Zie rov. 2.1 t/m 2.5 van de bestreden beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2012.
HR, 05-04-2013, nr. 12/02336
ECLI:NL:HR:2013:BY8282
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2013
- Zaaknummer
12/02336
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BY8282
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY8282, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑04‑2013; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2014:2677
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY8282
ECLI:NL:PHR:2013:BY8282, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8282
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2013-0067
Uitspraak 05‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Verzoek vaststelling Nederlanderschap, art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap. Gevolgen erkenning in buitenland te beoordelen naar desbetreffend nationaal recht, art. 10:95 BW. Ontstaan familierechtelijke betrekkingen naar Ghanees recht door biologisch vaderschap? Motiveringsgebreken.
5 april 2013
Eerste Kamer
12/02336
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.E. Pors,
t e g e n
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 287170 / HA RK 07-505 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 18 januari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoeker] is op [geboortedatum] 1985 geboren te Kenyasi (Ghana) als zoon van [betrokkene 1].
(ii) Volgens een geboorteakte van 19 december 1985 met nummer 83 is [verzoeker] op [geboortedatum] 1985 geboren als zoon van [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
(iii) Op 6 mei 2002 is in Nederland een notariële akte van erkenning opgemaakt waaruit blijkt dat [betrokkene 3], van Nederlandse nationaliteit, heeft verklaard [verzoeker] te erkennen zodat tussen hem en [verzoeker] familierechtelijke betrekkingen ontstaan. [betrokkene 1] heeft toestemming tot de erkenning verleend. [verzoeker] heeft schriftelijk verklaard toestemming te geven voor de erkenning. Bij de erkenning had de notaris de beschikking over een afschrift van een geboorteakte nr. 216, op 18 september 1987 geregistreerd te Goaso (Ghana) en afgegeven op 27 november 2001. In die akte is geen naam van een vader van [verzoeker] vermeld.
(iv) Op 29 december 2008 is de hiervoor genoemde akte van erkenning gerectificeerd, waarbij de notaris uitdrukkelijk heeft verklaard dat Kenyasi de juiste plaatsnaam van het geboorteregister van [verzoeker] is.
(v) Bij besluit van 12 oktober 2008 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam het verzoek van [betrokkene 3] tot inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de geboorteakte en de akte van erkenning van [verzoeker] afgewezen.
(vi) Op 6 november 2009 zijn [verzoeker] en [betrokkene 3] in het kader van een onderzoek naar een eventuele schijnerkenning gehoord door twee medewerkers van de gemeente Amsterdam, Dienst Persoons- en Geo-informatie. Bij brief van 18 januari 2010 is namens deze dienst aan de advocaat van [verzoeker] bericht dat na overleg met de officier van justitie is besloten om geen verzoek bij de rechtbank in te dienen tot vernietiging van de erkenningsakte.
3.2.1 [verzoeker] heeft de rechtbank op de voet van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
Hij heeft daartoe gesteld dat hij op 6 mei 2002 rechtsgeldig is erkend door [betrokkene 3], waardoor hij in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit.
3.2.2 De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond dat [verzoeker] naar Ghanees recht al een juridische vader had op de datum van erkenning (6 mei 2002), zodat [betrokkene 3] in Nederland niet rechtsgeldig kon overgaan tot erkenning van [verzoeker] (rov. 4.5). De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
In geschil is of ten tijde van de erkenning door [betrokkene 3], [betrokkene 2] de juridische vader van [verzoeker] was.
