HR, 29-01-2016, nr. 15/02441
15/02441
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2016
- Zaaknummer
15/02441
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:114, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑01‑2016; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑01‑2016
- Vindplaatsen
V-N 2016/7.5 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2016/160 met annotatie van W.G. van den Ban
AB 2016/220 met annotatie van L.M. Koenraad
FED 2016/62 met annotatie van E. THOMAS
NLF 2017/0258 met annotatie van
Uitspraak 29‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 6:22, artikel 7:2 en artikel 8:72, lid 3 Awb; schending hoorplicht.
Partij(en)
29 januari 2016
nr. 15/02441
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 april 2015, nr. 14/00365, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/4794) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klacht
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde beschikking en aanslag bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift heeft hij verzocht te worden gehoord.
2.1.2.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te hebben gehoord. Bij de uitspraak op bezwaar is de heffingsambtenaar gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het standpunt van belanghebbende. Voorts is daarbij een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verleend.
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de schending van de hoorplicht in dit geval een gebrek in de naleving van de vormvoorschriften betreft, waardoor belanghebbende niet is benadeeld. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar bij de verlaging van de waarde van de woning rekening heeft gehouden met de in bezwaar naar voren gebrachte grieven en dat belanghebbende niet heeft gesteld hoe hij door het achterwege blijven van een hoorzitting in zijn belangen is geschaad. De Rechtbank heeft de door de heffingsambtenaar nader vastgestelde waarde van de woning in stand gelaten.
De Rechtbank heeft in het vormverzuim geen aanleiding gezien om de uitspraak op bezwaar te vernietigen of een proceskostenvergoeding toe te kennen. Wel heeft de Rechtbank bepaald dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.
2.3.1.
Voor het Hof heeft belanghebbende gewezen op de toepassing van artikel 6:22 Awb, doch daaraan toegevoegd dat hij door het niet-horen in zijn belangen is geschaad, waardoor aan dit verzuim niet zomaar voorbij kan worden gegaan.
2.3.2.
Het Hof heeft evenals de Rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 Awb is geschonden. Omdat belanghebbende in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen naar het bestuursorgaan, heeft het Hof zelf in de zaak voorzien, het hoger beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
2.4.
Tegen het in onderdeel 2.3.2 weergegeven oordeel van het Hof richt zich de klacht.
2.5.
De Rechtbank heeft de door haar geconstateerde schending van artikel 7:2 Awb kennelijk met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd.
Naar uit de gedingstukken volgt verschilden de heffingsambtenaar en belanghebbende van mening omtrent de van belang zijnde feiten en omtrent de waardering daarvan bij de vaststelling van de waarde van de woning en is de heffingsambtenaar niet volledig aan belanghebbendes grieven tegemoetgekomen. In zodanig geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 Awb (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, BNB 2003/267).
2.6.
Aangezien belanghebbende heeft verzocht om terugwijzing achterwege te laten, heeft het Hof zelf in de zaak voorzien. ’s Hofs beslissing dat de bij de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde niet te hoog is, is in cassatie niet bestreden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen, had het Hof voor dat geval wegens de schending van de hoorplicht de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven. Het Hof had in verband daarmee een vergoeding van proceskosten moeten toekennen. De klacht slaagt derhalve.
2.7.
Gelet op hetgeen onder 2.6 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, behoudens het oordeel dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt,
vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 122,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.
Beroepschrift 29‑01‑2016
Edelhoogachtbaar college,
Hiermede en daarmee tijdig teken ik in hoedanigheid van gemachtigde namens belanghebbende, [X], wonende [Z], […] beroep in cassatie aan tegen de uitspraak van het Hof Amsterdam d.d. 23 april 2015 tegen de vastgestelde WOZ-waarde van het appartement van belanghebbende, eiser gelegen aan de [A-STR.1] te [Z], in het kader van de Wet waardering onroerende zaken.
Kopieën van de machtiging, het bezwaarschrift, de uitspraak op bezwaar, het beroepschrift in eerste aanleg, de uitspraak van de rechtbank, het beroepschrift in tweede aanleg en de uitspraak van het Hof heb ik bijgevoegd (bijlagen 1, 2 , 3, 4, 5, 6 en 7).
U wordt verzocht de inhoud daarvan, voorzover daarvan in dit beroepschrift niet wordt afgeweken, als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
Ter aanvulling geldt het navolgende:
Met de uitspraak van het Hof kan ik mij namens en als gemachtigde van eiser niet verenigen.
Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken is de WOZ-waarde vastgesteld, per waardepeildatum 1 januari 2012, op € 396.000,-.
