Einde inhoudsopgave
Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden
3.2.5 Vermijden van negatieve effecten die nadelig zijn voor de mededinging en het handelsverkeer
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
21-12-2022, PbEU 2022, C 485 (uitgifte: 21-12-2022, regelingnummer: 2022/C 485/01)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-12-2022, PbEU 2022, C 485 (uitgifte: 21-12-2022, regelingnummer: 2022/C 485/01)
- Vakgebied(en)
Staatssteun (V)
(116)
Steun voor de landbouw- en de bosbouwsector en voor plattelandsgebieden kan verstoringen van de productmarkten veroorzaken. Wil de steun verenigbaar zijn, dan moeten de negatieve effecten van de steunmaatregel op het vlak van mededingingsverstoring en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten tot een minimum worden beperkt.
(117)
De Commissie zal bepalen welke markt(en) door de steun wordt/worden beïnvloed, rekening houdend met de door de lidstaat verstrekte informatie over de betrokken productmarkt(en), dat wil zeggen de markt(en) die wordt/worden beïnvloed door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun. Bij de beoordeling van de negatieve effecten van de steunmaatregel zal de Commissie haar analyse van de mededingingsverstoring toespitsen op het voorspelbare effect dat de steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden zal hebben op de mededinging tussen de ondernemingen op de betrokken productmarkt(en) (1).
(118)
Uitgangspunt is dat als de steun gericht en evenredig is en tot de nettomeerkosten beperkt blijft, de nadelige impact ervan wordt afgezwakt en het risico dat de steun de mededinging buitensporig verstoort, minder groot is. Voorts stelt de Commissie de maximale steunintensiteiten of steunbedragen vast, met als doel te beletten dat staatssteun wordt gebruikt voor projecten waar de verhouding tussen het steunbedrag en de in aanmerking komende kosten geacht wordt zeer hoog en zeer waarschijnlijk verstorend te zijn. Algemeen genomen zal het plafond voor de steunintensiteit des te hoger zijn naarmate de positieve effecten die van het gesteunde project mogen worden verwacht, hoger zijn en de verwachte behoefte aan steun hoger is.
(119)
Maar zelfs als de steun noodzakelijk en evenredig is, kan hij bij de begunstigde nog tot een gedragswijziging leiden die de mededinging verstoort. De kans hiertoe is groter in de landbouwsector, die zich van de andere markten onderscheidt door de specifieke structuur van de primaire landbouwproductie, gekenmerkt door een groot aantal kleine ondernemingen. Op dergelijke markten is het gevaar voor verstoring van de mededinging groot, zelfs wanneer slechts kleine steunbedragen worden toegekend.
Steunregelingen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector
(120)
Omdat investeringssteun voor ondernemingen die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, en voor ondernemingen die actief zijn in andere sectoren, bijvoorbeeld in de levensmiddelenverwerkende sector, meestal soortgelijke verstorende effecten op de mededinging en het handelsverkeer heeft, moeten de algemene overwegingen in het kader van het mededingingsbeleid met betrekking tot de effecten op de mededinging en het handelsverkeer op gelijke wijze gelden voor al deze sectoren. Daarom moeten de in de punten (121) tot en met (133) omschreven voorwaarden worden nageleefd met betrekking tot investeringssteun voor de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector.
(121)
Steunregelingen mogen geen significante verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer opleveren. Met name kunnen steunregelingen voor investeringen, zelfs wanneer verstoringen op een individueel niveau als beperkt kunnen worden beschouwd (mits alle voorwaarden voor de investeringssteun zijn vervuld), op cumulatieve basis nog steeds leiden tot sterke niveaus van verstoring. Als het gaat om een steunregeling voor investeringen die op bepaalde sectoren is gericht, is het risico op dit soort verstoringen zelfs nog meer uitgesproken.
(122)
Daarom moet de betrokken lidstaat aantonen dat eventuele negatieve effecten tot het minimum beperkt zullen zijn, rekening houdende met bijvoorbeeld de omvang van de betrokken projecten, de individuele en gecumuleerde steunbedragen, de verwachte begunstigden en de kenmerken van de beoogde sectoren. Om de Commissie in staat te stellen de te verwachten negatieve effecten te beoordelen, wordt de lidstaat ertoe aangezet om de effectbeoordelingen waarover hij beschikt, voor te leggen, samen met evaluaties achteraf die voor soortgelijke regelingen zijn uitgevoerd.
Individueel aan te melden investeringssteun in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector
(123)
Bij de beoordeling van de negatieve effecten van individuele investeringssteun legt de Commissie bijzondere nadruk op de negatieve effecten met betrekking tot de opbouw van overcapaciteit in krimpende markten, het beletten van marktuittreding en het begrip aanzienlijke marktmacht. Deze negatieve effecten worden in de punten (124) tot en met (133) beschreven, en de positieve effecten van de steun moeten daartegen opwegen.
(124)
Om de potentiële verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer te kunnen opsporen en beoordelen, moeten de lidstaten bewijsmateriaal verschaffen waarmee de Commissie de betrokken productmarkten kan afbakenen (d.w.z. de producten die beïnvloed worden door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun) en kan nagaan wie de getroffen concurrenten en afnemers/consumenten zijn. Het betrokken product is in de regel het product waarop het investeringsproject betrekking heeft (2). Heeft het project betrekking op een tussenproduct en wordt een aanzienlijk deel van productie niet op de markt afgezet, dan kan het betrokken product het downstreamproduct zijn. De relevante productmarkt omvat het betrokken product en daarmee substitueerbare producten die als dusdanig worden beschouwd hetzij door de consument (wegens de kenmerken van het product, de prijs of het gebruik waarvoor het is bestemd), hetzij door de producent (wegens de flexibiliteit van de productie-installaties).