Nu niet is gebleken dat [betrokkene 1] ten tijde van de geboorte van [verzoeker] gehuwd was met [betrokkene 2], moet worden nagegaan of [betrokkene 2] een handeling heeft verricht die is aan te merken als de erkenning van [verzoeker]. Op grond van art. 10:95 BW wordt de vraag of tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan, bepaald door het recht van Ghana, zijnde de staat waarvan [betrokkene 2] de nationaliteit heeft. Daarmee staat ter beoordeling of naar Ghanees recht tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] een familierechtelijke betrekking bestaat die op één lijn kan worden gesteld met de familierechtelijke betrekking die naar Nederlands recht ontstaat als gevolg van erkenning door een man van een kind. (rov. 4.2)
De rechtbank gaat ervan uit dat de eerste geboorteregistratie op 19 december 1985 rechtsgeldig is en dat [verzoeker] overeenkomstig de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde geboorteakte is geboren als zoon van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. (rov. 4.3)
De rechtbank overwoog vervolgens:
"4.4. Uitgangspunt is, gelet ook op de uitspraak van de familiekamer van deze rechtbank van 10 maart 2008 (LJN: BC6198), dat tussen een vader en zijn (biologische) kind naar Ghanees recht bij de geboorte van het kind een familierechtelijke betrekking ontstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk. [betrokkene 2] staat op de hiervoor vermelde geboorteakte (nummer 83) als vader vermeld. In Ghana registreert de ambtenaar van de burgerlijke stand evenwel slechts wat hem door de aangever wordt medegedeeld. De in de geboorteakte op te nemen gegevens worden door hem niet op juistheid gecontroleerd. De omstandigheid dat een man in de geboorteakte als vader van het kind staat vermeld, kan naar Ghanees recht niet gelden als (volledig) bewijs voor de (on)wettigheid van het kind en wordt niet op zichzelf aangemerkt als een vorm van (juridische) erkenning van het vaderschap van het kind. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] in de geboorteakte als vader van [verzoeker] is vermeld, is derhalve niet voldoende om aan te nemen dat hij naar Ghanees recht als de juridische vader van [verzoeker] kan worden aangemerkt. De rechtbank acht van doorslaggevend belang dat [betrokkene 2] door [verzoeker] zelf als zijn biologische vader wordt beschouwd. [verzoeker] heeft immers tijdens de hoorzitting van 6 november 2009 in antwoord op de vraag of hij [betrokkene 2] kent en weet wie die persoon is, verklaard dat hij "zijn vader" niet kent en dat hij in Ghana is verzorgd door zijn oom. In de onderhavige procedure is de afstamming ter zitting bevestigd met de mededeling van [de raadsman van [verzoeker]] dat [verzoeker] door zijn moeder is vernoemd naar zijn biologische vader. [betrokkene 1] is zelf in de geboorteakte als informant genoemd. De rechtbank neemt daarom aan dat [betrokkene 2] de biologische vader is van [verzoeker]. [verzoeker] draagt zijn geslachtsnaam dus niet ten onrechte, ongeacht of in Ghana een naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] niet heeft bijgedragen in de verzorging en het onderhoud van [verzoeker], is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat in Ghana geen familiebetrekking is ontstaan."
3.3 De rechtbank heeft in rov. 4.4 tot uitgangspunt genomen dat naar Ghanees recht tussen een vader en zijn (biologisch) kind bij de geboorte een familierechtelijke betrekking ontstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk. De rechtbank heeft dit uitgangspunt kennelijk (mede) afgeleid uit haar eerdere uitspraak van 10 maart 2008 (LJN BC6198). Het middel klaagt terecht dat het door de rechtbank aangenomen uitgangspunt niet volgt uit die eerdere uitspraak en evenmin steun vindt in het debat van partijen in de onderhavige zaak.
Nu de rechtbank niet nader heeft uiteengezet op welke gronden haar uitgangspunt steunt, heeft zij haar oordeel dat het enkele biologische vaderschap naar Ghanees recht familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan, onvoldoende gemotiveerd. Derhalve kon de rechtbank zonder nadere motivering evenmin doorslaggevend gewicht toekennen aan omstandigheden die erop wijzen dat [betrokkene 2] de biologische vader van [verzoeker] is.
Het middel klaagt dan ook terecht dat onbegrijpelijk is dat de rechtbank aan het oordeel dat [betrokkene 2] de biologische vader is, de conclusie verbindt dat [verzoeker] naar Ghanees recht al vóór de erkenning door [betrokkene 3] een juridische vader had (rov. 4.5).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 347,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.
Conclusie 04‑01‑2013
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/02336
Mr. P. Vlas
Zitting, 4 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst
(hierna: de Staat)
In het kader van een geding inzake de vaststelling van het Nederlanderschap krachtens art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) komt de vraag aan de orde naar het bestaan van familierechtelijke betrekkingen naar Ghanees recht.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De relevante feiten zijn in cassatie als volgt.1. [verzoeker] is op [geboortedatum] 1985 te Kenyasi (Ghana) geboren als zoon van [betrokkene 1].
