Zie het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 11 november 2014, rov. 3.1.
HR, 08-07-2016, nr. 15/00608
ECLI:NL:HR:2016:1511
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-2016
- Zaaknummer
15/00608
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1511, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:289, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:289, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1511, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑05‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑02‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2016/151 met annotatie van M. Poelsema
JOR 2016/292 met annotatie van Mr. B.A. Schuijling
JOR 2016/292 met annotatie van Mr. B.A. Schuijling
Uitspraak 08‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Contractenrecht. Geschil over afgesproken rente in hypotheekakte. Uitleg volgens objectieve maatstaf of volgens Haviltex-maatstaf? (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933, NJ 2011/111; HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904, NJ 2013/240).
Partij(en)
8 juli 2016
Eerste Kamer
15/00608
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
2. [verweerster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie, verzoekers in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 53409/2011 van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 oktober 2012, 22 juli 2013 en 21 oktober 2013;
b. het vonnis in de zaak AR 53409; H-73/14 en H-73A/14 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 11 november 2014.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep en [verzoekster] refereert zich in het incidentele beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [verweerder] c.s. mede door mr. K.J.O. Jansen. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en tot terugwijzing.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 16 maart 2009 een “Memorandum of Understanding” aangegaan ter zake van de koop door [verzoekster] van de aandelen van [verweerder] c.s. in [A] N.V. (hierna: de vennootschap) voor een bedrag van NAF 799.800,--. [verzoekster] heeft toen een aanbetaling gedaan van NAF 35.000,--.
(ii) Op 2 april 2009 hebben [verweerder] c.s. bij notarieel verleden akte hun aandelen in het kapitaal van de vennootschap verkocht en geleverd aan [verzoekster] voor een koopsom van NAF 825.000,--. In de akte wordt vermeld dat voor de koopsom kwijting wordt verleend.
(iii) [verweerder] c.s. hebben aan [verzoekster] een geldlening verstrekt om de koop van de aandelen mogelijk te maken. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft [verzoekster] op registergoederen van de vennootschap een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van [verweerder] c.s.
(iv) In de hypotheekakte van 2 april 2009, waarin [verzoekster] “de schuldenaar” wordt genoemd, de vennootschap “de onderzetter” en [verweerder] c.s. “de schuldeisers”, wordt, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“De schuldenaar verklaarde wegens op heden ter leen ontvangen gelden wel en wettig schuldig te zijn aan de schuldeisers de som van ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (f. 680.170,--) ten aanzien van welke schuld partijen zijn overeengekomen als volgt:
1. De schuldenaar is verplicht het verschuldigde bedrag terug te betalen in twee renteloze termijnen van vijf en dertigduizend gulden (f. 35.000,--) elk, vervallende op een mei tweeduizend negen en een juni tweeduizend negen en vervolgens zes en dertig (36) achtereenvolgende maandelijkse termijnen van ieder twintigduizend gulden (f. 20.000,--) voor het eerst op een juli tweeduizend negen, totaliserend zevenhonderd en twintigduizend gulden (f. 720.000,--). Vervroegde aflossing is niet mogelijk.
2. De schuldenaar is verplicht over het geleende bedrag ad ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (Naf. 680.170,--) een rente te betalen naar reden van zes procent (6%) per jaar, ingaande een juni tweeduizend negen.
3. Het verschuldigde is daarentegen te allen tijde terstond opeisbaar, (…) alsmede indien het verbonden onderpand geheel of gedeeltelijk in openbare veiling wordt gebracht en eindelijk bij niet-nakoming door de schuldenaar van een of meer harer uit deze akte voortvloeiende verbintenissen”.
(v) [verzoekster] heeft ingevolge de hypotheekakte twee renteloze termijnen van elk NAF 35.000,-- betaald en daarna nog NAF 161.500,--.
(vi) Op 10 mei 2011 zijn de registergoederen die als onderpand hebben gediend voor de geldlening, executoriaal verkocht. De verkoop heeft NAF 622.793,-- opgeleverd.
(vii) [verweerder] c.s. hebben een bedrag van afgerond NAF 10.318,-- betaald aan een notariskantoor voor verrichte werkzaamheden in verband met een aangehouden veiling.
3.2.1
[verzoekster] vordert in dit geding (in conventie) veroordeling van [verweerder] c.s. tot betaling van NAF 93.303,-- (in hoofdsom). Volgens [verzoekster] heeft zij een vordering op [verweerder] c.s. ter hoogte van dit bedrag, gelet op de door haar gedane aflossingen, de veilingopbrengst en de kosten van de veiling. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat het in art. 1 van de hypotheekakte genoemde bedrag van NAF 720.000,-- inclusief rente is.
[verweerder] c.s. hebben de vordering in conventie bestreden. Volgens [verweerder] c.s. is over het bedrag van NAF 720.000,-- rente verschuldigd. [verweerder] c.s. hebben voorts een vordering in reconventie ingesteld.
Het gerecht heeft zowel de vordering in conventie als die in reconventie afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft in principaal appel het vonnis in conventie bevestigd. In het incidentele appel heeft het hof het vonnis in reconventie vernietigd en [verzoekster] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] c.s. van een bedrag van NAF 42.601,75 (in hoofdsom).
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1
Onderdeel d klaagt dat het hof (in rov. 3.4) bij de beantwoording van de vraag of het in de hypotheekakte genoemde bedrag van NAF 720.000,-- de overeengekomen rente van 6% per jaar omvat, een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
4.2.1
Het hof heeft in rov. 3.4 het volgende overwogen:
“3.4 Het gaat in deze zaak om de uitleg van een notariële akte ter vestiging van een beperkt recht. Bij de uitleg van een zodanige akte komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (o.a. HR 19 april 2013, NJ 2013/240).”
Het hof heeft vervolgens aan de hand van de in rov. 3.4 vermelde maatstaf kort gezegd overwogen dat, gelet op de in art. 1 van de hypotheekakte gebezigde bewoordingen rente verschuldigd is over de 36 in die akte genoemde termijnen (rov. 3.5). Het heeft voorts overwogen dat het standpunt van [verzoekster] dat het bedrag van NAF 720.000,-- inclusief rente is, zou betekenen dat [verweerder] c.s. uiteindelijk slechts de koopsom betaald zouden krijgen, zonder rente, ook al betaalt [verzoekster] in termijnen. Een dergelijke partijbedoeling ligt volgens het hof niet voor de hand en kan niet afgeleid worden uit de in de hypotheekakte gebezigde bewoordingen (rov. 3.6). Een geobjectiveerde uitleg van art. 1 in samenhang met art. 2, waarin de verschuldigdheid van 6% rente is vastgelegd, leidt tot de conclusie dat – afgezien van de twee renteloze termijnen van NAF 35.000,-- elk – rente verschuldigd is over het geleende bedrag (rov. 3.7).Het gerecht is, gelet op de door [verzoekster] gedane aflossingen, de veilingopbrengst en de kosten van de aangehouden veiling, terecht tot het oordeel gekomen dat [verzoekster] geen vordering heeft op [verweerder] c.s. (rov. 3.9).
4.2.2
Het hof heeft in rov. 3.4 voor de toe te passen maatstaf aansluiting gezocht bij HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904, NJ 2013/240. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat het bij de uitleg van een notariële akte waarbij een erfdienstbaarheid is vastgelegd, aankomt op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, en dat deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
Volgens vaste rechtspraak geldt deze maatstaf voor de uitleg van notariële akten die strekken tot levering van registergoederen en de vestiging van beperkte rechten daarop (zie onder meer HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933, NJ 2011/111). De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed.
4.2.3
In het onderhavige geval ziet het geschil van partijen niet op hetgeen in de hypotheekakte is vermeld ter zake van de vestiging van het hypotheekrecht, maar op de vraag of partijen zijn overeengekomen dat het in de hypotheekakte genoemde bedrag van NAF 720.000,-- inclusief rente is dan wel exclusief rente. Het gaat hier derhalve om de uitleg van een contractuele renteclausule die alleen een rol speelt in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen. Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de op dit punt door partijen gemaakte obligatoire afspraken komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (de Haviltex-maatstaf; vgl. het hiervoor in 4.2.2 genoemde arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2010, rov. 4.2.3). Het hof heeft dit laatste miskend en heeft aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel is derhalve gegrond. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 3.19 onbegrijpelijk is. Volgens het middel bevat de door het hof gemaakte berekening van de restantschuld een rekenfout.
