In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 27 augustus 2020 is onder meer het volgende gerelateerd:“De deskundige drs. W.H. Braam, psychiater, domicilie kiezende te Oosterbeek verklaart zakelijk weergegeven, als volgt:Slaapwandelen past niet bij het complexe handelen dat verdachte heeft laten zien, maar dat hij niet helder was, was wel duidelijk. Ik weet niet of verdachte een psychose had, maar dat zou wel kunnen omdat hij de neiging heeft om dingen anders te interpreteren dan ze in werkelijkheid zijn. Alles bij elkaar heeft verdachte heel veel beperkingen, waaronder ook autisme. De psycholoog en ik zijn het erover eens dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is […]. Parasomnie lijkt zeer onwaarschijnlijk, omdat de handelingen die verdachte heeft verricht, veel te complex waren. Bij parasomnie gaat het vaak om simpele handelingen. Het naar de keuken gaan en het pakken van een mes zijn veel te complexe handelingen om van parasomnie te kunnen spreken. Het is wel duidelijk dat verdachte niet helder was […].U, raadsvrouw, vraagt mij of de complexe handelingen van verdachte kunnen plaatsvinden binnen een psychose. Ja, want een psychose wil alleen maar zeggen dat je in een andere realiteit zit en daar kun je naar handelen. Dat kan dus wel, ja.”
HR, 22-03-2022, nr. 21/02957
ECLI:NL:HR:2022:400
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2022
- Zaaknummer
21/02957
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:400, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:87
ECLI:NL:PHR:2022:87, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:400
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02957
Datum 22 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2021, nummer 23-002095-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
Conclusie 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Zware mishandeling moeder door het steken met mes in haar oog. Volgens de verdediging is dit feit begaan in slaaptoestand. Middel klaagt over afwijzing verzoek horen van eerder ter terechtzitting ondervraagde psychiater en afwijzing verzoek benoeming slaapdeskundige voor nader onderzoek. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02957
Zitting 1 februari 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 13 juli 2021 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2020 bevestigd, met dien verstande dat het hof (i) het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer en het gedane (voorwaardelijk) verzoek tot het benoemen en horen van deskundigen heeft besproken en (ii) de bewijsmiddelen heeft vervangen en uitgewerkt omdat de verdachte geen bekennende verdachte in de zin van art. 359, derde lid, Sv is. De verdachte is wegens “zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is hem (kort gezegd) de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
- 2.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
3. Het middel klaagt dat het hof de afwijzing van het verzoek tot het horen van de deskundige (psychiater) Braam ter terechtzitting en/of het doen verrichten van nader onderzoek door het benoemen van een (slaap)deskundige onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 29 maart 2020 te Amsterdam aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het oog, heeft toegebracht door voornoemde [aangeefster] eenmaal met een mes in het oog te steken.”
5. De in het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen houden, voor zover hier van belang, in:
“1: De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 augustus 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt, het is helemaal fout gegaan op 29 maart 2020. Dat had nooit mogen gebeuren. Mijn moeder kwam naar mij toe om te kijken wat er aan de hand was en of ik water nodig had. Toen ging ze naar de wc. Ik ging naar de keuken. Ik pakte een scherp voorwerp.
2. Een politie proces-verbaal van verhoor verdachte niet nummer PL1300-2020064892-6, inhoudende als verklaring van de verdachte - voor zover relevant - (zie p. 107-108):
Ik ging mijn moeder om hulp vragen. Ik riep "kom snel kom snel". Ik was in paniek. Ze kwam mijn kamer binnen om te kijken wat er aan de hand was. Ik zei dat ik een nachtmerrie had. Ze ging opeens naar de wc omdat ze nodig moest.
3. Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020064892-22, van 20 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Amsterdam, District Amsterdam-West. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 april 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [aangeefster]:
Ik was die nacht met mijn zoon in de woning. We waren met zijn tweeën in de woning, er was geen derde persoon in de woning. Mijn zoon sliep in zijn kamer in zijn bed. Ik sliep in de woonkamer op de bank. Ineens werd ik wakker van zijn geschreeuw. Hij had blijkbaar een heftige nachtmerrie. Ik hoorde hem schreeuwen: "Mama!". Vroeger had hij wel eens heftige nachtmerries, maar die heeft hij al lang niet meer gehad. Ik ging naar hem toe. Vroeger gaf ik hem altijd wat water als hij zo'n nachtmerrie had, dus ik wilde hem nu ook water gaan geven. Ik zag dat hij zelf opstond en naar de keuken liep. Ik dacht daarom dat hij zelf water zou gaan pakken. Ik ben toen naar de toilet gegaan. Toen ik klaar was, de deur open deed en de toilet uitliep, zag ik mijn zoon voor mij staan. Ik dacht eerst dat hij ook naar de toilet moest. Dus ik stapte opzij om hem ruimte te geven. Ineens gaf hij mij een slag tegen mijn oog met een mes. […] 6. Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020064892-13, van 30 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Amsterdam, District Amsterdam-West, Districtsrecherche Amsterdam-West (pagina 46). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Mijn zus (het hof begrijpt: [aangeefster] ) heeft mij verteld dat ze die nacht op de wc zat en dat ze door [verdachte] werd gestoken toen ze van de wc af kwam. Hij was boos op haar omdat hij denkt dat het haar schuld is dat de buren niet met hem willen praten.”
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2021 houdt ten aanzien van de verzoeken van de verdediging tot het horen van (onder meer) Braam en het benoemen en horen van een slaapdeskundige het volgende in:
“De voorzitter deelt mee dat de volgende stukken zijn ingekomen:[…]
- een email van de raadsman van verdachte gedateerd 24 juni 2021, met als bijlage een brief van de raadsman gedateerd 23 juni 2021, zijnde een verzoek tot aanhouding alsmede onderzoekswensen van de verdediging;
- een email van de advocaat-generaal gedateerd 24 juni 2021, zijnde een reactie op de bovenvermelde brief van de verdediging van 23 juni 2021.
De raadsman doet de verzoeken als weergegeven in zijn brief van 23 juni 2021 en voegt toe dat psychiater Braam en psycholoog Labrijn niet deskundig zijn op het gebied van slaapstoornissen.[…]
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat het verzoek tot een nader onderzoek door een slaapdeskundige en het horen van psychiater Braam en psycholoog Labrijn wordt afgewezen. Het hof acht dit niet noodzakelijk en tevens bestaat er evenmin verdedigingsbelang bij het horen van de psychiater en de psycholoog op dit punt: de psychiater heeft zich in zijn rapport reeds over parasomnia uitgelaten en is hier in eerste aanleg ook over gehoord.1.Volgens de psychiater is het vanwege de complexiteit van de door de verdachte verrichte handelingen uiterst onwaarschijnlijk dat deze handelingen hebben plaatsgevonden tijdens een toestand van slaap. Voorts heeft het de verdediging onvoldoende naar voren gebracht op grond waarvan het hof twijfelt aan de deskundigheid van de psychiater op dit vlak. Ook is onvoldoende onderbouwd waarom de psycholoog zou moeten worden gehoord.
[…]
De verdachte, door de voorzitter ondervraagd, verklaart:
Het was in een nachtmerrie. Ik was in een diepe slaap. Toen ik bloed zag, werd ik wakker. Mijn moeder was helemaal overstuur. Ik kan mij niet herinneren dat ik uit bed ben gekomen. Ik schrok er zelf van. Van de nachtmerrie weet ik mij te herinneren dat de buurvrouw tegen mij tekeer ging. Zij sloeg mij. Ik had dit nog niet eerder gehad.
Het slachtoffer wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Zij verklaart:
Hij heeft, vaker last van nachtmerries gehad. Hij was erg geprikkeld toentertijd. Hij kreeg daarvoor druppels. Misschien kon hij daardoor niet uit de nachtmerrie komen. Hij was echt niet wakker. De medicatie kan van invloed zijn op wat er toen gebeurd is. Hij herinnert zich normaal nooit wat hij gedroomd heeft. Hij lag op zijn rug en het leek of hij zich verdedigde. Zo trof ik hem aan in bed. Ik heb er geen verstand van, maar misschien komt het ook een beetje door de medicatie.”
7. De inhoud van de in het zittingsverbaal aangehaalde brief van 23 juni 2021 (gevoegd bij het aan het hof toegezonden e-mailbericht van de raadsman)2.is tijdens de terechtzitting van 29 juni 2021 door de raadsman voorgedragen en luidt als volgt:
“A) De verdediging verzoekt uw Hof om nader onderzoek door een slaapdeskundige te gelasten naar de aanwezigheid van een slaapstoornis bij cliënt, hetgeen aannemelijk is als onderliggende oorzaak van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Motivering:
Uit het dossier is gebleken dat het steekincident heeft plaatsgevonden ten tijde dat cliënt zich in een slaaptoestand bevond. Hij verklaarde naderhand dat hij een nachtmerrie had, waarin hij zich moest verweren tegen de buurvrouw. Zijn moeder, het slachtoffer, verklaarde eveneens dat haar zoon sliep en niet reageerde toen zij hem aanriep, terwijl hij midden in de woonkamer stond.
