De voetnoten van het Hof laat ik als hier niet relevant achterwege.
HR, 23-04-2013, nr. 11/03121
ECLI:NL:HR:2013:BZ8166
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
11/03121
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BZ8166
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8166, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8166
ECLI:NL:HR:2013:BZ8166, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8166
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑03‑2011
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0200
NbSr 2013/203
Conclusie 23‑04‑2013
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/03121
Mr. Hofstee
Zitting: 5 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 31 maart 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis. Voorts is verzoeker de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 6 maanden.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/03121 en 11/03120. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verzoeker heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt over de verwerping door het Hof van een door de verdediging gevoerd verweer.
5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen1.:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
- -
verdachte betwist degene te zijn die op 25 april 2009 door de politie is aangehouden en verhoord in verband met het onderhavige feit;
- -
een persoonsverwisseling niet uit te sluiten valt, aangezien uit het dossier niet duidelijk blijkt op welke wijze de politie de identiteitskaart van de verdachte heeft gecontroleerd nu door de politie in het proces-verbaal geen documentnummer is vermeld dan wel een kopie van het betreffende document in het dossier is opgenomen.
(...)
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt met de raadsman vast dat uit het dossier niet rechtstreeks volgt op welke wijze de identiteit van de verdachte is vastgesteld nadat deze eerst een valse naam heeft opgegeven. Dit volgt evenwel uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte.
Het hof stel voorts vast dat uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 26 april 2008 [bedoeld zal zijn: 2009, EH], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], blijkt dat de verbalisant bij het verhoor van verdachte heeft verklaard dat deze op straat als naam heeft opgegeven: [Naam], geboren op [geboortedatum] 1984, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats], en vervolgens dat na controle van verdachtes identiteitskaart, dit een valse naam bleek te zijn.
Voorts blijkt uit eigen waarneming van het hof ter terechtzitting dat de handtekening van de verdachte waarmee hij laatstbedoeld proces-verbaal van verhoor heeft ondertekend grote gelijkenis vertoont met de handtekening die hij heeft geplaatst op de akte van uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg d.d. 17 augustus 2009, welke uitreiking in persoon heeft plaatsgevonden.
Op grond van deze vaststellingen acht het hof het redelijkerwijs uitgesloten dat er een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden. Het hof twijfelt er niet aan dat het de verdachte is geweest die op 25 april 2009 door de politie is aangehouden en verhoord.
Het primaire verweer wordt bijgevolg verworpen."
6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof heeft verzuimd in te gaan op het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen standpunt dat op geen enkele wijze blijkt op welke wijze de controle (van naar ik begrijp de identiteitskaart, EH) heeft plaatsgevonden, en het Hof voorts heeft verzuimd in te gaan op hetgeen de verdediging met betrekking tot de "non-specificiteit" van de handtekening heeft aangevoerd.
7.
Het Hof heeft geoordeeld dat het er niet aan twijfelt dat het verzoeker is geweest die op 25 april 2009 door de politie is aangehouden en verhoord. Dat een persoonsverwisseling zou hebben plaatsgevonden, acht het Hof redelijkerwijs uitgesloten. Aan laatstgenoemd oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat uit het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 april 2009 (bewijsmiddel 2) blijkt dat de aangehouden persoon heeft verklaard dat hij [verdachte] heet en dat hij op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] is geboren, en dat dit proces-verbaal voorts inhoudt dat door de verhorende verbalisant [verbalisant 1] - die zelf de ademtest bij en de aanhouding van verzoeker heeft verricht (bewijsmiddel 1) - wordt geconstateerd dat de door verzoeker op straat opgegeven identiteitsgegevens - te weten [Naam], geboren op [geboortedatum] 1984 - niet overeenstemmen met de gegevens die blijken uit de identiteitskaart van verzoeker, zodat de op straat opgegeven naam een valse naam betreft. Daarnaast heeft het Hof acht geslagen op de door hem zelf ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen omstandigheid dat de handtekening onder bedoeld proces-verbaal grote gelijkenis vertoont met de handtekening op de akte van uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg d.d. 17 augustus 2009, welke dagvaarding aan verzoeker in persoon is uitgereikt.2.
8.
Uit voornoemde omstandigheden heeft het Hof zonder meer kunnen afleiden dat een persoonsverwisseling redelijkerwijs uitgesloten moet worden geacht, en dat het verzoeker is geweest die op 25 april 2009 door de politie is staande gehouden respectievelijk aangehouden en op straat een valse naam heeft opgegeven. Tot een nadere motivering van dit oordeel was het Hof niet gehouden.