5.2
Het hof heeft in rov. 3.19 onder meer het volgende overwogen:
“3.19 (…) komt het Hof tot het oordeel dat [verweerder] c.s. een vordering heeft op [verzoekster] van NAf 42.601,75 aan restantschuld die als volgt is berekend:
- het uitgeleende bedrag van NAf 790.000,00 vermeerderd met NAf 129.600,00 (…) aan rente plus NAf 876,75 aan kosten (…) en NAf 10.318,00 aan kosten (…) en NAf 1.100,00 aan advocaatkosten is NAf 931.894,75;
- NAf 931.894,75 minus NAf 266.500,00 (NAf 105.000,00 plus NAf 161.500,00) aan aanbetaling en aflossingen en NAf 622.793,00 aan veilingopbrengst is NAf 42.601,75.”
5.3
De klacht is gegrond. Het hof heeft in rov. 3.15 onder meer het volgende vastgesteld:
“3.15 (…) Ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte was [verzoekster] blijkens de notariële akte van 2 april 2009 en gelet op de aanbetaling van NAf 35.000,-- een bedrag van NAf 790.000,00 (NAf 825.000,00 minus NAf 35.000,00) verschuldigd aan [verweerder] c.s.”.
Het hof heeft in rov. 3.19 op het bedrag van (NAF 790.000,--, vermeerderd met rente en kosten = ) NAF 931.894,75 onder meer NAF 105.000,-- in mindering gebracht. Het bedrag van NAF 105.000,-- ziet klaarblijkelijk op de aanbetaling van NAF 35.000,-- (zie hiervoor 3.1 onder (i)) en op de twee renteloze termijnen van elk NAF 35.000,-- (zie hiervoor 3.1 onder (v)). Het hof heeft derhalve de aanbetaling van NAF 35.000,-- twee maal in mindering gebracht, de eerste keer in rov. 3.15 en vervolgens in rov. 3.19.
5.4
Nu [verzoekster] deze beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in het incidentele cassatieberoep worden gereserveerd.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 11 november 2014;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
in het principale beroep:
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 2.662,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verweerder] c.s. op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verzoekster] op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 8 juli 2016.
Conclusie 15‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Contractenrecht. Geschil over afgesproken rente in hypotheekakte. Uitleg volgens objectieve maatstaf of volgens Haviltex-maatstaf? (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933, NJ 2011/111; HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904, NJ 2013/240).
Partij(en)
15/00608
Mr. P. Vlas
Zitting, 15 april 2016
Conclusie inzake:
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats]
(hierna: [verzoekster])
tegen
1. [verweerder 1]
2. [verweerster 2]
(hierna gezamenlijk: [verweerder] c.s.)
In deze zaak gaat het om de te hanteren maatstaf voor de uitleg van afspraken omtrent een geldlening, zoals deze blijken uit een hypotheekakte. Het incidenteel cassatieberoep heeft betrekking op een door de rechter gemaakte rekenfout.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De feiten en het procesverloop komen in het kort op het volgende neer.1.Partijen zijn op 16 maart 2009 een ‘Memorandum of Understanding’ aangegaan ter zake van de koop door [verzoekster] van de aandelen van [verweerder] c.s. in [A] N.V. (hierna: de vennootschap) voor een bedrag van Naf. 799.800,-. [verzoekster] heeft toen een aanbetaling gedaan van Naf. 35.000,-.
1.2
Op 2 april 2009 heeft [verweerder] c.s. bij een notarieel verleden akte zijn aandelen in het kapitaal van de vennootschap verkocht en geleverd aan [verzoekster] voor een (ten opzichte van het ‘Memorandum of Understanding’ gewijzigde) koopsom van Naf. 825.000,-. In deze akte staat verder vermeld dat voor de koopsom kwijting wordt verleend.2.
1.3
[verweerder] c.s. hebben aan [verzoekster] een geldlening verstrekt om de koop van de aandelen in de vennootschap mogelijk te maken. Ter zekerheid van de terugbetaling van deze lening heeft [verzoekster] op registergoederen van de vennootschap een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van [verweerder] c.s.
1.4
In de hypotheekakte van 2 april 2009, waarin [verzoekster] “de schuldenaar” wordt genoemd, de vennootschap “de onderzetter” en [verweerder] c.s. “de schuldeisers”, staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
‘De schuldenaar verklaarde wegens op heden ter leen ontvangen gelden wel en wettig schuldig te zijn aan de schuldeisers de som van ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (f.680.170,-) ten aanzien van welke schuld de partijen zijn overeengekomen als volgt:
1. De schuldenaar is verplicht het verschuldigde terug te betalen in twee renteloze termijnen van vijf en dertigduizend gulden (f.35.000,-) elk, vervallende op een mei tweeduizend negen en een juni tweeduizend negen en vervolgens zes en dertig (36) achtereenvolgende maandelijkse termijnen van ieder twintigduizend gulden (f.20.000,-) voor het eerst op een juli tweeduizend negen, totaliserend zevenhonderd en twintigduizend gulden (f.720.000,-). Vervroegde aflossing is niet mogelijk.
2. De schuldenaar is verplicht over het geleende bedrag ad ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (Naf. 680.170,-) een rente te betalen naar reden van zes procent (6%) per jaar, ingaande een juni tweeduizend negen.
3. Het verschuldigde is daarentegen te allen tijde terstond opeisbaar, (...) alsmede indien het verbonden onderpand geheel of gedeeltelijk in openbare veiling wordt gebracht en eindelijk bij niet-nakoming door de schuldenaar van een of meer harer uit deze akte voortvloeiende verbintenissen’.3.
1.5
Uit de gewaarmerkte kopie van de hypotheekakte blijkt dat in de kantlijn een (van een paraaf voorziene) wijziging is opgenomen in die zin dat het bedrag van Naf. 610.170,- onder punt 2 van de hypotheekakte is gewijzigd in Naf. 680.170,-.
1.6
[verzoekster] heeft ingevolge de hypotheekakte twee renteloze termijnen van elk Naf. 35.000,- betaald en daarna nog Naf. 161.500,- betaald. [verzoekster] is haar verdere betalingsverplichtingen niet nagekomen.
1.7
Op 10 mei 2011 zijn de registergoederen die als onderpand hebben gediend voor de geldlening executoriaal verkocht. De verkoop heeft Naf. 622.793,- opgeleverd.
1.8
[verzoekster] heeft bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao (hierna: het GEA) betaling gevorderd van Naf. 93.303,-.4.[verzoekster] heeft het volgende gesteld. De koopsom is vastgesteld op Naf. 825.000,- waarvan reeds Naf. 35.000,- als aanbetaling is betaald (van het totale afgesproken aanbetalingsbedrag van Naf. 105.000,- dat [verzoekster] zou voldoen), vóórdat de leveringsakte en de hypotheekakte op 2 april 2009 zijn verleden. Volgens [verzoekster] is, teneinde de resterende koopsom van Naf. 790.000,- te voldoen, het volgende afgesproken. Op het genoemde bedrag van Naf. 680.170,-, vermeld in de hypotheekakte, moeten de eerste twee, renteloze aflossingstermijnen van ieder Naf. 35.000,- (in totaal Naf. 70.000) in mindering worden gebracht. Deze renteloze aflossingen zouden volgens [verzoekster] de laatste twee aanbetalingen betreffen van het afgesproken aanbetalingsbedrag. Het resterende bedrag (Naf. 610.170,-) is volgens [verzoekster] de lening waarover rente is verschuldigd, namelijk 6% rente per jaar, die in 36 achtereenvolgende maandelijkse termijnen dient te worden afgelost (in totaal Naf. 720.000,-). Volgens [verzoekster] was het bedrag Naf. 610.170,-, dat oorspronkelijk in de akte stond, correct doch later foutief gewijzigd in Naf. 680.170,-. Deze afspraak houdt in dat de (resterende) koopsom van Naf. 790.000,- na ongeveer drie jaar, in termijnen, zou zijn betaald (Naf. 70.000,- plus Naf. 720.000,-). [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zijn eigenlijke schuld Naf. 610.170,- bedraagt.5.
1.9
[verweerder] c.s. hebben in reconventie van [verzoekster] betaling van Naf. 29.299,- gevorderd.6.[verweerder] c.s. hebben gesteld dat het geleende bedrag Naf. 680.170,- is, zoals in de hypotheekakte staat vermeld.7.Naderhand is de eis in reconventie vermeerderd in die zin dat [verweerder] c.s. zich op het standpunt hebben gesteld dat het geleende bedrag Naf. 790.000,- betreft (gelijk aan de resterende koopsom op het moment van het verlijden van de desbetreffende akte). Van het geleende bedrag worden de twee renteloze aflossingen van ieder Naf. 35.000,- afgetrokken (in totaal Naf. 70.000,-). Over het resterende leningsbedrag van Naf. 720.000,-, vermeld onder punt 1 van de hypotheekakte, is volgens [verweerder] c.s. de afgesproken rente verschuldigd.8.