Aangezien er verder geen getuigen zijn van hetgeen er zich exact heeft afgespeeld is het zeer aannemelijk dat het steekincident zich tijdens de slaap van cliënt heeft plaatsgevonden.Dat er sprake kan zijn van een slaapstoornis die ten grondslag ligt aan het incident wordt tevens onderkend door psychiater W.H. Braam in de Pro Justitia rapportage van 25 juni 2020.
Op pagina 15 onder het kopje 'Aanvullend psychiatrisch en somatisch onderzoek' rapporteert hij:
"Voor het beantwoorden van de vragen in dit onderzoek is het op dit moment verder inzetten van neurologisch onderzoek niet direct noodzakelijk, maar verder neurologisch onderzoek wordt wel geadviseerd en dan met name neurologisch/somnologisch onderzoek (polysomnografie en EEG na slaapdeprivatie).”
Op pagina 16 onder 11. Differentiaal diagnostische overwegingen, wordt een vorm van parasomnia ten tijde van het tenlastegelegde niet uitgesloten:
"Of er ten tijde van het tenlastegelegde sprake is geweest van een vorm van parasomnia is niet met honderd procent uit te sluiten of aan te tonen. De kans dat er sprake is geweest van parasomnia is echter zeer klein. Hij is niet bekend met slaapwandelen. Nooit eerder heeft dergelijk gedrag plaatsgevonden tijdens/direct na slapen en vooral is er sprake van erg complexe handelingen (uit bed gaan, naar de keuken lopen, een mes daar pakken, terug lopen naar moeder en daar stekende bewegingen maken in de richting van de ogen van het slachtoffer waarbij zij de steken moet afweren en zij in haar ene oog wordt gestoken waardoor zij permanent blind wordt). Bij een REM-related behavioural disorder (vorm van parasomnia) is het gedrag ten tijde van het tenlastegelegde te complex. Hierbij zie je stereotiep, zich herhalend eenvoudig gedrag over het algemeen. Bij non-REM parasomnia zie je over het algemeen ook ongericht slaapwandelen en is het beschreven gedrag ook te complex over het algemeen. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat zijn gedrag vlak voor en ten tijde van het tenlastegelegde verklaard kan worden uit een vorm van parasomnia. Om e.e.a. verder te onderzoeken zou polysomnografïe verricht kunnen worden in combinatie met observatie van zijn gedrag.”
Onder ‘7. Opgevraagde informatie van eerdere behandelingen' wordt op pagina 9 halverwege het volgende vermeld:
"2014: Slotervaartziekenhuis afd. neurologie neuroloog Brandsma i.s.m. 'verstijven van lichaam'. Veder onderzoek zou zijn ingezet i.v.m. mogelijk gegeneraliseerde tonische epileptische aanvallen met frontale lokalisatie D.D. psychogeen en D.D. narcolepsie (EEG en na slaapdeprivatie en polysomnografie was afgesproken. Volgens moeder (gebeld op 5-6) is er wel eens een EEG gemaakt, maar is EEG na slaapdeprivatie en polysomnografie niet van de grond gekomen/verricht omdat betrokkene dit niet kon (nacht niet slapen en dan EEG laten maken en ook meewerken aan polysomnografie lukte hem niet)."
Onder '12. Forensisch psychiatrische beschouwing, verband diagnose en delict', wordt de verklaring van de moeder weergegeven, alsmede de beschouwing van psychiater Braam:
(Pagina 17, onderaan) "De avond voor het tenlastegelegde heeft ze samen met betrokkene films gekeken en ze gingen slapen. Moeder viel in slaap op de bank. Ze hoorde 's nachts een schreeuw en liep naar haar zoon toe, en merkte dat hij een nachtmerrie had. Ze vroeg hem of hij een glas water wilde, en hij reageerde daar eigenlijk niet op. Hij liep naar de keuken, en moeder ging naar het toilet. Toen ze van het toilet af kwam stond hij voor haar met een mes en stak daarmee in het oog van moeder. Ze had heftige pijn en het begon te bloeden en schreeuwde om hulp. Het duurde een tijd voordat iemand hulp bood. Later zou betrokkene hebben aangegeven dat hij met de buurvrouw aan het vechten was. Moeder heeft hem niet wakker gezien en kon geen contact met hem krijgen. Voor slaapwandelen (een vorm van parasomnia) zijn de handelingen die hij na het wakker worden verrichtte te complex en te gericht. Daar komt bij dat hij niet bekend is met slaapwandelen, alleen met nachtmerries."
