EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, NJ 2009, 214.
HR, 07-12-2010, nr. 09/01067
ECLI:NL:HR:2010:BN7734
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-12-2010
- Zaaknummer
09/01067
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BN7734
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN7734, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN7734
ECLI:NL:PHR:2010:BN7734, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN7734
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
7 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/01067
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 13 november 2008, nummer 21/003558-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 7 december 2010.
Conclusie 14‑09‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens ‘medeplegen van schuldheling’ veroordeeld tot een geldboete van € 500, --, subsidiair 10 dagen hechtenis.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/01066 en 09/01067. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte hebben mrs. B.P. de Boer en A.J. van der Velden, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof Arnhem zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard van de zaak kennis te nemen, dan wel dat het Hof Amsterdam ten onrechte zitting heeft gehouden in Arnhem, aangezien — kort gezegd — de wettelijke basis voor de aanwijzing van Arnhem als nevenzittingsplaats ontbreekt.
5.
Gelet op HR 7 juli 2009, LJN BI3413, NJ 2010, 44,m.nt. Borgers — dat is gewezen naar aanleiding van een middel dat in veel opzichten met het onderhavige overeenkomt — faalt het middel.
6.
Het tweede middel klaagt, met een beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak Salduz1., over het ontbreken van rechtsbijstand bij het politieverhoor.
7.
Anders dan de steller van het middel meent, kan deze klacht niet met succes voor het eerst in cassatie worden gedaan (HR 30 juni 2009, LJN BH3084, NJ 2009, 351,m.nt. Schalken, rov. 3.2.). Daarom faalt het middel.
8.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2010