Vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592; HR 22 april 2008, LJN BC 8789, NJ 2008, 591.
HR (P-G), 16-02-2010, nr. S 07/11787 Hs
ECLI:NL:PHR:2010:BL5452
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
16-02-2010
- Zaaknummer
S 07/11787 Hs
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BL5452
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL5452, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 16‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL5452
Conclusie 16‑02‑2010
Mr. Fokkens
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
De Rechtbank te Almelo heeft aanvrager bij onherroepelijk vonnis van 1 april 2003 voor wat betreft parketnummer 08/004576-02 sub 1 t/m 3 en sub 5 en parketnummer 08/025132-03 sub 1 t/m 6, terzake van telkens ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ en voor wat betreft parketnummer 08/004576-02 sub 4, terzake van ‘poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
2.
De herzieningsaanvraag is namens aanvrager ingediend door mr. J. Groen, advocaat te Den Haag. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2o Sv. Wat wordt aangevoerd komt erop neer dat in aanvragers zaak destijds geen veroordeling zou zijn gevolgd indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat de geuridentificatieproeven in deze zaak niet op de juiste wijze zijn uitgevoerd, waardoor het resultaat daarvan niet tot het bewijs kan worden gebruikt.
3.
Voor het bewijs van deze stelling is bij de aanvrage een brief gevoegd van het Arrondissementsparket te Almelo van 16 mei 2007, inhoudende —kort gezegd— dat uit intern onderzoek is gebleken dat bij de geuridentificatieproeven die in de periode september 1997 tot en met maart 2006 zijn afgenomen door de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland, regelmatig niet conform het vastgestelde protocol is gewerkt. Daardoor zouden de resultaten ervan onvoldoende betrouwbaar zijn om in een strafzaak als bewijs te kunnen gebruiken. Verder staat in die brief dat ook in aanvragers zaak een dergelijke proef heeft plaatsgevonden en dat derhalve een herzieningsprocedure mogelijk is.
4.
De Hoge Raad heeft inmiddels vele malen beslist op vergelijkbare herzieningsaanvragen.1. De Hoge Raad gaat er daarbij van uit dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek — behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel — moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat daarom moet worden aangenomen dat het resultaat van die geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat de feitenrechter zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken.
5.
Tegen het vonnis gewezen in de zaken geregistreerd onder parketnummers 08/004576-02 en 08/025132-03 is geen hoger beroep ingesteld. Dientengevolge is de bewijsvoering niet uitgewerkt. Dit brengt mee dat nu geen vonnis voorhanden is waarin de bewijsvoering is opgenomen, het gestelde novum moet worden bezien in het licht van het in het dossier aanwezige, tijdens het voorbereidend onderzoek vergaarde, bewijsmateriaal en dat aan de hand daarvan moet worden beoordeeld of het novum een ernstig vermoeden oplevert dat, ware de Rechtbank daarmee bekend geweest, zij aanvrager van een of meer tenlastegelegde feiten zou hebben vrijgesproken.
6.
Uit het dossier blijkt dat geen geuridentificatieproef heeft plaatsgevonden ten aanzien van de feiten 3 t/m 5 onder parketnummer 08/004576-02 en de feiten 1 t/m 6 onder parketnummer 08/025132-03. Dit betekent dat het hiervoor onder 5 bedoelde geval zich in zoverre niet voordoet en geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Rechtbank de aanvrager vanwege de onregelmatigheden in geuridentificatieproeven van deze tenlastegelegde feiten zou hebben vrijgesproken. In zoverre is de aanvrage ongegrond.
7.
Uit stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde — zakelijk weergegeven — het volgende worden afgeleid.
- (i)
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 08/004576-02, een inbraak in een juwelierszaak aan de [a-straat 1] te Hellendoorn, gepleegd tussen vrijdag 9 augustus 2002 omstreeks 18.00 uur en zaterdag 10 augustus 2002 omstreeks 07.00 uur2.:
- a.
De daders hebben de toegangsdeuren tot de winkel met geweld opengebroken. In de winkel zijn de glasruiten van twee vitrines vernield en hierbij zijn sieraden weggenomen.3.
- b.
Aangever [betrokkene 1] verklaart dat hij vrijdag 9 augustus een klant van vermoedelijk Zuid-Europese afkomst in zijn winkel had die bijzonder veel belangstelling toonde voor twee vitrines waarin onder andere ringen lagen. Deze man sprak Nederlands zonder buitenlands accent en had een tatoeage rondom zijn rechter bovenarm. De man reed weg in een zwarte personenauto merk Honda, type CRX, waarvan het kenteken begon met de letters TG of TP.4.
- c.
Tijdens een spiegelconfrontatie heeft aangever [betrokkene 1] de aanvrager niet herkend als de persoon die hem de middag voorafgaand aan de inbraak in zijn winkel was opgevallen.5.
