Hof Amsterdam, 10-11-2015, nr. 200.177.275/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:5717
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
200.177.275/01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:5717, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑11‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:358, Niet ontvankelijk
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling. Betrokkene is ondanks weigering toestemming rechter-commissaris naar het buitenland vertrokken
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.275/01
insolventienummer rechtbank : C/13/14/120 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
in de zaak van
[X] ,
wonende [in het buitenland] ,
appellante,
advocaat: mr. S. Mahabier te Amsterdam Zuidoost.
1. Het geding in hoger beroep
Appellante wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij per fax op 23 september 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2015, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 3 november 2015. Bij die behandeling is mr. Mahabier voornoemd namens [X] verschenen, die het verzoekschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, I. Slootweg, verschenen. [X] zelf is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 13 oktober 2013, met bijlagen, en de namens [X] op 30 oktober 2015 nader overgelegde stukken. Mr. Mahabier heeft namens [X] verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.
2. Beoordeling
2.1
[X] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en haar alsnog, eventueel door de looptijd van de regeling met 9 maanden te verlengen, in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. In november 2014 kreeg [X] het aanbod in een gelijkwaardige baan [in het buitenland] te gaan werken. Zij heeft toen in overleg met de bewindvoerder tweemaal een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om in verband daarmee naar [het buitenland] te mogen verhuizen. De rechter-commissaris heeft beide keren het verzoek afgewezen. [X] was niet op de hoogte dat zij daartegen in beroep kon gaan. Zij is toen toch naar [het buitenland] verhuisd, omdat zij bij haar baan in Nederland veel spanningen ervoer, zij liep daardoor bij een psycholoog, had last van een te hoge bloeddruk, en een ontslag dreigde.
Eenmaal [in het buitenland] was [X] het overzicht over haar financiën kwijt. Zij werd onder meer geconfronteerd met hogere verhuiskosten dan gepland, die slechts gedeeltelijk vergoed werden en daarna via haar salaris afgelost moesten worden, en de hogere kosten van levensonderhoud aldaar, waardoor zij sinds april 2015 niet meer in staat was aan de boedel af te dragen. Thans verzoekt [X] clementie. Zij wijst er op dat er al € 20.000,- gespaard is voor de schuldeisers en dat een tussentijdse beëindiging voor geen enkele partij voordelig is. [X] verwacht per januari 2016 weer volledig aan de boedel te kunnen afdragen en verzoekt de looptijd van de schuldsanering met 9 maanden te verlengen zodat zij de boedelachterstand kan inlopen.
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Ondanks de afwijzende beschikkingen van de rechter-commissaris is [X] in maart 2015 verhuisd naar [het buitenland] . De bewindvoerder is daar pas veel later via informatie van derden achter gekomen en de verhuizing is door [X] eerst in augustus 2015 per mail bevestigd aan de bewindvoerder. Sinds de verhuizing heeft [X] niet meer afgedragen aan de boedel en ontbrak de informatie om een berekening te maken van het vrij te laten bedrag. Recent heeft [X] informatie opgestuurd, al zijn de zorgkosten bijvoorbeeld niet bekend, en heeft de bewindvoerder de boedelachterstand tot en met oktober 2015 berekend op € 9.853,25. Gezien de tekortkomingen van [X] blijft de bewindvoerder bij haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieplicht niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.4
Het hof is van oordeel dat [X] ernstig is tekort geschoten in meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Ten eerste heeft [X] tegen de door de rechter-commissaris gegeven beslissingen op dit punt in ervoor gekozen om naar [het buitenland] te verhuizen om daar te gaan werken. Dit gedrag is op zichzelf reeds voldoende de schuldsanering ten aanzien van [X] tussentijds te beëindigen. Daarbij komt dat [X] voorts de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over de concrete verhuizing. Daarmee heeft [X] de in de schuldsaneringsregeling geldende informatieverplichting geschonden en de bewindvoerder verhinderd haar controlerende taak uit te oefenen. [X] heeft vervolgens nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) in kennis te stellen van onder andere haar salaris en de zorgkosten. Dit is wederom een ernstige schending van de informatieverplichting. De omstandigheid dat [X] inmiddels wel informatie aan de bewindvoerder heeft verschaft, leidt niet tot een ander oordeel. Door de verhuizing naar [het buitenland] heeft [X] voorts, naar zij zelf stelt, nieuwe schulden moeten maken, omdat deze verhuizing veel duurder uitviel dan het bedrag dat zij van haar nieuwe werkgever daarvoor vergoed kreeg. Onder andere doordat zij, naar [X] stelt, deze schuld moet aflossen, is er een boedelachterstand ontstaan. Deze boedelachterstand is door de bewindvoerder met de thans beschikbare gegevens berekend op € 9.853,25. Gezien de omvang van de achterstand in de boedelafdrachten, het nog steeds maandelijks oplopen van de boedelachterstand en het ontbreken van een concreet en haalbaar voorstel tot het inlopen van de boedelachterstand, is niet aannemelijk dat deze achterstand vóór het einde van de looptijd zal kunnen worden goedgemaakt, ook als de looptijd van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd.
2.5
Bovenomschreven tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [X] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, S Arnold en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 10 november in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.