Einde inhoudsopgave
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 4.1199c (water: meststoffen bij oppervlaktewaterlichamen)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
05-10-2023, Stb. 2023, 357 (uitgifte: 20-10-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2023, Stb. 2023, 470 (uitgifte: 15-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam worden op landbouwgrond gelegen in een bufferstrook geen meststoffen op of in de bodem gebracht. De breedte van de bufferstrook voldoet aan tabel 4.1199c.
2.
De breedte van de bufferstrook wordt vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en over de grond gemeten. In afwijking hiervan wordt:
- a.
bij een oppervlaktewaterlichaam met een flauw talud dat over de grond gemeten vanaf de waterlijn tot aan de insteek ten minste 200 cm breed is en dat een helling heeft die niet steiler is dan 1:3 de bufferstrook gemeten vanaf 100 cm vanaf de waterlijn;
- b.
bij een oppervlaktewaterlichaam zonder talud de bufferstrook gemeten vanaf de waterlijn.
3.
In afwijking van het eerste lid is de breedte van de bufferstrook gelijk aan de breedte van de teeltvrije zone, bedoeld in artikel 4.723i, als die teeltvrije zone breder is dan de in dit artikel voorgeschreven breedte van de bufferstrook.
4.
In dit artikel wordt onder landbouwgrond verstaan: grond die de landbouwer, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder gg, van de Meststoffenwet, in eigendom, in pacht of in gebruik heeft en voor het beheer waarvan hij rechtstreeks verantwoordelijk is.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt in uiterwaarden en buitendijkse gebieden onder oppervlaktewaterlichaam verstaan: beddingen waarin op het moment van het op of in de bodem brengen van meststoffen aan het aardoppervlak en de openlucht grenzend water voorkomt.
Soort oppervlaktewaterlichaam | Minimale breedte van de bufferstrook | ||
---|---|---|---|
Basis | Afschaling 1: als op een perceel de oppervlakte landbouwgrond in de bufferstrook meer dan 4% van de oppervlakte landbouwgrond van het perceel beslaat | Afschaling 2: als op een perceel de oppervlakte landbouwgrond in de bufferstrook na afschaling 1 meer dan 4% van de oppervlakte landbouwgrond van het perceel beslaat | |
Oppervlaktewaterlichaam als aangewezen in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet | 500 cm | n.v.t. | n.v.t. |
Krw-oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit kwaliteit leefomgeving | 500 cm | 300 cm | 100 cm als het oppervlaktewaterlichaam een breedte heeft van ten hoogste 1.000 cm gemeten vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam n.v.t. als het oppervlaktewaterlichaam een breedte heeft van meer dan 1.000 cm |
Oppervlaktewaterlichaam dat onder normale omstandigheden voor de zomer droogvalt en ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staat | 100 cm | n.v.t. | n.v.t. |
Overige oppervlaktewaterlichamen | 300 cm | 100 cm | 50 cm |