Rb. Overijssel, 13-09-2016, nr. 4881387
ECLI:NL:RBOVE:2016:3502
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
13-09-2016
- Zaaknummer
4881387
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:3502, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 13‑09‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/2708
Uitspraak 13‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Heeft de eega van eiser de in 2001 met Dexia gesloten overeenkomsten tijdig vernietigd? De kantonrechter oordeelt van wel. Dexia moet de man terugbetalen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 4881387 \ CV EXPL 16-2144
Vonnis van 13 september 2016
in de zaak van
[eiser] wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij, hierna te noemen Dexia,
gemachtigde: USG Legal Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 februari 2016
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten en het geschil
2.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] bij (de rechtsvoorganger van) Dexia een drietal effectenleaseovereenkomsten heeft gesloten d.d. 15 mei 2001, die elk met verlies zijn geëindigd. Het betreft de overeenkomsten WinstVerDriedubbelaar met contractnummer [contractnummer 1] , Troefplan met contractnummer [contractnummer 2] en Troefplan met contractnummer [contractnummer 3] .
De zogenaamde “Duisenberg-regeling” voor deze effectenleaseovereenkomsten is door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaard. [eiser] heeft door middel van een “opt-out” verklaring aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn. De eega van [eiser] heeft ten aanzien van de onderhavige overeenkomsten een vernietigingsverklaring gestuurd aan Dexia d.d. 15 oktober 2004, op grond van art. 1: 89 BW.
2.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie
[eiser] heeft in conventie gevorderd te verklaren voor recht dat de overeenkomsten tijdig buitengerechtelijk zijn vernietigd en voorts om Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen [eiser] krachtens die overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betalingen, te vermeerderen met (buiten-) gerechtelijke kosten. Voorts is gevorderd Dexia te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de registratie van [eiser] bij het BKR in Tiel door te laten halen, op straffe van een dwangsom.
2.3.
[eiser] heeft hiertoe het volgende aangevoerd, kort samengevat.
De overeenkomsten zijn tijdig vernietigd bij brief van 15 oktober 2004. De bevoegdheid de overeenkomst te vernietigen was nog niet verjaard door de stuitende werking van de bij dagvaarding van 13 maart 2003 begonnen collectieve actie van onder anderen de Stichting Eegalease en de Consumentenbond. Dexia dient hetgeen [eiser] heeft betaald als onverschuldigde betalingen terug te betalen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. Dexia dient daarover wettelijke rente te vergoeden vanaf de gedane betalingen omdat zij te kwader trouw was in de zin van art. 6:206 BW. Dexia dient verder (buiten-)gerechtelijke kosten te vergoeden volgens de offerte van Leaseproces, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. Die kosten zijn redelijk en in redelijkheid gemaakt, aldus [eiser] .
De vordering in reconventie, die ziet op de stelling van Dexia dat de overeenkomsten niet zijn vernietigd, moet gelet op het gestelde in conventie worden afgewezen.
2.4.
Dexia heeft in conventie geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Dexia heeft het volgende aangevoerd, kort samengevat. Volgens Dexia was de bevoegdheid de overeenkomsten te vernietigen al verjaard toen de eega van [eiser] daarop een beroep deed. De eisers in de betreffende collectieve actie hebben afstand gedaan van de stuitende werking. Gelet op de verjaringstermijn van drie jaar (ingaande mei 2001) was de bevoegdheid de overeenkomsten te vernietigen al verjaard in oktober 2004. Er is bovendien sprake van misbruik van recht omdat [eiser] slechts de drie vermelde verliesgevende overeenkomsten heeft vernietigd en niet twee (al eerder afgesloten) winstgevende overeenkomsten, en artikel 6:278 BW dient toegepast te worden, aldus Dexia. Verder is er geen sprake van kwade trouw bij Dexia in het kader van de gevorderde wettelijke rente en zijn buitengerechtelijke kosten niet verschuldigd/gemaakt dan wel begrepen in de proceskostenvergoeding. Dexia vordert in reconventie te verklaren voor recht dat de overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, niet zijn vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [eiser] een beroep kan worden gedaan. Met betrekking tot de BKR registratie heeft Dexia het niet in haar macht om de gegevens van [eiser] door te laten halen. Dexia kan wel een verzoek doen van die strekking maar over de verwijdering beslist het BKR zelf. Voor een dwangsom is dus geen aanleiding.