1.2
Op 6 mei 2002 is in Nederland een notariële akte van erkenning opgemaakt waaruit blijkt dat [betrokkene 3], van Nederlandse nationaliteit, heeft verklaard [verzoeker] te erkennen zodat tussen hem en [verzoeker] familierechtelijke betrekkingen ontstaan. [Betrokkene 1] heeft toestemming tot de erkenning verleend. [Verzoeker] heeft schriftelijk verklaard toestemming te geven voor de erkenning. Bij de erkenning had de notaris de beschikking over een afschrift van een geboorteakte nr. 216, op 18 september 1987 geregistreerd te Goaso (Ghana) en afgegeven op 27 november 2001. In die akte is geen naam van een vader van [verzoeker] vermeld.
1.3
Op 29 december 2008 is de hiervoor genoemde akte van erkenning gecertificeerd, waarbij de notaris uitdrukkelijk heeft verklaard dat Kenyasi de juiste plaatsnaam van het geboorteregister van [verzoeker] is.
1.4
Bij besluit van 12 oktober 2008 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam het verzoek van [betrokkene 3] tot inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de geboorteakte en van de akte van erkenning van [verzoeker] afgewezen.
1.5
Op 6 november 2009 zijn [verzoeker] en [betrokkene 3] in het kader van een onderzoek naar een eventuele schijnerkenning gehoord door twee medewerkers van de gemeente Amsterdam, Dienst Persoons- en Geo-informatie. Bij brief van 18 januari 2010 is namens deze dienst aan de advocaat van [verzoeker] bericht dat na overleg met de officier van justitie is besloten om geen verzoek tot vernietiging van de erkenningsakte bij de rechtbank in te dienen.
1.6
In de onderhavige procedure heeft [verzoeker] de rechtbank 's-Gravenhage op de voet van art. 17 RWN verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit, stellende dat hij op 6 mei 2002 rechtsgeldig is erkend door [betrokkene 3] waardoor hij in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit. Volgens de Staat is een Nederlandse erkenning niet mogelijk, omdat [verzoeker] ten tijde van de erkenning reeds een andere vader had. Voorts bestaat er volgens de Staat gerede twijfel over de identiteit en afstamming van [verzoeker] en blijkt uit de akte van erkenning niet welke Ghanese geboorteakte van [verzoeker] ten grondslag heeft gelegen aan de erkenning.
1.7
Bij beschikking van 9 februari 20122. heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat hij naar Ghanees recht al een juridische vader had op de datum van erkenning (6 mei 2002) zodat [betrokkene 3] in Nederland niet rechtsgeldig kon overgaan tot erkenning van [verzoeker]. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in het bijzonder in geschil is of ten tijde van de erkenning door [betrokkene 3], [betrokkene 2] de juridische vader van [verzoeker] was. Nagegaan moet worden of [betrokkene 2] een handeling heeft verricht die is aan te merken als de erkenning van [verzoeker], omdat niet is gebleken dat [betrokkene 1] ten tijde van de geboorte van [verzoeker] gehuwd was met [betrokkene 2]. Op grond van art. 10:95 BW wordt de vraag of tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] door erkenning familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan bepaald door het recht van Ghana, zijnde de staat waarvan [betrokkene 2] de nationaliteit heeft. Daarmee staat ter beoordeling of naar Ghanees recht tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] een familierechtelijke betrekking bestaat die op één lijn kan worden gesteld met de familierechtelijke betrekking die naar Nederlands recht ontstaat als gevolg van erkenning door een man van een kind (rov. 4.2). De rechtbank gaat ervan uit dat de eerste geboorteregistratie op 19 december 1985 rechtsgeldig is en dat volgens de geregistreerde geboorteakte [verzoeker] op [geboortedatum] 1985 te Kenyasi is geboren als zoon van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] (rov. 4.3). Vervolgens heeft de rechtbank in rov. 4.4 en 4.5 het volgende overwogen:
'4.4.