1.10
Bij tussenvonnis van 8 oktober 2012 heeft het GEA overwogen dat de vraag ter beoordeling ligt of de overeengekomen rente van 6% per jaar al dan niet is inbegrepen in de aan [verzoekster] verstrekte geldlening (rov. 4.2). Het GEA is van oordeel dat voor het antwoord op de vraag hoe in schriftelijke contracten de verhouding tussen partijen is geregeld, het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de Haviltex-maatstaf) (rov. 4.5). In de hypotheekakte van 2 april 2009 staat dat partijen rente overeengekomen zijn. Partijen hebben verschillende standpunten omtrent de hoogte van de hoofdsom. Het GEA heeft daarom de zaak naar de rol verwezen voor akte van uitlating zijdens [verzoekster] en iedere verdere beslissing aangehouden (rov. 4.6-4.10).
1.11
Bij tussenvonnis van 22 juli 2013 heeft het GEA overwogen dat [verzoekster] de juistheid van haar standpunt omtrent de hoofdsom niet gemotiveerd heeft onderbouwd. Het GEA heeft opnieuw een comparitie van partijen gelast (rov 2.4 en 2.5).
1.12
Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, heeft het GEA bij vonnis van 21 oktober 2013 de vordering van [verzoekster] afgewezen, omdat [verzoekster] haar standpunt inzake de uitleg omtrent de renteclausule onvoldoende heeft onderbouwd (rov. 2.4). De vordering in reconventie wordt eveneens afgewezen, omdat [verweerder] c.s. de vordering niet (voldoende) hebben gespecificeerd (rov. 2.6).
1.13
[verzoekster] is tegen de vonnissen van 22 juli 2013 en 21 oktober 2013 in hoger beroep gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof). [verweerder] c.s. hebben incidenteel appel ingesteld tegen het tussenvonnis van 22 juli 2013, evenals tegen het eindvonnis.
1.14
In principaal appel heeft [verzoekster] van [verweerder] c.s. betaling van Naf. 93.303,- gevorderd. Daartoe heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat het bedrag van Naf. 720.000 (onder punt 1 van de hypotheekakte) inclusief rente is, waardoor zij, met inachtneming van de aflossingen, de veilingopbrengst en de kosten van de aangehouden veiling, een vordering op [verweerder] c.s. heeft van Naf. 93.303,-.9.
1.15
In incidenteel appel hebben [verweerder] c.s. gevorderd een verklaring voor recht dat het leningsbedrag Naf. 790.000,- bedroeg, dat het rentedragende gedeelte van het leningsbedrag Naf. 720.000,- bedroeg, en dat [verzoekster] wordt veroordeeld om het bedrag van Naf. 106.085,53 aan [verweerder] c.s. te voldoen.10.
1.16
Bij vonnis van 11 november 2014 heeft het hof in principaal appel het eindvonnis van het GEA in conventie bevestigd. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
‘3.4 Het gaat in deze zaak om de uitleg van een notariële akte ter vestiging van een beperkt recht. Bij de uitleg van een zodanige akte komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (o.a. HR 19 april 2013, NJ 2013/240).
3.5
Aan de hand van voornoemde maatstaf komt het Hof tot het volgende oordeel. Door de in artikel 1 van de hypotheekakte gebezigde bewoordingen “en vervolgens” wordt er een onderscheid gemaakt tussen de daarin vermelde aflossingstermijnen. Dit onderscheid beperkt zich niet alleen tot het aflossingsbedrag en het aantal termijnen, maar betreft ook de renteloosheid van de termijnen. Het woord “renteloze” in het artikel staat immers alleen voor “termijnen van vijf en dertigduizend gulden”, reden waarom het Hof, op basis van een geobjectiveerde uitleg, tot de conclusie komt dat partijen juist hebben bedoeld dat over de 36 termijnen wel rente is verschuldigd. De andere in het artikel gebezigde woorden strekken, op basis van een geobjectiveerde uitleg, niet tot de conclusie dat deze termijnen reeds een rentecomponent bevatten. De verdere inhoud van de akte brengt het Hof niet tot een andere uitleg.
3.6
Verder wordt in aanmerking genomen dat indien [verzoekster] in haar standpunt wordt gevolgd dat het bedrag van Naf. 720.000,00 inclusief rente is, dit zou betekenen dat [verweerder] c.s., bij een richtige uitvoering van het aflossingsschema door [verzoekster], samen met de aanbetaling van Naf. 35.000,00 (rov. 3.1a), uiteindelijk alleen de koopsom betaald zou krijgen zonder enige rente, ook al betaalt [verzoekster] in termijnen. Een dergelijke partijbedoeling ligt naar objectieve maatstaven niet voor de hand en kan niet afgeleid worden uit de in de hypotheekakte gebezigde bewoordingen.
3.7
Bovendien geldt dat in artikel 2 van de hypotheekakte de verschuldigdheid van 6% rente over het geleende bedrag, in niet mis te verstane bewoordingen, is vastgesteld. Een geobjectiveerde uitleg van artikel 1 in samenhang met artikel 2 leidt tot de conclusie dat naast de renteloze aflossingen, rente moet worden betaald over het overige geleende bedrag. De renteloosheid van de twee termijnen van elk Naf. 35.000,- is kennelijk een uitzondering op artikel 2 dat bepaalt dat rente dient te worden betaald over het gehele geleende bedrag. Dat dit anders zou zijn, zoals [verzoekster] meent, ligt bij een geobjectiveerde uitleg van de hypotheekakte dan ook niet voor de hand. Voor het horen van notaris I.W.R. Naaldijk (die de zaak heeft behandeld) en notaris J.R.E. Kleinmoedig (die de akte heeft verleden) is, gelet op de toepasselijke maatstaf, dan ook geen plaats.
3.8
Daar komt het volgende bij. [verzoekster] heeft niet alleen betoogd dat het bedrag van Naf. 720.000,00 een rentecomponent bevat, maar zij meent ook dat deze rentecomponent van het bedrag moet worden afgetrokken om haar schuld te berekenen. Ook dat laatste kan niet als juist worden aanvaard. Daarvoor is immers geen grondslag gesteld of gebleken, integendeel. De registergoederen die als onderpand hebben gediend, zijn immers in openbare veiling gebracht. Voorts moet worden aangenomen dat sprake is van niet-nakoming door [verzoekster] van haar uit de hypotheekakte voortvloeiende verbintenis tot betaling volgens het betalingsschema. Artikel 3 van de hypotheekakte vermeldt dat in die gevallen het verschuldigde terstond opeisbaar is. Daarbij is niet vermeld dat een eventuele rentecomponent niet verschuldigd is, indien ten tijde van de openbare veiling de in het betalingsschema gehanteerde periode van drie jaar nog niet is verstreken. Het ligt naar objectieve maatstaven ook niet voor de hand dat dit bedoeld is.
3.9
Gelet op hetgeen onder rov. 3.4 tot en met 3.8 is overwogen, hetgeen [verzoekster] heeft afgelost, de veilingopbrengst en de kosten van de aangehouden veiling, oordeelt het Hof dat het GEA terecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] geen vordering heeft op [verweerder] c.s. Het Hof ziet verder geen aanleiding voor ambtshalve vernietiging van het bestreden vonnis in conventie. Het dient, onder verbetering van gronden, te worden bevestigd.’
1.17
In het incidenteel appel heeft het hof het vonnis in reconventie van het GEA vernietigd en [verzoekster] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van Naf. 42.601,75 vermeerderd met de bedongen rente van 6% per jaar (0,5% per maand) daarover vanaf 1 juni 2012 tot de dag van de algehele betaling. Het hof heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘3.15 Ten aanzien van de door [verzoekster] ter leen ontvangen gelden oordeelt het Hof als volgt. Partijen zijn het erover eens dat deze ter leen ontvangen gelden betrekking hebben op de koop van de aandelen van [verweerder] c.s. door [verzoekster]. Bij elkaar opgeteld bedragen de aflossingen, zoals vermeld onder artikel 1 van de hypotheekakte, Naf. 790.000,00. Een geobjectiveerde uitleg van de hypotheekakte leidt tot de conclusie dat de ter leen ontvangen gelden Naf. 790.000,00 bedragen, zoals door [verweerder] c.s. is gesteld, en niet Naf. 680.170,00 zoals foutief in de hypotheekakte staat vermeld. Ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte was [verzoekster] blijkens de notariële akte van 2 april 2009 en gelet op de aanbetaling van Naf. 35.000,- een bedrag van Naf. 790.000,00 (Naf. 825.000,00 minus Naf. 35.000,00) verschuldigd aan [verweerder] c.s.