3. De beoordeling in conventie en in reconventie
3.1.
Gelet op de samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordeeld.
3.2.
Zowel in conventie als in reconventie speelt de vraag of de eega van [eiser] de in 2001 gesloten overeenkomsten tijdig heeft vernietigd. Een rechtsvordering tot vernietiging van een lease-overeenkomst, die toekomt aan de echtgenoot van degene die deze overeenkomst heeft gesloten, zulks op grond van het ontbreken van toestemming, verjaart drie jaren na het tijdstip waarop die echtgenoot daadwerkelijk met de overeenkomst bekend is geworden. Volgens Dexia is de termijn van drie jaar ingegaan op het moment van het sluiten van de overeenkomst (mei 2001) en was de bevoegdheid de onderhavige overeenkomst te vernietigen dus al verjaard toen de eega daarop in oktober 2004 een beroep deed. Het instellen van de collectieve actie heeft voorts niet geleid tot stuiting van de verjaringstermijn, aldus Dexia.
3.3.
De Hoge Raad heeft wat betreft de stuitende werking van de collectieve actie bij arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018) het volgende geoordeeld:
1. De stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW strekt zich uit tot de verjaring van een op die collectieve actie aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens
1:89 BW en leidt ingevolge het bepaalde in art. 3: 52 lid 2 BW ertoe dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit.
2. Een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als bedoeld in vraag 1 die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3: 316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, is tijdig uitgebracht.
3.4.
De stelling van Dexia dat de eisers in de collectieve actie afstand hebben gedaan van de stuitende werking en dat hierom de buitengerechtelijke verklaring van
25 september 2005 geen werking heeft gehad, wordt verworpen. Bij arrest van 4 november 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4585, r.o. 3.14) heeft het hof Amsterdam overwogen dat het de individuele afnemer, die tijdig een opt-out verklaring heeft afgelegd, niet regardeert dat de Stichting Eegalease in het kader van de schikking (uitmondend in de WCAM-overeenkomst) afstand heeft gedaan van alle rechten en vorderingen die inzet waren van de betrokken collectieve procedure, juist omdat de afnemer heeft verklaard niet aan deze Duisenbergregeling gebonden te willen zijn. Deze overweging en beslissing worden hier overgenomen. Ook het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft recent geoordeeld dat de getroffen schikking, ook al hebben de belangenverenigingen daarin afstand gedaan van rechten, niet tot gevolg kan hebben dat een belanghebbende zich niet meer kan beroepen op de stuitende werking van de collectieve actie (ECLI:NL:GHARL:2016:3085, overweging 2.8). Voorts staat voldoende vast dat de vernietigingsverklaring van de eega van [eiser] aansluit bij de vordering in de collectieve actie.
3.5.
Dexia heeft verder niet aangevoerd dat de buitengerechtelijke verklaring niet binnen de in 3.3 vermelde termijn van zes maanden is uitgebracht. De conclusie is dan ook dat de overeenkomsten tijdig zijn vernietigd door de buitengerechtelijke verklaring van 15 oktober 2004, door Dexia ontvangen op 20 oktober 2004.
3.6.
De stelling van Dexia dat [eiser] en haar echtgenoot misbruik van recht maken door opportunistisch gebruik te maken van de vernietigingsmogelijkheid (de echtgenoot van [eiser] heeft twee eerdere, winstgevende, overeenkomsten met nummers [contractnummer 4] en [contractnummer 5] niet vernietigd), en dat art. 6: 278 BW toegepast dient te worden, zal worden verworpen. Het stond echtgenoot [eiser] vrij om per overeenkomst te beoordelen of hij een beroep wilde doen op de beschermende bepalingen van art. 1: 88 en 89 BW; de echtgenoot was niet verplicht elke overeenkomst met Dexia te vernietigen.
Art. 6: 278 BW is voorts niet van toepassing omdat de stoot tot ongedaanmaking als bedoeld in dat artikel is gegeven door een derde (ECLI:NL:GHSHE:2008:BC9449).
3.7.