9.
Overigens merk ik op dat ook uit het proces-verbaal van politie d.d. 30 april 2009 volgt dat door de aangehouden persoon, verzoeker dus, op enig moment is opgegeven dat hij [verdachte] heet, en dat hij op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] is geboren (bewijsmiddel 1), en dat het ademanalyseformulier eveneens deze identiteitsgegevens vermeldt (bewijsmiddel 4).
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, het namens verzoeker gevoerde Salduz-verweer heeft verworpen door slechts de verklaringen van verzoeker en niet het gehele proces-verbaal van verhoor buiten de bewijsvoering te laten, zulks terwijl op de terechtzitting in hoger beroep ten verweer is betoogd dat met de resterende opmerkingen en/of informatie zeer voorzichtig moet worden omgegaan, omdat zij niet zijn onderbouwd en verzoeker er niet op heeft kunnen reageren.
12.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1.
(...)
Subsidiair, te weten: voor het geval het hof aanneemt dat de verdachte toch degene is die door de politie is aangehouden, heeft de raadsman daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 26 april 2009 van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de politie hem heeft verhoord zonder dat hij de mogelijkheid heeft gehad om contact met zijn raadsman op te nemen, terwijl de politie voorts heeft nagelaten verdachte te informeren over de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen voorafgaande aan het eerste politieverhoor, hetgeen in strijd is met de Salduz-jurisprudentie van het EHRM.
(...)
Het subsidiaire verweer van de raadsman treft deels doel. Immers blijkt uit de inhoud van het proces-verbaal van politie niet dat verdachte is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor of dat hem de gelegenheid is geboden van dat recht gebruik te maken, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert.
Het hof zal daarom de bij voormeld verhoor door de verdachte afgelegde verklaring bij de bewijsvoering buiten beschouwing laten. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het hof ziet echter geen reden om naast de verklaring van verdachte ook de hierboven bij de verwerping van het primaire verweer over de vaststelling van de identiteit van de verdachte in voormeld proces-verbaal van verhoor opgenomen opmerkingen van verbalisant [verbalisant 1] van het bewijs uit te sluiten, zoals door de raadsman is bepleit. De stelling dat een dergelijk gevolg dient te worden verbonden aan een vormverzuim als het onderhavige, vindt geen steun in het recht.
In zoverre wordt ook het subsidiaire verweer verworpen."
13.
De aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"2.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Den Bosch, team Noord-West, nr. 2009047420-6, d.d. 26 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie (p. 8-10 van het proces-verbaal met registratienr. 2009047420-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
(...)
"Ik deelde de verdachte mede:
"Op straat gaf je op te zijn genaamd: [Naam], geboren op [geboortedatum] 1984, wonende op de [a-straat 1] te [woonplaats]. Nu blijkt echter, na controle van jouw identiteitskaart. Dat je een valse naam hebt opgegeven op straat.""
14.
Ik begrijp de steller van het middel aldus dat volgens hem ook de vorengeciteerde mededeling van de verbalisant aan verzoeker van het bewijs dient te worden uitgesloten op grond van de 'Salduz-rechtspraak'.
15.
Bij de beoordeling van het middel moet gelet op HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349 het volgende worden vooropgesteld. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv op. Dit vormverzuim dient na een daartoe strekkend verweer in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Uit de Salduz-rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een dergelijk verzuim - behoudens de twee hiervoor genoemde uitzonderingen - zonder meer tot bewijsuitsluiting dient te leiden en er geen plaats meer is voor een nadere afweging in het licht van de beoordelingsfactoren van het tweede lid van art. 359a Sv.3.
16.
Het Hof heeft vastgesteld dat zich in dezen een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv heeft voorgedaan, nu verzoeker niet is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor op 26 april 2009 c.q. hem niet de gelegenheid is geboden van dat recht gebruik te maken. Aan dit vormverzuim heeft het Hof als rechtsgevolg verbonden dat de door verzoeker bij zijn eerste politieverhoor afgelegde verklaring bij de bewijsvoering buiten beschouwing wordt gelaten.
17.