3.16
Voor wat betreft het rentedragende gedeelte van de lening geldt het volgende. Artikel 2 van de hypotheekakte bepaalt dat 6% rente verschuldigd is met ingang van 1 juni 2009. Volgens het in artikel 1 van de hypotheekakte opgenomen aflossingsschema zou [verzoekster] per 1 juni 2009 nog Naf. 720.000,00 verschuldigd zijn aan [verweerder] c.s. Gelet hierop zal het Hof [verweerder] c.s. in zijn stelling volgen dat het rentedragende gedeelte van de lening Naf. 720.000,00 bedraagt. De eerste grief van [verweerder] c.s. slaagt.
(…)
3.19
Gelet op hetgeen onder rov, 3.14 tot en met 3.18 is overwogen, komt het Hof tot het oordeel dat [verweerder] c.s. een vordering heeft op [verzoekster] van Naf. 42.601,75 aan restantschuld die als volgt is berekend:
-het uitgeleende bedrag van Naf. 790.000,00 vermeerderd met Naf. 129.600,00 (Naf. 720.000,00 x 18%) aan rente plus Naf. 876,75 aan kosten marktindicatie onderpand, en Naf. 10.318,00 aan kosten aangehouden veiling en Naf. 1.100,00 aan advocaatkosten is Naf. 931.894,75;
-Naf. 931.894,75 minus Naf. 266.500,00 (Naf. 105.000,00 plus Naf. 161.500,00) aan aanbetaling en aflossingen en Naf. 622.793,00 aan veilingopbrengst is Naf. 42.601,75.’
1.18
[verzoekster] heeft tegen het vonnis van het hof van 11 november 2014 (tijdig) cassatieberoep ingesteld. [verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd, geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tevens incidenteel cassatieberoep ingesteld. [verzoekster] heeft zich in het incidentele beroep gerefereerd aan het oordeel van Uw Raad. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, gevolgd door re- en dupliek.
2. Bespreking van het principale cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vijf onderdelen (a t/m e) en is gericht tegen rov. 3.4-3.10 en rov. 3.15 van het bestreden vonnis.
2.2
De onderdelen bevatten kort samengevat de volgende klachten. Onderdeel a klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voorbij te gaan aan de rechtsstrijd, omdat het hof de opstelling van partijen niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken, althans zijn oordeel ondeugdelijk met redenen heeft omkleed. Onderdeel b.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat het in de onderlinge verhouding tussen partijen niet (slechts) aankwam op de uitleg van de notariële akte van 2 april 2009, maar dat het aankwam op de uitleg van die akte in de context van en samenhang met het ‘Memorandum of Understanding’ en de nadere uitwerking zowel in de leveringsakte als in de hypotheekakte. Onderdeel b.2 bouwt op het voorgaande onderdeel voort en klaagt dat het hof in zijn oordeelsvorming niet heeft betrokken de betekenis die [verzoekster] hecht aan het ‘Memorandum of Understanding’. Onderdeel c klaagt dat het hof in rov. 3.4 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in de toepassing van de maatstaf van de objectieve uitleg, voor zover deze maatstaf zou zijn te hanteren. Onderdeel d betoogt dat het hof in rov. 3.4 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het heeft miskend dat het aankwam op de vraag wat de inhoud was van de obligatoire afspraken van partijen, samenhangend met en leidend tot de leverings- en hypotheekakte. Voor de uitleg van de obligatoire afspraken is de Haviltex-maatstaf bepalend, ook als deze afspraken in een notariële akte tot uitdrukking zijn gebracht. De in rov. 3.4 gehanteerde objectieve uitlegnorm geldt, indien de inzet is de zakelijke werking in relatie tot derden. Het hof heeft dit miskend althans zijn oordeel ondeugdelijk gemotiveerd. Subonderdeel e klaagt dat zonder nadere onderbouwing het hof niet heeft kunnen oordelen dat op grond van de objectieve uitleg het bedrag van de ter leen ontvangen gelden Naf. 790.000,- dient te zijn en niet Naf. 680.170,-, zoals vermeld staat in de hypotheekakte.
2.3
De onderdelen kunnen gezamenlijk worden besproken. Zij hebben betrekking op uitleg en raken daarmee de kern van het onderhavige geschil. De kernvraag in deze zaak is immers van welk leningsbedrag moet worden uitgegaan en over welk gedeelte van de lening rente verschuldigd is. Is rente verschuldigd over het bedrag van Naf. 720.000,- dat in de hypotheekakte is genoemd of is de rente bij dat bedrag inbegrepen?
2.4
Het is vaste rechtspraak dat bij de uitleg van een notariële akte de partijbedoeling zoals deze in de akte tot uitdrukking komt, doorslaggevend is. De partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, die moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Voor de beantwoording van de vraag wat in de onderhavige zaak de inhoud is van de obligatoire afspraken die ten grondslag liggen aan de vestiging van het hypotheekrecht, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (de Haviltex-maatstaf).11.Uit de bestreden rechtsoverweging blijkt niet dat het hof bij de uitleg rekening heeft gehouden met de bedoeling van partijen zoals deze tot uitdrukking is gebracht in de ‘Memorandum of Understanding’. In dit opzicht levert de notariële vestigingsakte van hypotheek indien daarin tevens de inhoud van de obligatoire overeenkomst is opgenomen, weliswaar tussen partijen dwingend bewijs op (art. 136 lid 2 Rv-NA), maar staat daartegen wel tegenbewijs open (art. 130 lid 2 Rv-NA) dat gelet op de toepasselijke Haviltex-maatstaf op alle omstandigheden van het geval betrekking kan hebben.12.Het oordeel van het hof in rov. 3.4, dat de uitleg dient te geschieden aan de hand van de objectieve uitlegmaatstaf vastgestelde partijbedoeling, geeft aldus blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In zoverre slaagt het middel, in het bijzonder onderdeel d daarvan. Bij deze stand van zaken behoeven de overige onderdelen geen bespreking.
2.5
Ik kom tot de slotsom dat het principale cassatieberoep slaagt.
3. Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
3.1
Het incidentele cassatiemiddel is onvoorwaardelijk ingesteld. Het is ingesteld tegen rov. 3.19 van het bestreden vonnis en klaagt dat het hof uitgaande van Naf. 790.000,- een rekenfout heeft gemaakt door Naf. 105.000,- (3 x Naf. 35.000,-) af te trekken ter berekening van de restantschuld, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is. Volgens de klacht heeft het hof over het hoofd gezien dat de aanbetaling van Naf. 35.000,- blijkens rov. 3.15 reeds in mindering is gebracht op de koopsom van Naf. 825.000,-, hetgeen heeft geleid tot het bedrag van Naf. 790.000,-, welk bedrag uitgangspunt in de berekening is.
3.2
Het middel is terecht voorgesteld. Gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.1 onder (a) en (d) en in rov. 3.15, in het bijzonder dat het hof uitgaat van de nog te betalen koopsom van Naf. 790.000,- op het moment van verlijden van de notariële akten van 2 april 2009 (Naf. 825.000,- minus de gedane aanbetaling door [verzoekster] van Naf. 35.000,-), is het oordeel van het hof dat ter berekening van de restantschuld een bedrag van Naf. 105.000,- (3 x Naf. 35.000,-) moet worden afgetrokken, inderdaad onbegrijpelijk.
4. Conclusie
De conclusie strekt zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑04‑2016
Zie processtuk nr. 1, productie 1 (leveringsakte).
Zie processtuk nr. 7, productie 7 (hypotheekakte).
Zie processtuk nr. 1, productie 5.
Zie o.a. processtuk nr. 7 (akte uitlating).
Zie processtuk nr. 3 en het tussenvonnis van het GEA van 8 oktober 2012, rov. 3.2.
Zie processtuk nr. 3, onder eis in reconventie, waar abusievelijk een bedrag van Naf. 680.000 staat vermeld in plaats van Naf. 680.170.
Processtuk nr. 8 (de antwoordakte tot uitlating na comparitie van partijen, tevens inhoudende akte tot vermeerdering van eis in reconventie).
Zie processtuk nr. 16 (memorie van grieven).
Zie processtuk nr. 20 (akte tot wijziging/aanvulling/en vermeerdering van eis in reconventie).
Zie HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635, m.nt. C.J.H. Brunner. Over de uitleg van hypotheekakten: zie HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933, NJ 2011/111, m.nt. F.M.J. Verstijlen (Kamsteeg/Lisser); S.E. Bartels, Uitleg van hypotheekakten en notariële pandakten, in: Uitleg van notariële akten, Ars Notariatus 160, 2015, p. 45-51.
Zie HR 22 oktober 2010, reeds aangehaald; R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, 2009, p. 23; J.W.A. Biemans, ‘DSM/Fox en uitleg van notariële akten – (nog) geen ‘vloeiende overgang’ van overeenkomst naar notariële akte’, Maandblad voor Vermogensrecht, 2015, p. 164. Zie in dit verband eveneens HR 22 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1345, NJ 1995/560, m.nt. W.M. Kleijn (Bouwmeester/Van Leeuwen).
