HR (Parket), 08-11-2011, nr. 11/01358
ECLI:NL:PHR:2012:BU4002
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
08-11-2011
- Zaaknummer
11/01358
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BU4002
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU4002, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU4002
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2010:BO1549
Conclusie 08‑11‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft met aanvulling van gronden bevestigd het vonnis van de Rechtbank te Dordrecht waarbij verdachte wegens 1. ‘Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, een tweetal voorwerpen (een pistool en een tas) zijn onttrokken verklaard aan het verkeer, de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn toegewezen tot een bedrag van € 5000,--, resp. € 6.946,57 (met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige), en voor de toegewezen bedragen schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd.
Het Hof heeft bij arrest de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 7.157,85, de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/01358, 11/01356 en 11/01054. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Rechtbank ten onrechte heeft bevestigd met aanvulling van gronden.
5.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] aanbrengt.
Vordering tot schadevergoeding [betrokkene 1]
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 18.007,85.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 18.007,85.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte niet betwist.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij , namelijk tot een bedrag van € 6.946,57 en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat een bedrag van € 2.157,85 aan materiële schade is geleden. Deze kosten bestaan uit ziektekosten aan Trias, waaronder kosten voor eigen bijdrage en het wettelijk eigen risico, en de kosten voor de plaatsing van een kroon op een implantaat. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal, voor zover deze ziet op vergoeding van de materiële schade, geheel worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voorts aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering, voorzover strekkende tot vergoeding van immateriële schade, leent zich — naar maatstaven van billijkheid — voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-. Het hof heeft bij de vaststelling van dit bedrag de invaliditeit van het oog buiten beschouwing gelaten, nu dat gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gedeeltelijke toewijzing van de vordering brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voorzover de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, geschiedt dit hoofdelijk.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 7.157,85 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1].
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van bovenstaande gronden te worden bevestigd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Bevestigt met aanvulling van gronden het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van
€ 7.157,85 (zevenduizend honderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voornoemd bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt — welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil — en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [betrokkene 1] aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 7.157,85 (zevenduizend honderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 (zeventig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat indien een mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.’
6.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 22 januari 2009 houdt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1], en de met betrekking tot die vordering opgelegde schadevergoedingsmaatregel, het volgende in:
‘9. De benadeelde partij
(…)
De benadeelde partij [betrokkene 1], [a-straat 1], [plaats] vordert een schadevergoeding van € 18.007,85 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6.946,57 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.946,57 ter zake van materiële schade en € 5.000,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De materiële schade bestaat uit € 1.196,57 eigen bijdrage en wettelijk eigen risico en een voorschot ter zake van het plaatsen van een kroon, door de rechtbank bepaald op € 750,=. Terzake van immateriële schade wordt door de rechtbank een voorschot toegewezen, bepaald op € 5.000,=
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
(…)
11. De beslissing
(…)
- —
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] van € 6.946,57 (zesduizendnegenhonderdzesenveertig euro en zevenenvijftig cent), waarvan € 1.946,57 ter zake van materiële schade en € 5.000,= ter zake van immateriële schade;
- —
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald,verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- —
verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- —
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- —
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1], € 6.946,57 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 138 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- —
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- —
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.’
7.
Het Hof overweegt niet tot andere overwegingen en beslissingen dan de Rechtbank te komen met uitzondering van de beslissing van de Rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]. Vervolgens wijst het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toe tot een hoger bedrag dan de Rechtbank en legt ook een schadevergoedingsmaatregel op tot een hoger bedrag dan de Rechtbank. Voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van [betrokkene 1] opgelegde schadevergoedingsmaatregel had het Hof het vonnis van de Rechtbank dus niet kunnen bevestigen.1. Bevestigen betekent immers dat de door de Rechtbank gegeven beslissingen in stand blijven.2. Voorts betekent dit bevestigen dat naast elkaar twee beslissingen op de vordering van [betrokkene 1] bestaan, de beslissing van de Rechtbank en die van het Hof, en twee schadevergoedingsmaatregelen. Dat resultaat veroordeelt zichzelf.3.
8.
Tot cassatie behoeft de misslag van het Hof niet te leiden. De Hoge Raad kan deze misslag herstellen zonder dat de verdachte wordt geschaad in enig rechtens beschermd belang. Daarmee komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
9.
Het middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt er toe dat de Hoge Raad het arrest van het Hof vernietigt voor zover het Hof het vonnis voor wat betreft de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging c.a. ten behoeve van [betrokkene 1] van een schadevergoedingsmaatregel heeft bevestigd, dat de Hoge Raad het vonnis van de Rechtbank in zoverre vernietigt en dat de Hoge Raad het beroep voor het overige verwerpt.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2011
Vgl. J. De Hullu, Over rechtsmiddelen in strafzaken, diss. Groningen 1989, p. 199 waar erop wordt gewezen dat uiteraard niet meerdere einduitspraken naast elkaar mogen bestaan.