[Opmerking raadsman] Volgens de website van het Neurologie Centrum Amsterdam is parasomnia een verzameling van slaapstoornissen, zoals nachtmerries, tandenknarsen, onrustige benen en slaapwandelen.
Derhalve is de bevinding van psychiater Braam niet accuraat, nu cliënt wel regelmatig lijdt aan nachtmerries, en nachtmerries als slaapstoornis onder parasomnia is gecategoriseerd.
Vervolgens gaat Braam verder: "Als er al sprake is van parasomnia zou het eerder passen bij non-REM parasomnia en niet bij REM-related behavioural disorder. Aanvullend polysomnografisch onderzoek in combinatie met gedragsobservaties zou hiervoor verricht kunnen worden."
Hierna volgen enkele uitspraken van rechtbanken ter nadere onderbouwing:
ECLI:NL:RBUTR:2002:AF2058) In 2002 is een verdachte vrijgesproken van poging moord, poging doodslag cq. zware mishandeling op grond van een slaapstoornis. In deze zaak concludeerde slaapdeskundige prof. dr. G.A. Kerkhof dat de mogelijkheid bestond dat de verdachte de gewelddadige handelingen heeft gepleegd in een staat van verlaagd bewustzijn cq. in een of meer fasen van slaap. "Voorts acht hij de mogelijkheid dat de 'voorbereidende' handelingen als het pakken van een mes (...) zijn gepleegd in een staat van verlaagd bewustzijn cq. een of meer fasen van de slaap zeer reëel (...).”
De rechtbank concludeerde dat "(...) de verdachte niet willens en wetens heeft gehandeld nu zij verkeerde in een toestand van diepe slaap waardoor van onbewustheid sprake was en dientengevolge van wilsgerichtheid ook geen sprake kan zijn.”
In 2012 werd verdachte ontslagen van rechtsvervolging van poging doodslag op grond van de bevindingen van slaapdeskundige dr. RJ. Schimsheimer. Naar het oordeel van de rechtbank is "(...) aannemelijk geworden dat verdachte tijdens het tenlastegelegde in een slaaptoestand verkeerde, waarin zij - mogelijk als gevolg van een slaapstoornis of van de PTSS waaraan zij leed dan het uitleven van dromen - tot de agressieve handelingen is gekomen. Nu zij de handelingen in deze slaaptoestand heeft verricht ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank iedere schuld en kan het tenlastegelegde haar derhalve niet worden toegerekend."
ECLI:NL:RBMNE:2015:2025) In 2015 spreekt de rechtbank verdachte vrij van poging moord, poging doodslag cq. zware mishandeling en ook eenvoudige mishandeling, op grond van het feit dat slaapdeskundige dr. H.L. Hamburger concludeert: "...) dat bij verdachte anamnestisch en bij onderzoek verschijnselen werden gezien die kunnen passen bij een parasomnie in de nonREMslaap, waarbij slaapwandelen en confusional arousals ten gevolge van anamnestisch chronische slaapdeprivatie kunnen optreden. (...) Het betreft een aandoening waarbij in de diepe slaap automatische handelingen kunnen worden verricht waarvoor een amnesie bestaat."
"De deskundigen Hulshof en Beuk geven aan dat het ten laste gelegde hypothetisch gezien geheel gedurende de slaap van verdachte kan zijn gebeurd. Zij verwijzen naar een artikel (Violence in sleep, Brain, 2010, 133; 3494-3509) waarin referenties staan naar forensische zaken en waarin wordt benoemd dat agressie tijdens slaapwandelen kan optreden wanneer de slaapwandelaar tegen iemand oploopt of door deze wordt aangesproken.
