Einde inhoudsopgave
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 4.1193 (bodem: telen van mais op zandgronden of lössgronden)
Geldend
Geldend vanaf 26-10-2024. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 02-10-2024
- Bronpublicatie:
16-10-2024, Stb. 2024, 309 (uitgifte: 25-10-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-10-2024, terugwerkend tot: 02-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-10-2024, Stb. 2024, 309 (uitgifte: 25-10-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem wordt na de teelt van mais op zandgronden of lössgronden:
- a.
direct aansluitend, en uiterlijk op 1 oktober gras, winterrogge, bladkool, bladrammenas, wintertarwe, wintergerst, triticale of Japanse haver geteeld; of
- b.
uiterlijk op 31 oktober spelt, triticale, wintergerst, winterrogge of wintertarwe als hoofdteelt in het volgende jaar geteeld.
2.
Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing als uiterlijk op 31 oktober spelt, triticale, wintergerst, winterrogge of wintertarwe wordt geteeld:
- a.
direct aansluitend op de teelt van mais dat biologisch is geteeld overeenkomstig de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de bio-verordening; of
- b.
direct aansluitend op de teelt van mais, niet zijnde snijmais.
3.
Het gewas dat na mais wordt geteeld, wordt niet voor 1 februari van het volgende kalenderjaar vernietigd.
4.
Bijzondere weersomstandigheden in combinatie met een landbouw- kundige noodzaak zijn bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de wet. Het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.8, kan voor het telen van gewassen na de teelt van maïs bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de wet bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet. Het besluit kan inhouden dat de uiterlijke datum, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wordt gewijzigd.