De rechtsgeldige vernietiging van de overeenkomsten heeft tot gevolg dat hetgeen uit hoofde van die overeenkomsten aan Dexia is voldaan, onverschuldigd is betaald en door Dexia dient te worden terugbetaald, verminderd met hetgeen [eiser] op grond van de overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen. De vordering tot terugbetaling zal dus worden toegewezen.
3.8.
[eiser] heeft verder wettelijke rente gevorderd over hetgeen terugbetaald moet worden, vanaf de door hem gedane betalingen, op grond van de artt. 6: 205 BW en
6: 206 BW. De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende. De overeenkomsten zijn buitengerechtelijk door de echtgenoot van [eiser] vernietigd ex art. 1: 89 BW. Hetgeen door [eiser] aan Dexia is betaald, is onverschuldigd betaald in de zin van art. 6: 203 BW. Voor de verschuldigdheid van wettelijke rente, als schadevergoeding bij het uitblijven van terugbetaling, is verzuim vereist. Art. 6: 205 BW, waarop [eiser] een beroep doet, bepaalt dat de ontvanger, in casu Dexia, zonder ingebrekestelling in verzuim is, als de ontvanger de betalingen te kwader trouw heeft aangenomen. [eiser] onderbouwt de kwade trouw bij Dexia met de stelling dat Dexia wist dat de overeenkomsten zonder schriftelijke toestemming van de echtgenoot waren afgesloten en derhalve vernietigbaar waren. De kantonrechter is echter met Dexia van mening dat van kwade trouw geen sprake is geweest. Voor zover Dexia al wist dat [eiser] een echtgenoot had en dat de overeenkomst de toestemming van de echtgenote behoefde (pas veel later dan het afsluiten van de overeenkomsten is definitief uitgemaakt dat dergelijke overeenkomsten huurkoopovereenkomsten waren) betreft het geen nietige maar slechts vernietigbare overeenkomsten. Dat Dexia er tijdens het sluiten van de overeenkomst al vanuit moest gaan dat deze zou leiden tot onverschuldigde betalingen is dus niet juist. De kantonrechter is van oordeel dat van verzuim sprake is geweest 14 dagen na de buitengerechtelijke verklaring (ontvangen op 20 oktober 2004), derhalve vanaf 4 november 2004.
3.9.
[eiser] heeft verder gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De offerte van Leaseproces ziet op het voeren van een procedure en dient daarom in dit kader buiten beschouwing te worden gelaten. [eiser] heeft bij dagvaarding onder punt 25 gewezen op door haar verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden en zij heeft bij brief van 3 februari 2016 Dexia nogmaals verzocht (naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015) om vrijwillig tot terugbetaling over te gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat er kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter ziet aanleiding voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten de staffel van het Rapport Voor Werk II toe te passen. Bij een terug te betalen bedrag van € 34.040,22 komt de kantonrechter op een bedrag van € 1210,00 incl. btw voor buitengerechtelijke kosten.
3.10.
Na het verweer van Dexia ten aanzien van de BKR registratie is [eiser] hierop niet meer terug gekomen bij conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie. De niet door [eiser] weersproken stelling van Dexia dat zij slechts het BKR een verzoek kan doen maar het niet in haar macht heeft om de gegevens van [eiser] door te laten halen, en een dwangsom derhalve niet aangewezen is, leidt tot afwijzing van de vordering van [eiser] op dit punt.
3.11.
Toewijzing van de vordering in conventie leidt in het onderhavige geval tot afwijzing van de vordering in reconventie. Dexia dient, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te dragen, zowel in conventie als in reconventie.
4. De beslissing
De kantonrechter
In conventie:
4.1.
Verklaart voor recht dat de onderhavige overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en veroordeelt Dexia om al hetgeen door [eiser] krachtens die overeenkomsten aan Dexia is betaald, aan [eiser] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 4 november 2004.
4.2.
Veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1210,00 incl. btw wegens buitengerechtelijke kosten.
4.3.
Veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 573,08, waaronder € 400,00 gemachtigdesalaris.
4.4.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.5.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie:
4.6.
Wijst de vordering in reconventie af.
4.7.
Veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 200,00 gemachtigdesalaris.
4.8.
Verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.