Uitgangspunt is, gelet ook op de uitspraak van de familiekamer van deze rechtbank van 10 maart 2008 (LJN: BC6198), dat tussen een vader en zijn (biologische) kind naar Ghanees recht bij de geboorte van het kind een familierechtelijke betrekking ontstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk. [Betrokkene 2] staat op de hiervoor vermelde geboorteakte (nummer 83) als vader vermeld. In Ghana registreert de ambtenaar van de burgerlijke stand evenwel slechts wat hem door de aangever wordt medegedeeld. De in de geboorteakte op te nemen gegevens worden door hem niet op juistheid gecontroleerd. De omstandigheid dat een man in de geboorteakte als vader van het kind staat vermeld, kan naar Ghanees recht niet gelden als (volledig) bewijs voor de (on)wettigheid van het kind en wordt niet op zichzelf aangemerkt als een vorm van (juridische) erkenning van het vaderschap van het kind. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] in de geboorteakte als vader van [verzoeker] is vermeld, is derhalve niet voldoende om aan te nemen dat hij naar Ghanees recht als de juridische vader van [verzoeker] kan worden aangemerkt. De rechtbank acht van doorslaggevend belang dat [betrokkene 2] door [verzoeker] zelf als zijn biologische vader wordt beschouwd. [Verzoeker] heeft immers tijdens de hoorzitting van 6 november 2009 in antwoord op de vraag of hij [betrokkene 2] kent en weet wie die persoon is, verklaard dat hij "zijn vader" niet kent en dat hij in Ghana is verzorgd door zijn oom. In de onderhavige procedure is de afstamming ter zitting bevestigd met de mededeling van mr. Jangali [de raadsman van [verzoeker], A-G] dat [verzoeker] door zijn moeder is vernoemd naar zijn biologische vader. [Betrokkene 1] is zelf in de geboorteakte als informant genoemd. De rechtbank neemt daarom aan dat [betrokkene 2] de biologische vader is van [verzoeker]. [Verzoeker] draagt zijn geslachtsnaam dus niet ten onrechte, ongeacht of in Ghana een naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] niet heeft bijgedragen in de verzorging en het onderhoud van [verzoeker], is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat in Ghana geen familierechtelijke betrekking is ontstaan.
4.5.
De rechtbank is, gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 2] de biologische vader van [verzoeker] is, van oordeel dat [verzoeker] naar Ghanees recht al vóór de datum van erkenning een juridische vader had. Dit heeft tot gevolg dat [betrokkene 3] in Nederland niet rechtsgeldig kon overgaan tot erkenning van [verzoeker]'.
1.8
[Verzoeker] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen en keert zich met motiveringsklachten tegen rov. 4.4 en 4.5 van de bestreden beschikking. Tegen rov. 4.1 t/m 4.3 zijn geen klachten gericht, zodat in cassatie moet worden uitgegaan van de daarin genoemde uitgangspunten.
2.2
Het eerste onderdeel keert zich met een motiveringsklacht tegen het in rov. 4.4 door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat '(...) tussen een vader en zijn (biologische) kind naar Ghanees recht bij de geboorte van het kind een familierechtelijke betrekking ontstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk.' De klacht komt erop neer dat, zonder nadere motivering die ontbreekt, de gelijkschakeling door de rechtbank van het biologisch vaderschap en het juridisch vaderschap naar Ghanees recht onbegrijpelijk is.3.
2.3
Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld, omdat het eraan voorbijgaat dat het bestreden uitgangspunt niet dragend is voor het oordeel van de rechtbank in rov. 4.5 dat [verzoeker] naar Ghanees recht reeds vóór de erkenning in Nederland een juridische vader had. Dit volgt uit rov. 4.4, waarin de rechtbank overweegt dat (i) de ambtenaar van de burgerlijke stand in Ghana slechts registreert wat hem door de aanvrager wordt medegedeeld, (ii) de in de geboorteakte op te nemen gegevens door de ambtenaar niet op juistheid worden gecontroleerd, (iii) de omstandigheid dat een man in de geboorteakte als vader van het kind staat vermeld naar Ghanees recht niet kan gelden als (volledig) bewijs voor de (on)wettigheid van het kind en op zichzelf niet wordt aangemerkt als een vorm van (juridische) erkenning van het vaderschap van het kind, en (iv) de enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] in de geboorteakte als vader van [verzoeker] is vermeld derhalve onvoldoende is om aan te nemen dat hij naar Ghanees recht als de juridische vader van [verzoeker] kan worden aangemerkt.4. De rechtbank baseert haar oordeel derhalve niet op het bestreden uitgangspunt, maar acht blijkens rov. 4.4 doorslaggevend dat [betrokkene 2] door [verzoeker] zelf als zijn biologische vader wordt beschouwd.