Beroepschrift 11‑05‑2015
‘ANTILLENZAAK’
VERWEERSCHRIFT, TEVENS HOUDENDE INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geven eerbiedig te kennen:
- 1.
[verweerder 1], wonende in [woonplaats],
- 2.
[verweerster 2], wonende in [woonplaats],
hierna: ‘[verweerders] c.s.’
te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg nr. 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. J.W.H. van Wijk, die door hen is aangewezen om dit verweerschrift in te dienen en hen ook overigens in cassatie te vertegenwoordigen,
dat verweerders kennis hebben genomen van het verzoekschrift tot cassatie dat op 10 februari 2015 ter griffie van de Hoge Raad der Nederlanden is ingediend door mr. P.S. Kamminga, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, en kantoorhoudende aan de Eisenhowerlaan 102 (2517 KL) te 's‑Gravenhage, namens de naamloze vennootschap [verzoekster] N.V., gevestigd in [vestigingsplaats], hierna: ‘[verzoekster]’, bij welk verzoekschrift beroep in cassatie is ingesteld tegen het vonnis, dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2014 onder registratienummer AR 53409; H-73/14 en H-73A/14 heeft gewezen tussen verzoekster als appellante in het principaal appel, tevens geïntimeerde in het incidenteel appel, en verweerders als geïntimeerden in het principaal appel, tevens appellanten in het incidenteel appel.
Verweerders wensen verweer te voeren tegen dit cassatieberoep en verzoeken Uw Raad om in de gelegenheid te worden gesteld de zaak schriftelijk toe te lichten.
Verweerders zijn van oordeel dat het Gemeenschappelijk Hof in het bestreden vonnis op de in het principaal beroep aangevoerde gronden het recht niet heeft geschonden noch vormen heeft verzuimd waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt.
Verweerders kunnen zich van hun kant niet geheel verenigen met het in het principaal beroep bestreden vonnis, in verband waarmee zij hierbij incidenteel cassatieberoep instellen tegen dat vonnis, onder aanvoering van het navolgende
Middel van cassate in het incidentele cassatieberoep
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het Hof heeft overwogen en beslist als vermeld in r.o. 3.19 van het vonnis waarvan beroep, en op grond van het daar overwogene en besliste recht heeft gedaan als overigens vermeld in dat vonnis, ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen:
Inleiding
In r.o. 3.1 sub a stelt het Hof vast dat [verzoekster] op 16 maart 2009 een aanbetaling heeft gedaan van NAf 35.000,-.
In r.o. 3.15 oordeelt het Hof dat [verzoekster] ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte op 2 april 2009 blijkens die akte en gelet op de hiervoor genoemde aanbetaling van NAf 35.000,- een bedrag van NAf 790.000,- (NAf 825.000,- minus NAf 35.000,-) aan [verweerders] c.s. was verschuldigd.
In r.o. 3.1 sub d stelt het Hof vast dat [verzoekster] ingevolge de hypotheekakte twee renteloze termijnen van elk NAf 35.000,- heeft betaald en daarna nog NAf 161.500,- heeft betaald.
In r.o. 3.19 oordeelt het Hof dat, gelet op hetgeen onder r.o. 3.14 tot en met 3.18 is overwogen, [verweerders] c.s. een vordering heeft op [verzoekster] van NAf 42.601,75 aan restantschuld die als volgt is berekend:
- —
het uitgeleende bedrag van NAf 790.000,- vermeerderd met NAf 129.600,- (NAf 720.000,- × 18%) aan rente plus NAf 876,75 aan kosten marktindicatie onderpand, en NAf 10.318,00 aan kosten aangehouden veiling en NAf 1.100,00 aan advocaatkosten, is NAf 931.894,75;
- —
NAf 931.894,75 minus NAf 266.500,- (NAf 105.000,- plus NAf 161.500,-) aan aanbetaling en aflossingen en NAf 622.793,- aan veilingopbrengst is NAf 42.601,75.
(vetdruk toegevoegd; advocaat)
Klacht
Het oordeel van het Hof in r.o. 3.19 is onbegrijpelijk in het licht van de vaststellingen van het Hof in r.o. 3.1 sub a en d en het oordeel van het Hof in r.o. 3.15. De berekening door het Hof van de restantschuld bevat een (kennelijke) (reken)fout.
Onbegrijpelijk en fout is namelijk dat het Hof achter het tweede gedachtestreepje van de berekening NAf 266.500,- aan aanbetaling en aflossingen in mindering brengt. Het daarvan deel uitmakende bedrag van NAf 105.000,- is kennelijk samengesteld uit de aanbetaling van NAf 35.000,- (r.o. 3.1 sub a) en de twee aflossingen (renteloze termijnen) van elk NAf 35.000,- (r.o. 3.1 sub d) (3 × NAf 35.000,- = NAf 105.000,-). Het Hof ziet echter over het hoofd dat de aanbetaling van NAf 35.000,- blijkens r.o. 3.151. al in mindering is gebracht op het bedrag van NAf 825.000,- (de koopsom), hetgeen heeft geleid tot het bedrag van NAf 790.000,- (het uitgeleende bedrag) dat uitgangspunt is in de berekening. Kortom: het Hof brengt een bedrag van NAf 35.000,- teveel in mindering.
Het Hof had achter het tweede gedachtestreepje van de berekening NAf 231.500,- (NAf 70.000,- plus NAf 161.500,-) aan aflossingen in mindering moeten brengen. Het daarvan deel uitmakende bedrag van NAf 70.000,- was dan samengesteld uit de twee aflossingen (renteloze termijnen) van elk NAf 35.000,-. Het Hof had vervolgens — in het licht van de vaststellingen van het Hof in r.o. 3.1 sub a en d en het oordeel van het Hof in r.o. 3.15 — tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat de restantschuld NAf 77.601,57 bedraagt, een bedrag van NAf 35.000,- meer dan de door het Hof vastgestelde restantschuld van NAf 42.601,75.
Het voorgaande vitieert ook de beslissing van het Hof in het dictum van het bestreden vonnis waarin het Hof [verzoekster] veroordeelt om aan [verweerders] c.s. te betalen een bedrag van NAf 42.601,75 (vermeerderd met rente). Het Hof had [verzoekster] moeten veroordelen om aan [verweerders] c.s. te betalen een bedrag van NAf 77.601,75 (vermeerderd met rente).
Redenen waarom:
verweerders Uw Raad verzoeken
- a)
in het principele beroep het cassatieberoep van verzoekster te verwerpen; kosten rechtens;
- b)
in het incidentele beroep het bestreden vonnis te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vernemen te behoren; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 11 mei 2015
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑05‑2015
En conform de stellingen van [verweerders] c.s. Zie: antwoordakte tot uitlating na comparitie van partijen, tevens inhoudende akte tot vermeerdering van eis in reconventie d.d. 14 januari 2013, sub 1, 5 en 6; memorie van antwoord in het principaal appel d.d. 27 januari 2014, sub A 1; akte tot wijziging/aanvulling/en vermeerdering van eis in reconventie d.d. 27 januari 2014, sub 10. Aldus ook [verzoekster], onder meer in haar akte van antwoord in conventie tevens in reconventie d.d. 18 februari 2013, sub 18; memorie van grieven, p. 3.
Beroepschrift 10‑02‑2015
- 1.
[geïntimeerde 1], en
- 2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [adres] in [land], (hierna gezamenlijk te noemen: ‘[geïntimeerden]’) laatstelijk woonplaats gekozen hebbende te Pos Cabai Office Park, Unit # 5, te Curaçao op het kantoor van de advocate mr G.A. Mercalina, als geïntimeerden in het principaal appel, tevens appellanten in het incidenteel appel anderzijds;
2.
[appellante] zal te zijner tijd de stukken in feitelijke aanleg overleggen, overeenkomstig de aan dit verzoekschrift gehechte inventarislijst;
3.
[appellante] kan zich met het vonnis a quo niet verenigen en wenst daartegen het navolgende middel van cassatie aan te voeren:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist op de daarvoor gegeven gronden als in het vonnis waartegen het beroep zich richt is geschied, ten onrechte om de navolgende, ook in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen, redenen:
Inleidende opmerkingen
4.