Zij leggen uit dat het zeer hypothetisch zou kunnen zijn dat verdachte tijdens het slaapwandelen een mes heeft gepakt uit verwerking van een film die hij eerder die avond gezien had (en waarvan de hoofdpersoon een groot steekwapen had ter verdediging) en dat hij tijdens het slaapwandelen op de kamer van hem en zijn broertje terecht is gekomen. Het is mogelijk dat hij door zijn broertje is aangesproken en hierop in een zogenoemde "confusional arousal state" (een toestand van verward ontwaken) zijn broertje heeft gestoken.
De deskundigen adviseren om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van het ten taste gelegde indien de rechtbank het scenario van de slaapstoornis waarschijnlijk of niet onmogelijk acht."
B) De verdediging verzoekt de volgende getuigen te horen:
1) Dr. W. H. Braam, psychiater;2) Drs. S. Labrijn, psycholoog;
Beide getuigen hebben in eerste aanleg onderzoek gedaan naar de mogelijkheid of cliënt tijdens het tenlastegelegde heeft gehandeld vanuit een (beginnende) psychose, hetgeen als redengevend werd geopteerd door de raadsvrouw in eerste aanleg, alsmede het Openbaar Ministerie. Vanuit het oogpunt van de toerekenbaarheid van een eventuele psychose hebben beide getuigen hun onderzoek verricht en hun conclusies weergegeven in de dubbelrapportage, welke door de rechtbank als de hare zijn overgenomen. Tevens zijn beide getuigen gehoord op de zitting van 27 augustus 2020. Getuige Braam heeft ook verklaard over de mogelijkheid of parasomnia als onderliggende reden kan worden gezien voor het steekincident. Getuige Braam heeft verklaard dat parasomnia hem zeer onwaarschijnlijk lijkt. Naar het oordeel van de verdediging blijkt uit de dubbelrapportage dat parasomnia veeleer als meest passende oorzaak dient te worden bezien, nu het feit zich tijdens de slaaptoestand van cliënt heeft voorgedaan.
Uit de feiten blijkt dat cliënt sliep ten tijde van het incident. Zijn moeder, het slachtoffer, heeft hieromtrent duidelijk verklaard. Ook cliënt heeft verklaard dat hij sliep en zich in een nachtmerrie bevond. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of een dergelijk incident kan plaatsvinden vanuit een slaapstoornis.
Uit de dubbelrapportage blijkt uit meerdere overwegingen dat door het ontbreken van een gedegen onderzoek als onder meer polysomnografie door een slaapdeskundige een slaapstoornis niet kan worden uitgesloten. Hieruit volgt de conclusie dat de aan- of afwezigheid van een slaapstoornis (parasomnia) als eerste vraag naar de psychische toestand van cliënt ten tijde van het steekincident dient te worden beantwoord, alvorens de andere opties voorbij redelijke twijfel in ogenschouw kunnen worden genomen.
Dat getuige Braam uitspraken doet over de waarschijnlijkheid van parasomnia als onderliggende instigator tot het steekincident, een inschatting die door getuige Labrijn in de dubbelrapportage wordt overgenomen, is gebaseerd op algemene kennis en niet op specifieke deskundigheid met betrekking tot slaapstoornissen. Beide getuigen dienen te worden bevraagd omtrent hun deskundigheid op het gebied van slaapstoornissen.”
8. In het bestreden arrest wordt nogmaals stilgestaan bij de verzoeken van de raadsman tot het horen van psychiater Braam en het doen van nader onderzoek door een slaapdeskundige. Het hof overweegt dienaangaande het volgende:
“Bespreking gevoerd verweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat hij het steken met het mes heeft verricht in een toestand van slaap, zodat hem niet kan worden verweten dat hij opzettelijk heeft gehandeld
Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal acht het hof het op basis van het dossier onaannemelijk dat de verdachte zich in een slaaptoestand bevond ten tijde van het incident. Daarbij wijst het hof primair op de gehanteerde bewijsmiddelen waaruit volgt dat geen sprake was van een slaaptoestand toen de verdachte zijn moeder met het mes in de oog stak, aangezien die bewijsmiddelen blijk geven van communicatie tussen de verdachte en zijn moeder voorafgaand aan het steekincident. Voorts heeft de psychiater Braam gerapporteerd dat het in de onderhavige strafzaak gaat om door de verdachte verrichte complexe en gerichte handelingen terwijl het bij een slaapstoornis vaak om routinematig handelen gaat, zodat handelen in een slaaptoestand onwaarschijnlijk is. Dergelijke complexe en gerichte handelingen volgen naar het oordeel van het hof inderdaad uit de bewijsmiddelen. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het verrichten van een nader onderzoek naar de veronderstelde slaapstoornis door het benoemen en horen van deskundigen wijst het hof bij deze stand van zaken af. Gelet op het voorgaande is de noodzaak tot dit onderzoek niet gebleken, terwijl er evenmin verdedigingsbelang is bij het horen van deskundigen op dit punt.”
