Zie m.b.t het begrip ‘schuld’ in de zin van art. 308 Sr recent nog: HR 29 juni 2010, LJN: BL5630.
HR, 30-11-2010, nr. 08/05142
ECLI:NL:HR:2010:BN7726
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-11-2010
- Zaaknummer
08/05142
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BN7726
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN7726, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN7726
ECLI:NL:PHR:2010:BN7726, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN7726
- Vindplaatsen
NJ 2010/675 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 30‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Schuld a.b.i. art. 308 Sr. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld - i.c. het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig handelen - aan het door het s.o. bekomen zwaar lichamelijk letsel uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat verdachte op de tafel is gesprongen en daarvan vervolgens weer is afgesprongen, niet z.m. volgen dat verdachte zich ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ heeft gedragen. De bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd.
30 november 2010
Strafkamer
Nr. 08/05142
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 november 2008, nummer 22/006436-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld als bedoeld in art. 308 Sr.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"de verdachte op 10 november 2006 te Zwijndrecht aanmerkelijk onvoorzichtig in de richting van voornoemde [slachtoffer] (die achter een tafel zat) is gesprongen en (daarbij) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geraakt met zijn, verdachtes, lichaam, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer fractu(u)r(en) van de sinus, althans kaakholte en een dislokatie van een bot in het gezicht en een of meer beschadigde zenuw(en), heeft bekomen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik was op 10 november 2006 aan het eten in de kantine bij mijn werk in Zwijndrecht. Ik ben op de tafel gesprongen en gelijk weer aan de andere kant van de tafel afgesprongen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van mishandeling. Op vrijdag 10 november 2006 zat ik te lunchen in de kantine van [A] te Zwijndrecht. Tegenover mij zat [verdachte]. Hij ging op de tafel, liep er over en sprong eraf. Terwijl hij eraf sprong klapte mijn hoofd naar achter. Ik ben door zijn knie in mijn gezicht geraakt. Er zijn kneuzingen in mijn gezicht en er is een breuk. Ik heb gebloed uit neus en mond.
Ook zijn mijn zenuwen dood geslagen: tandvlees en tanden zijn gevoelloos."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op vrijdag 10 november 2006 zaten we te lunchen in de kantine van [A]. Ik zat aan tafel met o.a. [slachtoffer] en [verdachte]. Toen sprong [verdachte] ineens op de tafel. Voor ik er erg in had was hij er al weer af aan de andere kant. Ik hoorde dat [slachtoffer] aan mij vroeg: "heb ik in mijn gezicht een rode vlek?" Ik zag een ietwat rood verkleurde vlek op het jukbeen van [slachtoffer] zijn gezicht aan de linkerzijde. Ik heb het vermoeden dat deze verkleuring is ontstaan omdat [verdachte] op de tafel sprong en wellicht op deze wijze met zijn knie het gezicht van [slachtoffer] heeft geraakt."
d. een schrijven van A.M. Schoneveld, arts-assistent-chirurgie, voor zover inhoudende:
"Bij [slachtoffer] is op 10 november 2006 het volgende vastgesteld: Kneuzingen aan de bovenkaak, verminderd gevoel aan het tandvlees, ernstige pijn, nasaal bloedverlies en bloedverlies in de keel via de bijholten, veroorzaakt door een breuk."
2.3. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld
- in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig handelen - aan het door het slachtoffer bekomen zwaar lichamelijk letsel uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
2.4. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij met een aantal collega's lunchte, op de tafel is gesprongen en vervolgens aan de andere kant van de tafel daarvan is afgesprongen, waarbij hij met zijn lichaam het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt.
2.5. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat de verdachte op de tafel is gesprongen en daarvan vervolgens weer is afgesprongen, niet zonder meer volgen dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gedragen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 november 2010.
Conclusie 14‑09‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Op 20 november 2008 heeft het Gerechtshof te 's‑Gravenhage het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Dordrecht van 4 december 2007, waarbij de verdachte is veroordeeld — onder aanvulling van gronden — bevestigd.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof in navolging van de politierechter is uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting omtrent het in de tenlastelegging voorkomende en aan art. 308 Sr ontleende begrip ‘schuld’, althans dat het Hof de bewezenverklaring op dit punt ontoereikend heeft gemotiveerd.
5.
Volgens het Hof is het aan verdachte's schuld te wijten dat een van zijn collega's, te weten: [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Uit de door (de politierechter en) het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 10 november 2006 samen met een aantal collega's, waaronder [slachtoffer], die tegenover hem zat, lunchte in de bedrijfskantine van zijn werk; dat verdachte tijdens die lunch op de tafel is gesprongen; dat hij er meteen weer — aan de andere kant van de tafel — vanaf is gesprongen; dat verdachte daarbij het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt; dat [slachtoffer] direct nadat verdachte van de tafel was afgesprongen een rode vlek op zijn gezicht had en dat later die dag in het ziekenhuis is geconstateerd dat [slachtoffer] ernstig letsel aan zijn gezicht had opgelopen. 's Hofs oordeel, dat verdachte aldus ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ heeft gehandeld, zoals bewezen is verklaard, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘schuld’ in de zin van art. 308 Sr1. en is evenmin onbegrijpelijk.
6.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2010