(125)
De Commissie hanteert diverse criteria om die mogelijke verstoringen te beoordelen, zoals de marktstructuur voor het betrokken product, de prestaties van de markt (krimpende of groeiende markt), de procedure voor de selectie van de begunstigde van de steun, drempels voor toetreding en uittreding en productdifferentiatie.
(126)
Het feit dat een onderneming stelselmatig een beroep moet doen op staatssteun, kan een aanwijzing zijn dat de onderneming niet op eigen kracht de concurrentie het hoofd kan bieden of dat zij onterechte voordelen geniet ten opzichte van haar concurrenten.
(127)
De Commissie onderscheidt twee belangrijke bronnen van mogelijke negatieve effecten op productmarkten:
- a)
gevallen van aanzienlijke capaciteitsverhoging die leidt tot een situatie van overcapaciteit of die een bestaande situatie van overcapaciteit verergert, met name in een krimpende markt;
- b)
gevallen waar de begunstigde van de steun aanzienlijke marktmacht heeft.
(128)
Om te beoordelen of de steun wordt benut voor het creëren of in stand houden van ondoelmatige marktstructuren, zal de Commissie rekening houden met de bijkomende productiecapaciteit die door het project wordt gecreëerd, en gaat zij na of het een achterblijvende markt betreft.
(129)
Wanneer de betrokken markt groeit, is er doorgaans minder reden voor bezorgdheid dat de steun dynamische prikkels ongunstig zal beïnvloeden of het verlaten van of de toetreding tot de markt sterk zal belemmeren.
(130)
Meer bezorgdheid is geboden wanneer markten krimpen. De Commissie maakt een onderscheid tussen de gevallen waarin de markt, op lange termijn beschouwd, structureel krimpt (d.w.z. steeds krapper wordt), en de gevallen waarin de betrokken markt relatief krimpt (d.w.z. nog wel groeit, maar een benchmarkgroeipercentage niet overschrijdt).
(131)
Of een markt ontoereikend presteert, wordt in de regel gemeten door een vergelijking te maken met het bbp van de Europese Economische Ruimte (EER) in de drie jaar die voorafgaan aan de aanvang van het project (benchmarkpercentage). Om dit te meten kan ook worden gebruikgemaakt van groeiprognoses voor de volgende drie tot vijf jaar. Mogelijke indicatoren daarbij zijn de verwachte toekomstige groei van de desbetreffende markt, de hieruit voortvloeiende verwachte capaciteitsbenuttingspercentages, en de waarschijnlijke invloed van de capaciteitstoename op concurrenten wat betreft prijzen en winstmarges.
(132)
In bepaalde gevallen is de groei van de EER-productmarkt misschien niet de geschikte maatstaf om alle effecten van de steun te kunnen beoordelen, met name indien de geografische markt mondiaal is. In dergelijke gevallen zal de Commissie kijken naar het effect van de steun op de betrokken marktstructuren, met name het potentieel ervan om producenten in de EER uit de markt te drukken.
(133)
Bij haar beoordeling van de vraag of er aanzienlijke marktmacht bestaat, zal de Commissie rekening houden met de positie van de begunstigde gedurende een periode voordat deze steun ontvangt, en de verwachte marktpositie nadat de investering is voltooid. De Commissie zal rekening houden met de marktaandelen van de begunstigde, maar ook met de marktaandelen van diens concurrenten en andere relevante factoren. Zij zal bijvoorbeeld de marktstructuur beoordelen door te kijken naar de concentratie op de markt, mogelijke toegangsbelemmeringen (3), kopersmacht (4) en drempels voor groei op de markt of voor het verlaten van de markt.
Voetnoten
Een aantal markten zou door de steun kunnen worden getroffen, omdat de gevolgen van de steun mogelijkerwijs niet beperkt zullen zijn tot de markt die overeenstemt met de gesteunde activiteit, maar zich ook kunnen uitstrekken tot andere markten die met die markt zijn verbonden, omdat zij upstream, downstream of complementair zijn, of omdat de begunstigde er reeds op aanwezig is of dat in de nabije toekomst zou kunnen zijn.
Voor investeringsprojecten die de productie van meerdere, uiteenlopende producten betreffen, moet elk van deze producten worden beoordeeld.
Bij deze toegangsbelemmeringen gaat het onder meer om juridische belemmeringen (in het bijzonder intellectuele-eigendomsrechten), schaal- en toepassingsvoordelen en drempels voor de toegang tot netwerken en infrastructuur. Wanneer de steun betrekking heeft op een markt waar de begunstigde een gevestigde onderneming is, kunnen mogelijke toegangsbelemmeringen de door de begunstigde van de steun uitgeoefende potentiële aanzienlijke marktmacht versterken — en zo ook de mogelijke negatieve effecten van die marktmacht.
Wanneer sterke afnemers op de markt aanwezig zijn, is het minder waarschijnlijk dat een begunstigde van steun de prijzen kan verhogen tegenover deze sterke afnemers.