Verweerder heeft de waarde van [A-STR.1], na bezwaar van eiser, per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 354.000,-.
Het Hof evenals de rechtbank hebben voorts uitspraak gedaan en de WOZ-waarde van € 354.000,-. niet te hoog bevonden.
Hierbij motiveert ondergetekende namens en als gemachtigde van belanghebbende, eiser [X], het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof.
Weerlegging:
Inleiding:
Beroep in cassatie is ingesteld door niet juiste toepassing van de wet door het Hof, omdat:
- •
sprake is van schending van de hoorplicht;
- •
sprake is van onrechtmatig handelen van verweerder en komen kosten op grond van artikel 8:75 Awb in aanmerking voor vergoeding.
Uit het navolgende zal blijken dat de uitspraak van het Hof verbroken zal moeten worden..
Eiser betwist met de meeste klem dat schending van de hoorplicht slechts een gebrek in de naleving van vormvoorschriften zou zijn.
Immers is de hoorzitting bedoeld om:
eiser in staat te stellen met verweerder van gedachten te kunnen wisselen zonder dat deze op adequate wijze schriftelijk dienen te worden geformuleerd;
horen is ook van belang om meer informatie te vergaren zodat duidelijk wordt of de uitspraak op bezwaar voor eiser op zijn minst begrijpelijk is en daarboven hij dan een overwogen keus kan maken wel of niet in beroep te gaan. Overigens speelt in voorgaande mee dat de uitspraak op zijn minst summier is geformuleerd en erkent door de rechtbank, zie overweging 5: ‘ Deze motivering is weliswaar summier …’. Op geen enkel ogenblik gaat verweerder daadwerkelijk in op de grieven van eiser. Slechts is sprake van bouwstenen/ standaardteksten. Eiser heeft wel degelijk immer beargumenteerd dat onderhavig object als een ander ‘type’ kan worden beschouw door ligging op de tweede etage (geen goed uitzicht) en ontbreken van balkon. Eiser acht het onacceptabel dat horen als een gebrek in de naleving van een vormvoorschrift zou kunnen worden beschouwd. Eiser wenst daarbij met grote nadruk te benoemen dat: horen een nog belangrijker rol krijgt, zelfs essentieel wanneer verweerder in haar uitspraak slechts standaardteksten gebruikt! Eiser acht het onacceptabel dat rechtbank en Hof van horen, met inachtneming van de bekende feiten en omstandigheden, een lege huls trachten te maken. Onbegrijpelijk (!);
eiser constateert ook dat horen kan worden beschouwd als: ‘laagdrempelig’ en daarmee en daardoor de gelegenheid is naar een oplossing te zoeken. Ook daar gaan rechtbank en het Hof aan voorbij. Onbegrijpelijk (!);
eiser begrijpt ook niet dat de rechtbank en het Hof er aan voorbij gaan dat horen een middel is om vertrouwen tussen partijen te herwinnen.
Eiser wenst tenslotte met nadruk te benoemen dat het horen, zeker gezien de summiere uitspraak, slechts worden standaardteksten gehanteerd in de uitspraak van verweerder , voor verweerder de mogelijkheid is een zo gefundeerd mogelijk besluit te nemen en last but not least eiser weet dat zijn zaak rechtvaardig is behandeld.
Verweerder heeft dan ook verzuimd eiser uit te nodigen voor horen op een door verweerder vastgestelde tijd en plaats (vergelijk Hoge Raad, 15 mei 2009, nr. 08/00437, BNB 2009/169, ECLI:NL:HR:2009:B1 3751). Eiser is ten onrechte niet gehoord. Sprake is van schending van […] proceskostenvergoeding die eiser in verband met de behandeling van het beroep in eerste en tweede aanleg redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 490,-.
Eiser verzoekt verweerder te veroordelen in het griffierecht en de kosten proceskostenvergoeding die eiser in verband met de behandeling van het beroep in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op tweemaal € 490,-.
Het bestuursorgaan dient de kostenvergoeding, daaronder begrepen de kosten van het taxatierapport, over te maken op de rekening van de rechtshulpverlener, […]i onder vermelding van de naam van eiser en adresgegevens zoals vermeld op de bijgevoegde machtiging. Teveel terugbetaalde belastinggelden dienen terug te worden teruggestort op de rekening van eiser.
Tevens verzoekt eiser uw Rechtbank te bepalen dat, ongeacht uw uitspraak, de door mij betaalde griffierechten aan mij namens en als gemachtigde van eiser wordt gerestitueerd.
Tenslotte verzoekt eiser de ontvangst van dit beroepschrift te bevestigen.