Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 26 [Afzondering in andere inrichting/afdeling]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 141 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 33844)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-10-2020, Stb. 2020, 456 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
Indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waar zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
2.
Indien de directeur van oordeel is dat van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid sprake is, plaatst hij in overeenstemming met Onze Minister de jeugdige over.
3.
Over de verlenging van de afzondering waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt in een andere inrichting of afdeling, beslist de directeur van de inrichting of de afdeling waarin de afzondering was opgelegd in overeenstemming met Onze Minister en gehoord de directeur van de inrichting of afdeling waar de tenuitvoerlegging van de afzondering plaatsvindt.
4.
Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van plaatsing, overplaatsing en verlenging van de afzondering ingevolge het tweede onderscheidenlijk het derde lid.
5.
De ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de gecertificeerde instelling worden van de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onverwijld op de hoogte gesteld.
6.
De directeur houdt van de tenuitvoerlegging van de maatregel van afzondering in een andere inrichting, bedoeld in het eerste lid en de verlenging daarvan, bedoeld in het derde lid, aantekening in een register.