Rechtbank Groningen 16 november 2000, ECLI:NL:RBGRO:2000:AF0391
HR, 04-03-2016, nr. 15/05309
ECLI:NL:HR:2016:358
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-03-2016
- Zaaknummer
15/05309
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:358, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑03‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5717, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:68, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:68, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:358, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑03‑2016
Partij(en)
4 maart 2016
Eerste Kamer
15/05309
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] .
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met het insolventienummer C/13/14/120 R van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2014 en 16 september 2015;
b. het arrest in de zaak 200.177.275/01 van het gerechtshof Amsterdam van 10 november 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 21 januari 2016 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 - 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 4 maart 2016.
Conclusie 08‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. WSNP, tussentijdse beëindiging; verhuizing naar Bonaire; schending informatieplicht.
15/05309 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 8 januari 2016 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoekster] | |
verzoekster tot cassatie, (hierna: ‘ [verzoekster] ’), mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. | |
1. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 16 september 2015 de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet (Fw) tussentijds beëindigd omdat [verzoekster] haar verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen.
2. Dit vonnis is bekrachtigd door het gerechtshof Amsterdam in zijn arrest van 10 november 2015. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] ernstig is tekort geschoten in meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Ten eerste heeft [verzoekster] tegen de door de rechter-commissaris gegeven beslissingen op dit punt in ervoor gekozen om naar [woonplaats] te verhuizen om daar te gaan werken. Dit gedrag is op zichzelf reeds voldoende de schuldsanering ten aanzien van [verzoekster] tussentijds te beëindigen. Daarbij komt dat [verzoekster] voorts de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over de concrete verhuizing. Daarmee heeft [verzoekster] de in de schuldsaneringsregeling geldende informatieverplichting geschonden en de bewindvoerder verhinderd haar controlerende taak uit te oefenen.
[verzoekster] heeft vervolgens nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) in kennis te stellen van onder andere haar salaris en de zorgkosten. Dit is wederom een ernstige schending van de informatieverplichting. De omstandigheid dat [verzoekster] inmiddels wel informatie aan de bewindvoerder heeft verschaft, leidt niet tot een ander oordeel. Door de verhuizing naar [woonplaats] heeft [verzoekster] voorts, naar zij zelf stelt, nieuwe schulden moeten maken, omdat deze verhuizing veel duurder uitviel dan het bedrag dat zij van haar nieuwe werkgever daarvoor vergoed kreeg. Onder andere doordat zij, naar [verzoekster] stelt, deze schuld moet aflossen, is er een boedelachterstand ontstaan. Deze boedelachterstand is door de bewindvoerder met de thans beschikbare gegevens berekend op € 9.853,25. Gezien de omvang van de achterstand in de boedelafdrachten, het nog steeds maandelijks oplopen van de boedelachterstand en het ontbreken van een concreet en haalbaar voorstel tot het inlopen van de boedelachterstand, is niet aannemelijk dat deze achterstand vóór het einde van de looptijd zal kunnen worden goedgemaakt, ook als de looptijd van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd. Bovenomschreven tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [verzoekster] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.
3. [verzoekster] is van bovengenoemd arrest tijdig in cassatie gekomen. Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel 1 komt er kort gezegd op neer dat het hof heeft miskend dat verhuizing naar het buitenland op zichzelf geen grond vormt voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, zoals volgens het onderdeel a contrario valt af te leiden uit de uitspraak van de Rechtbank Groningen van 16 november 2000.1.Dit onderdeel kan vanwege feitelijke onjuistheid niet tot cassatie leiden. Anders dan in het onderdeel wordt betoogd heeft het hof niet geoordeeld dat verhuizing naar [woonplaats] een zelfstandige grond voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling vormt, maar de omstandigheid dat de verhuizing zonder toestemming van de rechter-commissaris plaatsvond. De beslissing van het hof rust verder op de omstandigheid dat [verzoekster] haar informatieverplichting niet is nagekomen. Van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen (art. 350 lid c Fw). Van de schuldenaar wordt dan ook verwacht dat hij zich zoveel mogelijk inspant om inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan. Het is vaste jurisprudentie dat het niet nakomen van deze verplichting tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling kan leiden.2.Het hof heeft uiteengezet waarom [verzoekster] daarin tekort is geschoten. Dit oordeel getuigt m.i. niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Voor zover het middel betoogt dat [verzoekster] in een later stadium alsnog aan de informatieverplichting heeft voldaan en bereid is de bewindvoerder in het vervolg per e-mail te informeren, kan dit evenmin tot cassatie leiden. Uit hetgeen het hof heeft overwogen blijkt immers dat het deze omstandigheid in zijn beslissing heeft betrokken.
4. In onderdeel 2 wordt aangevoerd dat het feit dat [verzoekster] in afwijking van de beslissing van de rechter-commissaris naar [woonplaats] is verhuisd haar niet tegengeworpen mag worden omdat deze verhuizing in het belang van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling was. Dit onderdeel kan evenmin tot cassatie leiden. Uit de context van de overwegingen van het hof blijkt dat de omstandigheid [verzoekster] op [woonplaats] een iets hoger salaris verwerft dan zij in Nederland deed, in de beoordeling is betrokken maar niet opweegt tegen het feit dat [verzoekster] haar informatieplicht heeft verzaakt en dat de boedelschuld sinds de verhuizing aanzienlijk is opgelopen. Dit oordeel is niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
5. De in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik concludeer daarom tot toepassing van artikel 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2016
Zie o.a.: HR 10 september 2010, LJN: BM7809; HR 22 december 2009, LJN: BK3576; HR 27 november 2009, LJN: BJ9941, RvdW 2009, 1416; HR 30 oktober 2009, LJN: BJ7840, RvdW 2009, 1276 en HR 11 juli 2008, LJN: BD3132, RvdW 2008, 745.