9. De verzoeken van de verdediging om (i) psychiater Braam ter terechtzitting in hoger beroep te horen en (ii) het doen van nader onderzoek door een slaapdeskundige (hierna: de verzoeken), zijn (als gezegd) niet alleen neergelegd in de meergenoemde brief van 23 juni 2021 maar zijn op de terechtzitting van het hof nogmaals gedaan. Het gaat hier om verzoeken als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid, Sv dan wel in art. 316 Sv omschreven en aan de rechter toegekende bevoegdheid, welke artikelen ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing zijn op het rechtsgeding in hoger beroep. De maatstaf die bij de beslissing op een zodanig verzoek in acht dient te worden genomen is of aan de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het hof heeft beide verzoeken afgewezen aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium en daarbij het verdedigingsbelang betrokken.
10. Blijkens het bestreden arrest stoelt de beslissing tot afwijzing van de verzoeken op de grond dat het onaannemelijk is dat de verdachte zich in een slaaptoestand bevond ten tijde van de hem verweten gedraging. Dat leidt het hof in de eerste plaats af uit de gebezigde bewijsmiddelen – waaruit inderdaad volgt dat er communicatie mogelijk was tussen de verdachte en zijn moeder voorafgaand aan het steekincident (zie randnummer 5) – en in de tweede plaats uit de bevindingen van psychiater Braam die onder meer inhouden dat het vanwege de complexiteit en gerichtheid van verdachtes handelingen onwaarschijnlijk3.is dat deze hebben plaatsgevonden tijdens een slaaptoestand.
11. Naar het mij voorkomt is het oordeel van het hof dat op basis van het dossier het onaannemelijk is te achten dat de verdachte zich ten tijde van het incident in een slaaptoestand bevond niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat het middel zich (in de kern) niet richt tegen de aan dit oordeel ten grondslag liggende bewijsmiddelen. De verzoeken van de raadsman zijn gedaan vanuit de veronderstelling dat de verdachte op het moment van het steekincident in een slaaptoestand verkeerde. Die veronderstelling is echter in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen en de vaststellingen van het hof ongegrond gebleken.4.Dat in eerste aanleg en in hoger beroep verklaringen zijn afgelegd door de moeder en de verdachte die erop duiden dat hij, de verdachte, nog in een ‘droom’ en ‘niet echt wakker’ was, doet aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof niet af.5.Voor zover het middel zich keert tegen de afwijzing van het verzoek tot het opnieuw horen van Braam ter terechtzitting, komt daar nog bij dat uit de onderbouwing van het verzoek niet blijkt waarop deze deskundige nog nader zou moeten worden gehoord na zijn eerdere ondervraging op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 augustus 2020 over onder meer de door hem opgestelde rapportage. Tot een nadere motivering van zijn beslissing tot afwijzing van de verzoeken was het hof naar mijn inzicht niet gehouden.
III. Slotsom
12. Het middel faalt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2022
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 juni 2021 is opgenomen dat de raadsman aan de hand van twee pleitnotities de verdediging heeft gevoerd. Klaarblijkelijk is deze brief één van die pleitnotities, nu daarop met de hand “pleitnota 1” is geschreven.
Uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt dat Braam dit zelfs ‘zeer onwaarschijnlijk’ vindt.
In dit verband zij nog aangetekend dat pas in de door de raadsman aan het hof toegezonden brief van 23 juni 2021 voor het eerst wordt geopperd dat de katalysator van het handelen van de verdachte mogelijk gezocht kan worden in een slaapstoornis bij de verdachte. In eerste aanleg is in de pleitnota de slaaptoestand wel aangestipt, maar werd de focus vooral gelegd op de mogelijkheid van een psychotische toestand waarin de verdachte zou kunnen hebben verkeerd.
En evenmin dat Braam ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat het wel duidelijk is dat de verdachte op het moment van het incident ‘niet helder’ was (zie mijn voetnoot 1).