goed denkbaar is bijvoorbeeld dat partijen 'toevallig' samen in kort geding verschijnen. Een andere vraag is echter, of deze afspraak tussen partijen ook bindend is. Wat heeft te gelden indien een van de partijen, ondanks een afspraak, toch niet ter terechtzitting in kort geding verschijnt? Zal de rechter in dat geval verstek verlenen, of dient er alsnog gedagvaard te worden? Is een partij reeds gebonden aan de afspraak met haar wederpartij, of slaat de rechter enkel acht op de daadwerkelijke gedraging?
Deze vraag kan naar mijn mening niet in zijn algemeenheid beantwoord worden. Het zal van de strekking van de desbetreffende wetsbepaling afhangen, of afwijking door middel van een voorafgaande procesovereenkomst is toegestaan. Daarbij heeft te gelden dat er verschillende redenen kunnen zijn voor het feit dat de wet een bepaalde gedraging of verklaring vereist om af te wijken van een procesregel. Ten eerste is mogelijk dat de wetgever hiermee bewijsproblemen heeft willen voorkomen. Het kan zeer lastig vast te stellen zijn of tussen partijen een bepaalde overeenkomst tot stand is gekomen. Met name wanneer een dergelijke overeenkomst slechts ondergeschikte punten van de procedure betreft, kan het onwenselijk worden gevonden dat de rechter veel tijd aan de vaststelling hiervan besteedt. In dergelijke gevallen weegt het eventuele voordeel dat partijen bij de afspraak hebben niet op tegen de eventuele vertraging van het geding die het onderzoek naar het bestaan hiervan meebrengt. Het ligt dan voor de hand de afwijking afhankelijk te maken van een daadwerkelijke verklaring of gedraging tijdens het geding, aangezien dit voor de rechter makkelijk te constateren is (zie ook paragraaf 4.6.3.1).
Daarnaast is denkbaar dat de wetgever, door een verklaring of gedragingen tijdens het geding te vereisen, een beperking in de tijd heeft willen stellen aan de mogelijkheid om af te wijken van een procesregel. Mogelijk is bijvoorbeeld dat hij afwijking met betrekking tot toekomstige geschillen heeft willen uitsluiten. Reden zal dan vaak zijn de wens om partijen te beschermen en om een voldoende toegang tot de rechter te waarborgen. Indien dit inderdaad de ratio van de bepaling is, zouden partijen wel gebonden kunnen worden geacht aan een overeenkomst die zij in het kader van een reeds bestaand geschil hebben gesloten. De daadwerkelijke verklaring of gedraging is in dat geval dus niet vereist.
Mogelijk is dat de strekking nog verdergaat en dat van belang wordt geacht dat een partij daadwerkelijk op het moment van de verklaring of de gedraging hier achter staat. Ter bescherming van partijen en ter waarborging van een voldoende toegang tot de rechter zal dit over het algemeen niet nodig zijn. Aangenomen kan immers worden dat partijen, op het moment dat het geschil is gerezen, de gevolgen van hun afspraak reeds voldoende kunnen overzien. De ratio van een dergelijke beperking zal in dat geval dan ook moeten worden gezocht in het belang van een efficiënte procesvoering. Soms verloopt een bepaalde procesverrichting soepeler indien beide partijen hieraan meewerken. Indien de wetgever wenst dat van daadwerkelijke medewerking van partijen sprake is, dient iedere voorafgaande overeenkomst uitgesloten te worden en bindt slechts de tijdens de procedure verrichte verklaring of gedraging zelf.
Ten slotte is mogelijk dat de wetgever met een dergelijke bepaling in het geheel niet beoogt om enige beperking aan de mogelijkheid tot het sluiten van een overeenkomst te stellen, maar hiermee juist de autonomie van partijen tot uitdrukking heeft willen brengen. Bedoeling is in dat geval slechts om duidelijk te maken dat een bepaalde regel van regelend recht is. In dergelijke gevallen zijn partijen dus zonder meer gebonden aan een voorafgaande overeenkomst.
Het hangt kortom van de strekking van de wetsbepaling af, in hoeverre een voorafgaande overeenkomst mogelijk is. Hierna zal een aantal concrete bepalingen besproken worden, waarbij wordt onderzocht welke interpretatie in deze gevallen de juiste is.