Einde inhoudsopgave
Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie
Artikel 24 (verplichte weigeringsgronden)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Strafprocesrecht (V)
1.
De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, indien:
- a.
de beslissing tot confiscatie is genomen naar aanleiding van een feit waarover ten aanzien van degene aan wie die beslissing is opgelegd:
- 1°
door de Nederlandse rechter reeds onherroepelijk is beslist;
- 2°
door een andere rechter reeds een straf of maatregel is opgelegd welke ten uitvoer is gelegd;
- b.
behoudens het bepaalde in het tweede lid, het feit dat ten grondslag ligt aan de strafzaak in verband waarmee de beslissing tot confiscatie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
- c.
over het feit dat ten grondslag ligt aan de strafzaak in verband waarmee de beslissing tot confiscatie is genomen, naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
- d.
de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
- e.
de rechten van belanghebbenden de tenuitvoerlegging van die beslissing tot confiscatie onmogelijk maken;
- f.
het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing en niet aan het verzoek, bedoeld in artikel 7, tweede lid, is voldaan.
2.
De tenuitvoerlegging van een beslissing wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdeel b, indien het feit waarvoor de beslissing tot confiscatie is opgelegd, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten en het feit in de uitvaardigende lidstaat wordt bedreigd met een maximale vrijheidsstraf van ten minste drie jaren.
3.
De erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie worden niet geweigerd op grond van het onderdeel a[lees: eerste lid, onderdeel a], dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen. Hetzelfde geldt voor een weigering op grond van onderdeel e van het eerste lid, indien er geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 27 is ingesteld.