Inzet van het geding is de financiële afwikkeling van een transactie van partijen bestaande uit verkoop en overdracht van aandelen van [geïntimeerden] in [A] N.V. aan [appellante] tegen een koopsom van NAF 825.000,- (koop en leveringsakte van 2 april 2009, productie 1 bij inleidend verzoekschrift) en de in samenhang daarmee voor een gedeelte van de koopsom aangegane lening verzekerd met hypotheek zoals neergelegd in een hypotheekakte van gelijke datum (inleidend verzoekschrift, productie 2), voorafgegaan door een ‘Memorandum of Understanding’ aangegaan op 16 maart 2009, zoals overgelegd ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg van 19 juni 2012, waarbij partijen oorspronkelijk waren uitgegaan van een koopsom van NAF 799.800,-, een aanbetaling met drie termijnen van telkens NAF 35.000,- leidende tot een restant koopsom van NAF 694.800,-, die voldaan diende te worden met 36 maandelijkse betalingen van telkens NAF 19.300,- zonder rente.
5.
Nader overleg van partijen, naar stellingname van [appellante] ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 19 juni 2012, en verder tot uitdrukking gebracht in de pleitnotitie zijdens [appellante] in hoger beroep van 10 juni 2014 onder 3 tot en met 24, heeft geleid tot totstandkoming van de notariële aktes van 2 april 2009, waarbij de koopsom nader was gesteld op NAF 825.000,-, waarvan het restant na aftrek van de maandelijkse termijn van telkens NAF 35.000,- ten bedrage van NAF 720.000,- was te betalen in 36 termijnen van telkens NAF 20.000,-, waarin naar opstelling van [appellante] was begrepen een rentecomponent van 6% waarop was terug te voeren de vermelding van NAF 610.170,- als rentedragend bedrag, en vermelding van het als schuldig verklaard bedrag van NAF 680.170,- (rekening houdend met de nog te betalen twee termijnen van telkens NAF 35.000,- renteloos).
6.
[appellante] heeft op een gegeven moment niet aan haar schuldverplichting kunnen voldoen leidende tot executoriale verkoop van de onroerende zaken belast met hypotheek in het kader van de schuldlening.
7.
De veilingopbrengst was NAF 622.793,-. De veilingkosten waren NAF 10.318,-. In mindering op de schuld was betaald door [appellante] € 165.000,-.
8.
Een en ander komt ook tot uitdrukking in de feitenvaststelling in het vonnis van het Hof a quo:
‘3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- a.
Partijen zijn op 16 maart 2009 een ‘Memorandum of Understanding’ aangegaan ter zake van de koop door [appellante] van de aandelen van [geïntimeerden] c.s. in [A] N.V. (hierna: de vennootschap) voor een bedrag van NAf 799.800,00. [appellante] heeft toen een aanbetaling gedaan van NAf 35.000,00.
- b.
Op 2 april 2009 heeft [geïntimeerden] c.s. bij een notarieel verleden akte in zijn aandelen in het kapitaal van de vennootschap verkocht en geleverd aan [appellante] voor een koopsom van NAF 825.000,--. In de akte staat verder vermeld dat voor de koopsom kwijting wordt verleend.
- c.
In een hypotheekakte van 2 april 2009, waarin [appellante] ‘de schuldenaar’ wordt genoemd, de vennootschap ‘de onderzetter’ en [geïntimeerden] c.s. ‘de schuldeisers’ staat, voor zover relevant, het volgende vermeld (zie productie 7 bij akte uitlating van 5 november 2012):
‘De schuldenaar verklaarde wegens op heden ter leen ontvangen gelden wel en wettig schuldig te zijn aan de schuldeisers de som van ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZENDEEN HONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (ƒ 680.170,-) ten aanzien van welke schuld de partijen zijn overeengekomen als volgt:
- 1.
De schuldenaar is verplicht het verschuldigde terug te betalen in twee renteloze termijnen van vijf en dertigduizend gulden (ƒ 35.000,-) elk, vervallende op een mei tweeduizend negen en een juni tweeduizend negen en vervolgens zes en dertig (36) achtereenvolgende maandelijkse termijnen van ieder twintigduizend gulden (ƒ 20.000,-) voor het eerst op een juli tweeduizend negen, totaliserend zevenhonderd en twintigduizend gulden (ƒ 720,000,-). Vervroegde aflossing is niet mogelijk.
- 2.
De schuldenaar is verplicht over het geleende bedrag ad ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (Naf. 680.170,--) een rente te betalen naar reden van zes procent (6%) per jaar, ingaande een juni tweeduizend negen.
- 3.
Het verschuldigde is daarentegen te allen tijde terstond opeisbaar, (…) alsmede indien het verbonden onderpand geheel of gedeeltelijk in openbare veiling wordt gebracht en eindelijk bij niet-nakoming dor de schuldenaar van een of meer harer uit deze akte voortvloeiende verbintenissen.’
- d.
[appellante] heeft ingevolge de hypotheekakte twee renteloze termijnen van elk NAf 35.000,-- betaald en daarna nog NAF 161.500,00 betaald.
- e.
Op 10 mei 2011 zijn de registergoederen van de vennootschap die als onderpand hebben gediend voor voormelde geldlening executoriaal verkocht. De verkoop heeft NAf 622.793,00 opgeleverd.
- f.
[geïntimeerden] c.s. heeft een bedrag van afgrond NAf 10.318,00 betaald aan het notariskantoorkantoor Alexander & Simon voor verrichte werkzaamheden in verband met een aangehouden veiling ten laste van de vennootschap en [appellante].’
9.
De inzet van het geding was toegespitst op de vraag welke partij als resultante van een en ander nog iets van de ander te vorderen had. Centraal in dat kader is komen te staan de vraag naar de betekenis van de bepalingen in de hypotheekakte, in het bijzonder van belang voor bepaling van het vertrekpunt van de berekeningen.
10.
Bij inleidend verzoekschrift van 29 december 2011 heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat zij nog te vorderen had als resultante een bedrag groot NAF 93.303,- vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar tot aan de dag der algehele voldoening, onder verwijzing naar de uitwerking zoals overgelegd als productie 4, met als vertrekpunt een restant koopsom van NAF 720.000,-, aan de hand van de koopsom van NAF 825.000,- waarop in mindering kwam de drie termijnen van telkens NAF 35.000,- (renteloos) in drie jaar te betalen inclusief rente op basis van 6%, aldus neerkomend op NAF 610.170,- als bedrag waarover de rente was te berekenen.
11.
Zijdens [geïntimeerden] is verweer gevoerd bij een stuk van 15 april 2012 aangeduid als verweerschrift/conclusie van antwoord. Daarbij heeft [geïntimeerden] zich op het standpunt gesteld dat deze niets verschuldigd was, en dat hij integendeel, in reconventie, juist een bedrag van [appellante] te vorderen had, onder verwijzing naar de daarbij overgelegde productie 1 (waaraan zou zijn te ontlenen dat het zou aankomen op een bedrag groot NAF 29.299,-, aan de hand van het uitgangspunt dat naar zijn stellingname was uit te gaan van een schuld van NAF 680.170,- zoals tot uitdrukking gebracht in de akte die rentedragend zou zijn op basis van 6%.
12.
Na mondelinge behandeling gehouden op 19 juni 2012 in welk verband [appellante] een stuk aangeduid als ‘Memorandum of Understanding’ in het geding had gebracht, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao bij vonnis van 8 oktober 2012 de zaak verwezen naar de rol van 5 november 2012 voor akte uitlating zijdens [appellante], nadat te dezen van belang was overwogen onder r.o. 4.8:
‘4.8
Partijen hebben ter zitting ieder voor zich een standpunt genomen terzake de hoofdsom (volgens eiseres NAF. 610.170,00 en volgens gedaagden NAF. 680.170,00). Van eiseres wordt verwacht dat zij zich bij akte uitlaat over de vraag:
- —
waarom van het bedrag van NAF. 610.170,00 dient te worden uitgegaan;
- —
hoe het komt dat in de door eiseres overgelegde akte het bedrag van 680.170,00 voluit is geschreven en niet het bedrag van 610.170,00;
- —
wie met pen het bedrag van 610.170,00 gewijzigd heeft naar 680.170,00.
Voorts wordt van eiseres verwacht dat zij een gewaarmerkt kopie van de notariële akte in het geding brengt.’
13.
Akte uitlating zijdens [appellante] is genomen op de rol van 5 november 2012. Daarop is gevolgd een akte houdende vermeerdering van eis in reconventie zijdens [geïntimeerden] van 14 januari 2013 waarbij deze aanspraak pretendeerde op NAF 99.513,86, met als uitgangspunt dat het zou aankomen (op niet NAF 680.170,- maar) op NAF 720.000,- als restant koopsom te vermeerderen met rente op de voet van 6%.
14.
Verdere aktewisselingen tussen partijen hebben geleid tot een tweede tussenvonnis van het Gerecht in eerste aanleg Curaçao van 22 juli 2013 waarbij wederom een comparitie van partijen is gelast.