- d.
Met behulp van een geurdoek is een geurmonster genomen van een jas die vermoedelijk door een dader is achtergelaten in een nabij gelegen tuin.6. De geurproef had ten aanzien van de aanvrager een positief resultaat.7.
- e.
De aanvrager bevestigt dat hij in een zwarte Honda CRX rijdt. Deze personenauto leent hij van [betrokkene 3].8. De aanvrager ontkent, ook na confrontatie met de positieve geuridentificatieproef, alle betrokkenheid bij de inbraak.9.
- (ii)
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 08/004576-02, een inbraak in twee tegenover elkaar gelegen benzinestations ‘Het Smokkelpad’ en ‘Het Hazepad’ aan de Rijksweg 36 te Vriezenveen, gepleegd in de nacht van woensdag 7 augustus 2002 omstreeks 03.00 uur10.:
- a.
Door in beide panden met een stoeptegel de ruiten van de voordeur in te gooien hebben de daders zichzelf toegang verschaft tot de benzinestations. Bij beide inbraken zijn pakjes tabak, sigaretten, shag, vloei, sigaren en flessen frisdrank weggenomen.11.
- b.
Na werktuigsporenonderzoek is vastgesteld dat een van de afgevormde krassporen met zekerheid is veroorzaakt door het breekijzer dat is aangetroffen bij de inbraak in de juwelierszaak aan de [a-straat 1] te Hellendoorn, gepleegd in de periode tussen vrijdag 9 augustus 18.00 uur en zaterdag 10 augustus 07.00 uur. Een van de afgevormde indruksporen is mogelijk veroorzaakt door de steenbeitel die is aangetroffen bij de genoemde inbraak in Hellendoorn.12.
- c.
Met behulp van geurdoeken zijn twee geurmonsters genomen van trottoirtegels die vermoedelijk door een dader zijn gebruikt om de ruit van het bedrijf aan de westkant mee in te slaan.13. De geurproef had ten aanzien van de aanvrager een positief resultaat.14.
- d.
De aanvrager ontkent iets met de inbraak te maken te hebben.15.
8.
Behoudens de positieve geuridentificatieproeven houdt het dossier voor wat betreft de feiten 1 en 2 onder parketnummer 08/004576-02 geen bewijsmateriaal in waaruit kan volgen dat aanvrager bij die inbraken betrokken is geweest. Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is dat de Rechtbank zonder de uitkomst van de geuridentificatieproeven op grond van het beschikbare materiaal tot een bewezenverklaring van die feiten 1 en 2 onder parketnummer 08/004576-02 zou zijn gekomen.
Daarom is sprake van het ernstige vermoeden dat de Rechtbank, ware zij op de hoogte geweest van de omstandigheid dat ten aanzien van de geurproef ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd, tot een vrijspraak van het onder de feiten 1 en 2 van parketnummer 08/004576-02 tenlastegelegde zou zijn gekomen (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592, rov. 5.3.2).
9.
Het voorgaande brengt mee dat de aanvrage voor wat betreft de feiten 1 en 2 geregistreerd onder parketnummer 08/004576-02 gegrond is. Met de feiten 3 t/m 5 onder parketnummer 08/004576-02 en de feiten 1 t/m 6 onder parketnummer 08/025132-03 heeft het novum waarop de aanvrager zich heeft beroepen, niets te maken. Immers, in de bewijsvoering met betrekking tot die feiten kan het resultaat van een geurproef redelijkerwijs geen rol hebben gespeeld aangezien deze niet is uitgevoerd. Het voorgaande betekent, gelet op art. 476, tweede lid, Sv, dat, mocht het Hof met vernietiging van het vonnis van de Rechtbank tot een vrijspraak komen van hetgeen onder feit 1 of 2 van parketnummer 08/004576-02 is tenlastegelegd, het voor de overige feiten onder parketnummer 08/004576-02 en 08/025132-03 de daarvoor in aanmerking komende straf zal hebben te bepalen.
10.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening in voege als voormeld gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑02‑2010
Zie het proces-verbaal van aangifte, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 25.
Zie het proces-verbaal van aangifte, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 25.
Zie het proces-verbaal van aangifte, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 25.
Zie het proces-verbaal van confrontatie, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 31.
Zie het proces-verbaal, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 41.
Zie het proces-verbaal, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 37–40.
Zie het proces-verbaal van verhoor, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 51.
Zie het proces-verbaal van verhoor, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 53.
Zie het proces-verbaal van aangifte, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 61.
Zie het proces-verbaal van aangifte, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 61.
Zie het proces-verbaal, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 67–70.
Zie het proces-verbaal, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 75–76.
Zie het proces-verbaal, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 71–74.
Zie het proces-verbaal van verhoor, dossiernummer PL0500/02-006712, doorgenummerde dossierpagina 77.