Met betrekking tot de stelling van de raadsman van verzoeker dat de in het proces-verbaal van verhoor weergegeven mededeling van de verbalisant omtrent de identiteit van de aangehouden persoon eveneens van het bewijs zou moeten worden uitgesloten, heeft het Hof geoordeeld dat deze stelling geen steun vindt in het recht. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en is evenmin onbegrijpelijk. De hiervoor onder 15 weergegeven 'Salduz-rechtspraak' heeft immers uitsluitend betrekking op door de verdachte afgelegde verklaringen. Niet strekt deze rechtspraak, en ook niet die van het EHRM, zich uit over het gehele proces-verbaal van verhoor, noch over onderdelen daarvan die een eigen bevinding of waarneming van de verhorende verbalisant tot uitdrukking brengen. Dat geldt wat betreft de onderhavige zaak dus evenzeer voor de in de mededeling van de verbalisant besloten liggende waarneming of bevinding van deze dat verzoeker op straat een valse naam heeft opgegeven. Wat de steller van het middel precies bedoelt te zeggen met zijn stelling dat met de resterende opmerkingen en/of informatie zeer voorzichtig moet worden omgegaan, omdat zij niet zijn onderbouwd en verzoeker er niet op heeft kunnen reageren, is mij in het onderhavige verband volstrekt onduidelijk gebleven en kan ik dus niet nader bespreken.
18.
Het middel faalt.
19.
Het eerste middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
20.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
21.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
Door de verdediging is niet betwist dat het verzoeker was die de dagvaarding in persoon in ontvangst heeft genomen.
HR 13 september 2011, LJN BQ8907, NJ 2011/556, HR 2 oktober 2012, LJN BX5109 en HR 2 oktober 2012, LJN BX5111.
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Salduz. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 2009/349. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat het p-v verhoor, voor zover daarin verklaringen van verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de in genoemd p-v gerelateerde opgave van de persoonsgegevens in het onderhavige geval niet kan worden aangemerkt als een verklaring van verdachte als hiervoor bedoeld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de in dat p-v vermelde mededeling van de verbalisant, diens waarneming of bevinding behelzende, voor het bewijs mag worden gebezigd.
23 april 2013
Strafkamer
nr. 11/03121
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 maart 2011, nummer 20/003302-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet het gehele proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 26 april 2009 van het bewijs heeft uitgesloten.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 april 2009 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 520 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs."
3.3. De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende in:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
(...)
Subsidiair, te weten: voor het geval het hof aanneemt dat de verdachte toch degene is die door de politie is aangehouden, heeft de raadsman daartoe aangevoerd
- zakelijk weergegeven - dat het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 26 april 2009 van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de politie hem heeft verhoord zonder dat hij de mogelijkheid heeft gehad om contact met zijn raadsman op te nemen, terwijl de politie voorts heeft nagelaten verdachte te informeren over de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen voorafgaande aan het eerste politieverhoor, hetgeen in strijd is met de Salduz-jurisprudentie van het EHRM.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Het subsidiaire verweer van de raadsman treft deels doel. Immers blijkt uit de inhoud van het proces-verbaal van politie niet dat verdachte is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor of dat hem de gelegenheid is geboden van dat recht gebruik te maken, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert.
Het hof zal daarom de bij voormeld verhoor door de verdachte afgelegde verklaring bij de bewijsvoering buiten beschouwing laten. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het hof ziet echter geen reden om naast de verklaring van verdachte ook de hierboven bij de verwerping van het primaire verweer over de vaststelling van de identiteit van de verdachte in voormeld proces-verbaal van verhoor opgenomen opmerkingen van verbalisant Hattu van het bewijs uit te sluiten, zoals door de raadsman is bepleit. De stelling dat een dergelijk gevolg dient te worden verbonden aan een vormverzuim als het onderhavige, vindt geen steun in het recht.
In zoverre wordt ook het subsidiaire verweer verworpen."
3.4. Het Hof heeft onder meer het volgende bewijsmiddel tot het bewijs gebezigd:
"2. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Den Bosch, team Noord-West, nr. 2009047420-6, d.d. 26 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie (p. 8-10 van het proces-verbaal met registratienr. 2009047420-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Op 26 april 2009, te 00:23 uur, hoorde ik, verbalisant, in het politiebureau te 's-Hertogenbosch een man als verdachte van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1980
Geboorteplaats/land: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteit: Nederlandse
Adres: [a-straat 1]
Postcode plaats: [postcode plaats]
Ik deelde de verdachte mede:
'Op straat gaf je op te zijn genaamd:
[Naam], geboren op [geboortedatum] 1984, wonende op de [a-straat 1] te [woonplaats]. Nu blijkt echter, na controle van jouw identiteitskaart. Dat je een valse naam hebt opgegeven op straat.' "
3.5. Het proces-verbaal waaraan dit bewijsmiddel is ontleend vermeldt als opschrift "proces-verbaal van verhoor" en bevat naast de hiervoor weergegeven inhoud, de weergave van bij dat verhoor afgelegde verklaringen van de verdachte, de door de verbalisant gestelde vragen en de door de verdachte gegeven antwoorden.