15.
Ter gelegenheid van de comparitie gehouden op 24 september 2013 hebben partijen over en weer een akte houdende uitlating genomen.
16.
Bij eindvonnis van 21 oktober 2013 heeft het Gerecht in eerste aanleg Curaçao het gevorderde zowel in conventie als in reconventie afgewezen met daaraan verbonden kostenbeslissingen.
17.
Middels akte van appel van 25 oktober 2013 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld, gevolgd door memorie van grieven van 5 december 2013 waarbij de vordering in conventie was gewijzigd tot NAF 100.096,-. [geïntimeerden] heeft op zijn beurt incidenteel appel ingesteld en bij afzonderlijke memories verweer gevoerd in het principaal appel, grieven aangevoerd in het incidenteel appel en de eis in reconventie vermeerderd bij akte tot wijziging, op 27 januari 2014. [appellante] heeft verweer gevoerd in incidenteel appel bij memorie van antwoord van 12 maart 2014. Pleidooien zijn gehouden op 10 juni 2014, onder overlegging van schriftelijke pleitaantekeningen.
18.
Bij vonnis van 11 november 2014 heeft het Hof in principaal appel het vonnis in conventie bevestigd met veroordeling van [appellante] in de kosten en in incidenteel appel het vonnis in reconventie waarvan beroep vernietigd, en opnieuw rechtdoende [appellante] veroordeeld tot betaling van NAF 42.601,75 vermeerderd met de bedongen rente van 6% per jaar daarover vanaf 1 juni 2012 tot de dag van algehele betaling, met veroordeling van [appellante] in de kosten in hoger beroep.
Inzet van het geding
19.
De inzet van het geding — zoals eerder aangegeven — was toegespitst op de vraag welke partij als resultante van een en ander nog iets van de ander te vorderen had. Centraal in dat kader is komen te staan de vraag naar de betekenis van de bepalingen in de hypotheekakte, in het bijzonder van belang voor bepaling van het vertrekpunt van de berekeningen.
20.
Het geschil is nodeloos ingewikkeld geworden, ook terug te voeren op niet helder procederen, als gevolg waarvan het in eerste aanleg ten onrechte is gekomen tot beoordeling van de vraag of de handmatige wijziging van het bedrag in de notariële akte van het bedrag in artikel 2 van NAF 610.170,- tot NAF 680.170,- al of niet beslissend zou zijn.
21.
De rechtsstrijd laat zich in wezen aldus verstaan dat [appellante] zich op het standpunt stelt dat de restantschuld van NAf 720.000,- (na betaling ook van de twee renteloze termijnen van NAf 35.000,-) NAf 720.000,- zou belopen inclusief rente op basis van 6%, te betalen in 36 maandtermijnen van NAf 20.000,- als nadere uitwerking van de beginsel overeenstemming zoals neergelegd in het Memorandum of Understanding van 16 maart 2009; [geïntimeerden] stelt zich op het standpunt dat het zou aankomen op een restantbedrag van NAF 720.000,- exclusief rente op basis van 6%. [geïntimeerden] heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het aankwam op een bedrag groot NAf 680.170,- zoals vermeld in de notariële akte, te vermeerderen met rente op basis van 6% op grond waarvan bij verweerschrift/conclusie van antwoord onder verwijzing naar het daarbij overgelegde overzicht aanspraak werd gemaakt op betaling van NAF 29.291,- als resultante. Na tussenvonnis van 8 oktober 2012 heeft [geïntimeerden] zich bij antwoordakte tot uitlating na comparitie van partijen, tevens inhoudende akte tot vermeerdering van eis in reconventie zich nader op het standpunt gesteld dat het aankwam op NAf 720.000,- te vermeerderen met rente op basis van 6%. Aldus was de rechtsstrijd in wezen terug te voeren op de vraag of het aankwam op NAf 720.000,- inclusief rente, danwel NAf 720.000,- exclusief rente. De beslissing op die vraag was beslissend zowel voor de vordering van [appellante] in conventie (met als resultante een aanspraak op terugbetaling) als in reconventie (een gepretendeerde aanspraak op aanvullende betaling gepretendeerd door [geïntimeerden]).
Klachten
a.
Het Hof heeft in het vonnis a quo blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voorzover het Hof de oordeelsvorming heeft gegeven met voorbijgaan aan de rechtsstrijd zoals voorgelegd zowel in conventie als in reconventie door in het principaal appel de vordering van [appellante] te beoordelen zonder daarin — kenbaar — te hebben betrokken de opstelling van [geïntimeerden] bij wijze van verweer, en vervolgens in het incidenteel appel te hebben geoordeeld aan de hand van de opstelling van [geïntimeerden], zonder daarin — kenbaar — te hebben betrokken de opstelling van [appellante] dienaangaande, een en ander aan de hand van een door het Hof gegeven uitleg van de hypotheekakte en een zelfstandig door het Hof gegeven beoordeling, in zoverre buiten de stellingen van partijen. Althans heeft het Hof dusdoende het vonnis ondeugdelijk met redenen omkleed.
b.
- b.1)
Gelet op de in het geding aan het Hof voorgelegde rechtsstrijd heeft in het vonnis a quo het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een uitgangspunt voor de oordeelsvorming dat niet rechtdoet aan de rechtsstrijd van partijen zoals tot uitdrukking gebracht in de gedingstukken, als gevolg waarvan het vonnis ondeugdelijk met redenen is omkleed, in het bijzonder ook voorzover de oordeelsvorming in het vonnis a quo verder is terug te voeren op het uitgangspunt zoals tot uitdrukking gebracht in r.o. 3.4. Het Hof heeft miskend dat in het kader van de rechtsstrijd tussen partijen — die tot inzet had de vraag of het per saldo aankwam op NAF 720.000,- te betalen in 36 termijnen van telkens NAF 20.000,- inclusief danwel te vermeerderen met rente op de voet van 6% verschuldigd was — in de onderlinge verhouding tussen partijen het niet (slechts) aankwam op de uitleg van de notariële akte van 2 april 2009 houdende vestiging van hypotheekstelling; het Hof heeft miskend dat het aankwam op de uitleg van die akte in de context van, in samenhang met, de voorovereenkomst zoals tot stand gekomen met het Memorandum of Understanding en de nadere uitwerking van de transactie tussen partijen in zowel de leveringsakte van 2 april 2009 en in de hypotheekakte van 2 april 2009.
- b.2)
Het Hof heeft niet blijk gegeven in de oordeelsvorming te hebben betrokken de betekenis zijdens [appellante] gehecht aan het Memorandum of Understanding waarop zijn gevolgd de notariële aktes van 2 april 2009 waaruit was af te leiden dat partijen oorspronkelijk waren uitgegaan van een koopsom van NAF 799.800,-, een aanbetaling met drie termijnen van telkens NAF 35.000,- leidende tot een restant koopsom van NAF 694.800,- die voldaan diende te worden met 36 maandelijkse betalingen van telkens NAF 19.300,- zonder rente, waarop is gevolgd (naar stellingen van [appellante] ter gelegenheid van de comparitie van partijen) na nader overleg tussen partijen de notariële aktes van 2 april 2009 waarbij de koopsom nader was gesteld op NAF 825.000,- en het restant na aftrek van de drie maandelijkse termijnen van telkens NAF 35.000,-, van NAF 720.000,- te betalen in 36 termijnen van telkens NAF 20.000,-, waarin naar opstelling van [appellante] was begrepen een rente van 6%, en dat daarop was terug te voeren de vermelding van NAF 610.107,- als rentedragend bedrag, alsmede (rekening houdend met de nog te betalen twee termijnen van telkens NAF 35.000,- renteloos) het als schuldig verklaard bedrag van 680.170,- NAf zoals in de akte opgenomen. Aldus is het vonnis in zoverre ondeugdelijk met redenen omkleed, nu in zoverre de essentiële stellingname zijdens [appellante] ten aanzien van de duiding van (het verloop van) de overeenstemming zoals vervolgens tot uitdrukking gebracht in de aktes van 2 april 2009 buiten beoordeling is gelaten.
c.
Het Hof heeft met het overwogene in r.o. 3.4 blijk gegeven van een onjuiste, immers te beperkte, maatstaf voorzover de objectieve of CAO norm zoals ook tot uitdrukking gebracht in Hoge Raad 19 april 2013, NJ 2013/240 zou zijn te hanteren. Het Hof heeft miskend dat in dat kader onder meer óók acht geslagen kan en dient te worden op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties, zouden leiden (vergelijk Hoge Raad, 8 oktober 2010, NJ 2010, 546 ABP/Poot, r.o. 3.4). Het Hof heeft in de oordeelsvorming in het vonnis a quo volgend op r.o. 3.4 niet blijk gegeven in dat kader ook de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden te hebben betrokken. In zoverre is het vonnis a quo ook ondeugdelijk met redenen omkleed.
d.
