Rb. 's-Gravenhage, 14-07-2010, nr. 774067 \ RL EXPL 08-17788
ECLI:NL:RBSGR:2010:BP8057
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
14-07-2010
- Zaaknummer
774067 \ RL EXPL 08-17788
- LJN
BP8057
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BP8057, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 14‑07‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 14‑07‑2010
Inhoudsindicatie
<i>Luchtvaartclaim; vordering gebaseerd op Verordening (EU) nr. 261/2004; financiële compensatie in het geval van langdurige vertraging van een vlucht.i> In navolging van het HvJ EU in het zogenaamde Sturgeon-arrest (LJN: BK4714), honoreert de kantonrechter de aanspraak van de passagiers op compensatie in het geval van een langdurige vertraging. Het beroep van de luchtvaartmaatschappij op overmacht (de vertraging is veroorzaakt door technische problemen, te weten een storing in het computersysteem en een hydraulische storing met betrekking tot een deel van de flight controls van het toestel) wordt verworpen. De gestelde, met elkaar samenhangende, omstandigheden die de vertraging tot gevolg hebben gehad, moeten worden aangemerkt als voortvloeiend uit gebeurtenissen die inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van deze luchtvaartmaatschappij. Het betreft hier de vlucht van Amsterdam naar Natal (Brazilië) d.d. 10 december 2007 (vluchtnummer OR459).
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
AmO
Rolnummer: 774067 \ RL EXPL 08-17788
14 juli 2010
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EUclaim B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Brummen,
eisende partij,
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.M. van Meggelen, thans mrs. R. Bos en C.W.J. de Bont, advocaten te Doetinchem,
tegen
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V., mede handelend onder de naam ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mrs. R.L.S.M. Pessers en A.K. Sjouw, advocaten te Rotterdam
Partijen worden hierna wederom aangeduid als "EUclaim" en "ArkeFly".
Procedure
- 1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- -
het tussenvonnis van 22 april 2009 en de daarin genoemde stukken;
- -
de nadere conclusie van de zijde van ArkeFly, met producties;
- -
de nadere conclusie van de zijde van EUclaim, met producties;
- -
de antwoordconclusie van de zijde van ArkeFly;
- -
de rolbeslissing van 19 mei 2010, waarbij ArkeFly is verzocht vertalingen in het geding te brengen van door haar overgelegde, in een buitenlandse taal gestelde stukken;
- -
de akte van de zijde van ArkeFly, met producties.
Verdere beoordeling
- 2.
De kantonrechter volhardt bij zijn tussenvonnis van 22 april 2009, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
- 3.
In dat tussenvonnis is vastgesteld dat EUclaim gerechtigd is de onderhavige vordering jegens ArkeFly geldend te maken. De beoordeling van de vraag of ArkeFly gelet op het bepaalde in EG-Verordening 261/2004 (hierna wederom: de Verordening) gehouden is [belanghebbende] te compenseren voor het feit dat zij ongeveer 28 uur later dan de geplande aankomsttijd zijn aangekomen op de luchthaven van bestemming, is bij dat tussenvonnis aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ) naar aanleiding van de verzoeken om prejudiciële beslissingen in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07. Bij de beoordeling van bedoeld geschilpunt is door de kantonrechter tot uitgangpunt genomen dat de Verordening op het geschil tussen partijen van toepassing is.
- 4.
De hiervoor bedoelde uitspraak heeft het HvJ inmiddels gegeven in het arrest van 19 november 2009, NJ 2010/137, LJN: BK4714 (verder: het Sturgeon-arrest). Daarin is - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
- 5.
Arkefly heeft naar aanleiding van dit arrest betoogd dat opnieuw prejudiciële vragen aan het HvJ gesteld dienen te worden, onder meer omdat het Sturgeon-arrest in strijd is met het eerder door het HvJ gewezen IATA-arrest van 10 juni 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en de Verordening bij de uitleg die het HvJ in het Sturgeon-arrest daaraan gegeven heeft in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2001/91) en verschillende communautaire rechtsbeginselen.
Overwogen wordt dienaangaande dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo deze dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ 5 maart 1986 (Wünsche), LJN BE6107). Het aan het HvJ voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan. Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voorts voldoende duidelijk en laat geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dan ook geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ. De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest.
- 6.
Het verweer van ArkeFly, dat inhoudt dat het hier niet gaat om een annulering maar om een vertraging, baat haar niet. Uit de beslissing van het HvJ in het Sturgeon-arrest volgt immers dat in het geval van [belanghebbende] - waarin de eindbestemming circa 28 uur later dan oorspronkelijk gepland is bereikt - ook aanspraak bestaat op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie.
- 7.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan het beroep van ArkeFly op overmacht op de voet van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Het HvJ heeft in het Sturgeon-arrest in feite beslist dat dit artikel analoge toepassing vindt in het geval van een langdurige vertraging.
- 8.
ArkeFly beroept zich voor wat betreft de overmacht op de volgende omstandigheden. De vertraging is veroorzaakt door technische problemen, te weten een storing in het computersysteem en een hydraulische stroring met betrekking tot een deel van de flight controls van het toestel waarmee de vlucht van [belanghebbende] zou worden uitgevoerd.
De problemen zijn ontdekt op het vliegveld van Puerto Plata (Dominicaanse Republiek), tijdens een vlucht voorafgaand aan die waarmee [belanghebbende] vervoerd zouden worden.
Om de technische problemen te kunnen oplossen, dienden onderdelen en technisch personeel te worden ingevlogen, hetgeen door een tropische storm werd bemoeilijkt. [belanghebbende] hebben uiteindelijk met een ander toestel van ArkeFly de geboekte vlucht gemaakt.
- 9.
Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ valt een technisch probleem aan een luchtvaartuig niet onder het in artikel 5 lid 3 van de Verordening bedoelde begrip "buitengewone omstandigheden", tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en deze hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. (HvJ 22 december 2008 (Wallentin-Hermann), NJ 2009/230, LJN BG9388).
De door ArkeFly gestelde, met elkaar samenhangende omstandigheden, moeten naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als voortvloeiend uit gebeurtenissen die inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van ArkeFly. Haar beroep op overmacht gaat daarom niet op.
- 10.
Gelet op het vooroverwogene faalt het verweer van ArkeFly. Nu voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering tot betaling van twee maal € 600,- toewijsbaar. De gevraagde wettelijke rente daarover is toewijsbaar met ingang van 15 juni 2008, nu ArkeFly blijkens de op dat punt niet weersproken stellingen van EUclaim, op die datum door de brief van EUclaim van 30 mei 2008 in verzuim is geraakt. Het aan rente meergevorderde, zal worden afgewezen.
- 11.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, nu ArkeFly de vordering in zoverre heeft weersproken en EUclaim in dat verweer geen aanleiding heeft gezien haar stellingen nader te onderbouwen.
- 12.
ArkeFly zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld, zoals hierna vermeld.
Beslissing
De kantonrechter:
- I.
veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan EUclaim te voldoen, een bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- II.
veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van EUclaim begroot op € 575,30, waarvan € 300,- aan salaris voor de gemachtigde;
- III.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- IV.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. H.S. Wiarda en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2010.