3.6. In zijn arrest van 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat verklaringen die de aangehouden verdachte heeft afgelegd voordat hem de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat nu de verdachte door de politie is verhoord zonder dat hem die gelegenheid is geboden, het proces-verbaal van verhoor van 26 april 2009, voor zover daarin verklaringen van de verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de in dat proces-verbaal vermelde mededeling van de verbalisant, diens waarneming of bevinding behelzende, voor het bewijs mag worden gebezigd. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de in dat proces-verbaal gerelateerde opgave van de persoonsgegevens in het onderhavige geval niet kan worden aangemerkt als een verklaring van de verdachte als hiervoor bedoeld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 650,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 april 2013.
Beroepschrift 31‑03‑2011
Cassatieschriftuur
Inzake
[verzoeker]
Mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, draagt namens verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof's‑Hertogenbosch d.d. 31 maart 2011 gewezen onder parketnummer 20-003302-09, de heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats], na hiertoe door hem bepaaldelijk gemachtigd te zijn, de volgende middelen van cassatie voor.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359, 359a en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof het door/namens rekwirant gevoerde verweer, kort samengevat dat een persoonsverwisseling niet kan worden uitgesloten, ten onrechte, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen heeft verworpen.
's‑Hofs arrest is tengevolge hiervan niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
2.
Blijkens het proces-verbaal d.d. 26 april 2009 heeft de betrokken verbalisant, [verbalisant 1], na controle van een identiteitskaart opgemerkt dat sprake is van andere persoonsgegevens dan welke bij de aanhouding zijn opgenomen. De conclusie van de verbalisant is dat een valse naam zou zijn opgegeven.
3.
Verzoeker heeft in eerste aanleg alsmede in hoger beroep ondubbelzinnig het standpunt ingenomen dat niet blijkt op welke wijze de opgegeven persoonsgegevens zijn gecontroleerd. Dit blijkt op geen enkele wijze uit het proces-verbaal. Voorts heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat de ondertekening te weinig bijzonder is om niet door een ieder geplaatst te kunnen worden.
4.
Het hof volstaat in zijn arrest met de vaststellingen dat uit bovenvermeld proces-verbaal blijkt dat na controle van de identiteitskaart sprake was van een valse naam en dat sprake was van op elkaar gelijkende handtekeningen op het proces-verbaal van verhoor en de akte van uitreiking. Het hof acht een persoonsverwisseling daarom uitgesloten.
5.
Het hof verzuimt daarmee echter in te gaan op het standpunt dat door de verdediging naar voren is gebracht, namelijk dat op geen enkele wijze blijkt op welke wijze de controle heeft plaatsgevonden. Voorts verzuimt het hof in te gaan op de non-specificiteit van de handtekening.
6.
Gelet op vorenstaande heeft het hof niet althans onvoldoende gerespondeerd op de duidelijke en door argumenten geschraagde standpunten zoals die door verzoeker naar voren zijn gebracht. Het arrest van het hof is onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
7.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359, 359a en 415 van het Wetboek van Strafvordering alsmede artikel 6 EVRM geschonden doordat het hof het door/namens rekwirant gevoerde verweer, kort samengevat dat op grond van de Salduz-jurisprudentie bewijsuitsluiting dient te volgen, ten onrechte, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen heeft verworpen. 's‑Hofs arrest is tengevolge hiervan niet voldoende met redenen omkleed en in strijd met het recht.
Toelichting
8.
Het hof heeft het proces-verbaal inhoudende de door de verdachte afgelegde verklaringen op grond van het gevoerde Salduz-verweer niet in zijn geheel buiten beschouwing gelaten, doch slechts voor zover het verklaringen van de verdachte bevat. Zulks ten onrechte.
9.
Verzoeker is van oordeel dat het proces-verbaal in zijn geheel dient te worden uitgesloten van het bewijs nu zij de verklaring van de verdachte bevat. Daartoe is aangevoerd dat met resterende opmerkingen en/of informatie zeer voorzichtig moet worden omgegaan nu zij niet is onderbouwd en omdat verdachte er niet op heeft kunnen reageren.
10.
Het hof heeft niet kunnen oordelen dat niet het gehele proces-verbaal inhoudende verhoor uitgesloten moest worden van het bewijs. Mitsdien is het oordeel van het hof in strijd met het recht althans onvoldoende gemotiveerd.
Advocaat - gemachtigde
J.J.D. van Doleweerd