Het Hof heeft in r.o. 3.4 blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft miskend dat het aankwam op beantwoording van de vraag wat de inhoud was van de obligatoire afspraken tussen partijen samenhangend met en leidende tot de levering en hypotheekstelling bij de afzonderlijke aktes van 2 april 2009. Het kwam immers aan op beantwoording van de vraag wat de inhoud was van de overeenkomst tussen partijen die onder meer had geleid tot de notariële aktes houdende levering en afzonderlijk hypotheekstelling. Voor beantwoording van de vraag wat de inhoud is van die obligatoire afspraken komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (de Haviltex-maatstaf). Oók in het geval de obligatoire afspraken — al of niet onder meer — tot uitdrukking zijn gebracht in een notariële akte. Vergelijk Hoge Raad 22 oktober 2010, NJ 2011, 111 (Kamsteeg/Lisser). De objectieve uitlegnorm is te hanteren, ook voor wat betreft notariële aktes, voorzover de inzet is de zakelijke werking, in relatie tot derden (transport onroerende zaak NJ 2001/350, vestiging erfdienstbaarheid NJ 2004/251, NJ 2011/9, NJ 2013/240). Voor wat betreft de inhoud van de obligatoire afspraken zélf is onverkort de Haviltex-norm van toepassing. Dat heeft het Hof miskend in r.o. 3.4, en in de daarop gevolgde oordeelsvorming. Aldus heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans is de oordeelsvorming van het Hof in het vonnis a quo aan de hand van de voorgelegde rechtsstrijd, die tot inzet had beantwoording van de vraag wat de inhoud was van de obligatoire afspraken tussen partijen, ondeugdelijk met redenen omkleed.
Uitwerking en toelichting
De door het Hof gehanteerde geobjectiveerde uitleg — in welk kader ook niet is betrokken een ook niet zijdens [geïntimeerden] aangevoerde partijbedoeling of stellingname — komt ook tot uitdrukking in het overwogene in r.o. 3.5, 3.6 en 3.7. In dat kader is in het geheel niet rekening gehouden met de partijbedoelingen zelf waaraan [appellante] betekenis heeft gehecht zoals tot uitdrukking gebracht in het Memorandum of Understanding en het verloop van de onderhandelingen die uiteindelijk hebben geleid tot de aktes, zoals uitvoerig besproken in de pleitnotities zijdens [appellante] in hoger beroep eerdergenoemd. Daaruit is te ontlenen dat aanvankelijk was uitgegaan van een lagere koopsom en lagere termijnbedragen (zonder rente) zoals tot uitdrukking gebracht in het Memorandum of Understanding, maar vervolgens van een uiteindelijk hogere koopsom van NAF 825.000,-, als gevolg van hogere termijnbetalingen (van ieder NAF 20.000,-), maar dan — naar opstelling van [appellante] — met inbegrip van een rentecomponent, op basis van 6%, en aldus van een lager bedrag als uitgangspunt voor berekening van de rente, te weten NAF 610.170,- zoals ook in de notariële akte opgenomen. Tot NAF 720.000,- wordt gekomen, met afronding, aan de hand van het bepaalde in artikel 2 in de hypotheekakte, rente te betalen op basis van 6% per jaar ingaande op 1 juni 2009, gedurende drie jaar (immers was te betalen met 36 maandelijkse termijnen) als uitgegaan wordt van het daarbij ook genoemde bedrag van in totaal NAF 610.170,-. Dat levert op als rente NAF 109.830,60. Dat bedrag als rentecomponent opgeteld bij NAF 610.170,- levert op NAF 720.000,60, aldus afgerond NAF 720.000,-. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de akte uitlating zijdens [appellante] van 5 november 2012, onder overlegging van de verklaring van de notaris. Uitgaande van NAF 720.000,- inclusief 6% rente te betalen in 36 termijnen van telkens NAF 20.000,- wordt terugrekenend uitgekomen op een hoofdsom waaraan de rentetermijnen zijn ontleend van NAF 610.170,-. Als daarbij wordt opgeteld het beloop van de twee renteloze aflossingen van telkens NAF 35.000,-, aldus NAF 70.000,-, wordt gekomen tot het bedrag groot NAF 680.170,- als schuldig verklaard bedrag in de aanhef van de hypotheekakte van 2 april 2009. Het bedrag van NAF 680.170,- was daarmee ook verklaard als zijnde de teruggerekende resultante van NAF 720.000,- inclusief rente op basis van 6% in 36 termijnen te betalen (zijnde NAF 610.170,- en een rente van NAF 109.830,60, samen 720.000,- afgerond) met als uitkomst een rentedragende hoofdsom van NAF 610.170,- die vermeerderd met NAF 70.000,- aan renteloze aflossingen uitkomt op NAF 680.170,-.
Die in de hypothecaire akte genoemde bedragen van NAF 680.170,- als restant geldschuld en NAF 610.170,- als zijnde rentedragend laten zich verklaren met de opstelling van [appellante] dat het aankwam op NAF 720.000,- inclusief rente en hebben zich laten verklaren zoals uitvoerig gemotiveerd zijdens [appellante].
Daartegenover heeft niets anders gestaan dan de stellingname van [geïntimeerden] aanvankelijk dat het in de akte genoemde bedrag van NAF 680.170,- rentedragend zou zijn (en niet NAF 610.170,- zoals verdedigd door [appellante], aan de hand van NAF 720.000,- inclusief 6% rente) en vervolgens de nadere stellingname dat NAF 720.000,- rentedragend zou zijn op de voet van 6%. Die opstelling was niet ontleend aan de akte zelf. Die nadere opstelling was slechts ingegeven door het gegeven dat in de akte een fout was opgenomen voorzover in het bepaalde onder 2 het in letters geschreven bedrag had moeten zijn zoals in cijfers aangegeven NAF 610.170,- als het rentedragend bedrag zoals ook tot uitdrukking gebracht in de verklaring van de notaris in de brief van 22 oktober 2012 gehecht aan de akte uitlating van 5 november 2012, zoals zijdens [geïntimeerden] ook tot uitdrukking gebracht in de akte tot vermeerdering van eis in reconventie van 14 januari 2013.
e.
Onverkort was uit te gaan van de passage in de akte eerder: ‘De schuldenaar verklaarde wegens op heden ter leen ontvangen gelden wel en wettig verschuldigd te zijn aan de schuldeisers de som van ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (f 680.170,-) ten aanzien van welke schuld de partijen zijn overeengekomen als volgt:’
Het Hof heeft (dan) ook niet aan de hand van geobjectiveerde uitleg kunnen komen tot de beoordeling in r.o. 3.15 dat een geobjectiveerde uitleg van de hypotheekakte leidt tot de conclusie dat de ter leen ontvangen gelden NAF 790.000,- bedragen zoals door [geïntimeerden] c.s. is gesteld, en niet NAF 680.170,- zoals foutief in de hypotheekakte staat vermeld. Zonder onderbouwing die ontbreekt kon het Hof niet komen tot het oordeel dat de vermelding van het schuldig verklaard geleend bedrag genoemd in de akte van NAF 680.170,- foutief zou zijn en dat geobjectiveerde uitleg ertoe leidt dat het geleende bedrag zou zijn NAF 790.000,-. Aan de akte zelf, en aan de gedingstukken overigens, valt geen enkele aanwijzing te ontlenen dat in plaats van NAF 680.170,- als schuldig verklaard geleend bedrag zou moeten worden begrepen geobjectiveerd NAF 790.000,-. Een dergelijke uitleg verdraagt zich ook niet, zonder deugdelijke redengeving verbonden aan bewijswaardering die ontbreekt, met de dwingende bewijskracht van de schuldig verklaring van [appellante] als schuldenaar van het bedrag van NAF 680.170,- zoals vervat in de notariële akte van 2 april 2009 gelet op de betekenis te hechten aan het bepaalde bij artikel 136 lid 2 NARV (vergelijkbaar met artikel 157 lid 2 Rv); een schuldig verklaring als vervat in de notariële akte van 2 april 2009 leent zich ook niet voor geobjectiveerde uitleg zoals door het Hof in het vonnis a quo gehanteerd. Het Hof heeft door te oordelen als geschied blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; althans het vonnis a quo ook in zoverre ondeugdelijk met redenen omkleed.
Redenen waarom
Verzoekster tot cassatie [appellante] zich wendt tot Uw Raad met het verzoek het vonnis van het Hof van 11 november 2014 waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 10 februari 2015
't welk doende enz.
mr P.S. Kamminga,
advocaat bij de Hoge Raad