De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/7.3:7.3 Relatieve bevoegdheid in de verzoekschriftprocedure
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/7.3
7.3 Relatieve bevoegdheid in de verzoekschriftprocedure
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS391848:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 440; Kamerstukken II1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 153 (MvT).
Kamerstukken II2002/03, 26 863, nr. 3, p. 9 (MvT).
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 440; Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 153.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit artikel 270 lid 1 Rv blijkt dat de rechter in de verzoekschriftprocedure ambtshalve beoordeelt of hij bevoegd is. Is een andere rechter van gelijke rang bevoegd, dan verwijst hij de zaak hiernaar. Verwijzing vindt echter niet plaats indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen. Deze laatste zin roept de vraag op, of ook een voorafgaande overeenkomst tot forumkeuze mogelijk is. Zijn partijen reeds gebonden aan de van tevoren gemaakte afspraak dat zij de zaak voor een onbevoegde rechter zullen aanbrengen en aan zullen geven geen verwijzing te wensen? Of leidt enkel het feit dat zij dit daadwerkelijk doen tot bevoegdheid?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal naar de ratio van de bepaling moeten worden gekeken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met deze regeling aan de ene kant partijen enige vrijheid heeft willen geven, maar aan de andere kant hen ook heeft willen beschermen.1 Oorspronkelijk bevatte de wet een regeling waarin de rechter zijn bevoegdheid slechts ambtshalve toetste indien niet alle belanghebbenden waren verschenen. In 2005 is de wet echter aangepast. De bescherming die de oorspronkelijke wet bood, werd toch niet voldoende geacht. Volgens de parlementaire geschiedenis was gebleken dat ook als alle belanghebbenden verschenen zijn, ambtshalve toetsing wenselijk kan zijn. Dit zou onder andere het geval zijn in arbeids-, huur- en consumentenzaken.2
Om te voorkomen dat partijen ongemerkt worden afgehouden van de normaal bevoegde rechter, is een stilzwijgende forumkeuze dus onmogelijk gemaakt. Partijen moeten uitdrukkelijk aangeven dat zij geen verwijzing wensen. Hiermee is echter de vraag nog niet beantwoord waarom artikel 270 lid 1 Rv een verklaring tijdens het geding vereist. Is er een reden waarom een voorafgaande overeenkomst hier niet mogelijk zou zijn?
Reden zou ten eerste de bescherming van belanghebbenden kunnen zijn. Wellicht wordt aangenomen dat partijen voordat de kwestie is gerezen de gevolgen van de afspraak niet goed kunnen overzien. Gezien het belang dat in de parlementaire geschiedenis wordt gehecht aan de bescherming van belanghebbenden, ligt een dergelijke uitleg van artikel 270 lid 1 Rv wel voor de hand. In dat geval moet mijns inziens echter worden aangenomen dat een overeenkomst tot forumkeuze wel mogelijk is met het oog op een concrete procedure. Op het moment dat een kwestie reeds gerezen is, moeten de gevolgen van de afspraak immers voor partijen duidelijk zijn, zodat bescherming dan niet meer nodig is.
Een dergelijke interpretatie van artikel 270 lid 1 Rv strookt echter niet met de regeling die geldt in de dagvaardingsprocedure. Uit artikel 108 lid 3 Rv blijkt namelijk dat een overeenkomst tot forumkeuze in de dagvaardingsprocedure enkel kan worden bewezen door een geschrift. Het is dan ook niet aannemelijk dat een overeenkomst tot forumkeuze in de verzoekschriftprocedure mogelijk is, zonder dat hiervoor een dergelijk bewijsvoorschrift geldt.
Belangrijker nog is dat forumkeuze in de dagvaardingsprocedure met betrekking tot zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan geheel en al uitgesloten is, ook na het ontstaan van het geschil (zie artikel 108 lid 1 Rv). In de verzoekschriftprocedure zullen regelmatig kwesties aan de orde zijn die niet ter vrije bepaling van partijen staan, zodat het niet voor de hand ligt hier wel een forumkeuze toe te staan. Overigens is in de dagvaardingsprocedure een stilzwijgende forumkeuze in zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan wel mogelijk, aangezien de rechter zijn bevoegdheid in deze zaken in principe niet ambtshalve toetst (zie artikel 110 lid 1 Rv).
Reden dat artikel 270 lid 1 Rv uit lijkt te gaan van een verklaring tijdens het geding moet dan ook wellicht niet zozeer in de bescherming van partijen worden gezocht, maar in het feit dat in de verzoekschriftprocedure regelmatig zaken aan de orde zijn die niet ter vrije bepaling van partijen staan. Voor de overheid is het belangrijk om zeggenschap te hebben over zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan. Het wordt onwenselijk gevonden indien partijen in dergelijke zaken door een overeenkomst de uitkomst van een procedure zouden kunnen beïnvloeden (zie ook paragraaf 3.3.3 en 4.8). Om deze reden zouden partijen geen overeenkomst tot forumkeuze kunnen sluiten. Probleem is echter dat, indien dit inderdaad de reden is voor de beperkingen in artikel 270 lid 1 Rv, onbegrijpelijk is waarom partijen überhaupt invloed kunnen uitoefenen op de bevoegdheid van de rechter die oordeelt in verzoekschriftprocedures. Dit zou dan immers ook niet mogelijk moeten zijn door middel van een verklaring van partijen dat zij geen verwijzing wensen. Dat dit inderdaad niet de reden voor de beperking is, kan ook worden afgeleid uit de parlementaire geschiedenis, waaruit lijkt te volgen dat volgens de wetgever het voor de uitkomst van het geding niet van groot belang is welke Nederlandse rechter de zaak beoordeelt:
‘Wij herhalen in dit verband nog eens dat steeds bedacht moet worden dat er voor de relatieve bevoegdheid wel een regeling moet zijn, maar dat voor het interne Nederlandse recht de vraag welke rechter bevoegd is, doorgaans niet zeer gewichtig is. Dat geldt ook voor verzoekschriftprocedures.'3
Niet aannemelijk is dus dat partijen slechts door middel van een verklaring tijdens het geding zouden kunnen afwijken van de relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures omdat hier regelmatig zaken aan de orde zijn die niet ter vrije bepaling van partijen staan en partijen de uitkomst van de procedure niet mogen beïnvloeden.
Het meest waarschijnlijk is kortom toch dat de ratio van het voorschrift van artikel 270 lid 1 Rv de bescherming van partijen is. Aangenomen moet worden dat de wetgever heeft willen voorkomen dat partijen zich reeds kunnen binden op het moment dat zij de gevolgen van hun afspraak nog niet goed kunnen overzien. Dit betekent dat partijen wel in een reeds gerezen kwestie bij overeenkomst een bevoegde rechter aan kunnen wijzen. Aan deze overeenkomst zijn partijen vervolgens gebonden: ook indien één van hen tijdens de procedure aangeeft toch verwijzing te wensen, zal de rechter de zaak aan zich houden. Wel zal daarbij te gelden hebben dat de overeenkomst enkel kan worden bewezen door middel van een geschrift. Het bewijsvoorschrift van artikel 108 lid 3 Rv zal dus analoog moeten worden toegepast. Voor de regel in de dagvaardingsprocedure, dat in geval van zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan ook in een reeds gerezen geschil forumkeuze met betrekking tot de relatieve bevoegdheid is uitgesloten, lijkt geen goede grond aanwezig.