2.4
Het tweede onderdeel keert zich tegen rov. 4.4, vanaf de overweging beginnend met 'De rechtbank acht van doorslaggevend belang ...', en komt erop neer dat geen van de door de rechtbank in rov. 4.4 genoemde omstandigheden naar Ghanees recht relevante feiten en omstandigheden betreffen die, zonder nadere motivering die ontbreekt, naar Ghanees recht familierechtelijke betrekkingen doen ontstaan tussen [verzoeker] en [betrokkene 2].
2.5
In cassatie zijn geen klachten gericht tegen rov. 4.2 en 4.3, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft in rov. 4.2 voorop gesteld dat naar het krachtens art. 10:95 BW toepasselijke Ghanese recht beoordeeld moet worden of [betrokkene 2] een handeling heeft verricht die is aan te merken als de erkenning van [verzoeker].5. Vervolgens heeft de rechtbank in rov. 4.4 overwogen dat naar Ghanees recht de enkele vermelding van [betrokkene 2] op de geboorteakte van [verzoeker] onvoldoende is om zijn juridisch vaderschap naar Ghanees recht aan te nemen.6. Tegen de daarop volgende passage in rov. 4.4 ('De rechtbank acht van doorslaggevend belang...') richt zich het tweede onderdeel van het cassatiemiddel met een motiveringsklacht. De rechtbank heeft, ervan uitgaande dat de enkele vermelding van [betrokkene 2] in de geboorteakte op zichzelf nog geen familierechtelijke betrekkingen naar Ghanees recht doet ontstaan tussen hem en het kind, andere omstandigheden in aanmerking genomen. De rechtbank heeft kennelijk gedoeld op andere omstandigheden die naar Ghanees recht leiden tot deze familierechtelijke betrekkingen en daarbij doorslaggevend geacht dat [betrokkene 2] door [verzoeker] zelf als zijn biologische vader wordt beschouwd, in welk verband de rechtbank erop heeft gewezen dat de raadsman van [verzoeker] ter terechtzitting heeft bevestigd dat [verzoeker] door zijn moeder is vernoemd naar zijn biologische vader. Voorts heeft de rechtbank aan het slot van rov. 4.4 overwogen dat de enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] niet heeft bijgedragen in de verzorging en het onderhoud van [verzoeker], onvoldoende is om aan te nemen dat in Ghana geen familiebetrekking is ontstaan. Hieruit volgt naar mijn mening dat de rechtbank overeenkomstig Ghanees recht omstandigheden in aanmerking heeft genomen waaruit de conclusie is getrokken dat [betrokkene 2] de biologische en daarmee naar Ghanees recht de juridische vader van [verzoeker] is. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het tweede onderdeel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑01‑2013
Zie p. 7, 2e alinea, van het cassatierekest.
Zie ook HR 13 juli 2001, LJN: ZC3630, NJ 2002/215, m.nt. ThMdB, alsmede K.J. Saarloos, Art. 92-102 Boek 10 BW: Afstamming, in: P. Vlas, Hoofdlijnen Boek 10 BW (Internationaal privaatrecht), 2011, p. 96-97; Eric Gubbels, Erkenning van kinderen in Ghana, FJR 2004/30.
Terzijde wijs ik erop dat art. 10:95 BW van toepassing is op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd (art. 10:102 BW). In deze zaak gaat het om de erkenning van een familierechtelijke betrekking die voortvloeit uit de in Ghana opgemaakte geboorteakte, zodat art. 10:101 BW in beeld zou komen, ware het niet dat ook voor deze bepaling de genoemde overgangsregel van art. 10:102 BW geldt. Het voor 1 januari 2003 geldende recht wijkt echter niet wezenlijk af van het na die datum geldende recht, zie Asser/Vonken 10-II 2012, nr. 284. Ik laat dit verder rusten, omdat - zoals aangegeven - tegen rov. 4.2 geen cassatiemiddel is gericht.
Zie HR 13 juli 2001, LJN: ZC3630, NJ 2002/215, m.nt. ThMdB.