Richtlijn 2008/120/EG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens
Bijlage I
Geldend
Geldend vanaf 10-03-2009
- Bronpublicatie:
18-12-2008, PbEU 2009, L 47 (uitgifte: 18-02-2009, regelingnummer: 2008/120/EG)
- Inwerkingtreding
10-03-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2008, PbEU 2009, L 47 (uitgifte: 18-02-2009, regelingnummer: 2008/120/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Douane (V)
Hoofdstuk I. Algemene voorwaarden
Onverminderd de relevante bepalingen van de bijlage bij Richtlijn 98/58/EG gelden de volgende voorschriften:
- 1.
In het gedeelte van het gebouw waar varkens worden gehouden, moet een continu geluidsniveau van 85 dBA of hoger worden vermeden. Constant of plotseling lawaai moet worden vermeden.
- 2.
In de ruimten waar varkens worden gehouden, moet de lichtintensiteit ten minste 40 lux bedragen gedurende ten minste acht uur per dag.
- 3.
De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens:
- —
toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen,
- —
kunnen rusten en normaal kunnen opstaan,
- —
andere varkens kunnen zien; in de laatste week vóór het werpen en tijdens het werpen mogen zeugen en gelten evenwel uit het zicht van soortgenoten worden gehouden.
- 4.
In afwijking van artikel 3, lid 5, moeten de varkens permanent kunnen beschikken over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bv. stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.
- 5.
De vloeren moeten effen maar niet glibberig zijn om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. Zij moeten aangepast zijn aan het gewicht en de grootte van de dieren en moeten, wanneer geen strooisel wordt verstrekt, een stevig, vlak en stabiel oppervlak vormen.
- 6.
Alle varkens moeten ten minste eenmaal per dag worden gevoederd. Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, moeten zij allemaal tegelijk kunnen eten.
- 7.
Varkens van meer dan twee weken oud moeten permanent over voldoende vers water kunnen beschikken.
- 8.
Alle ingrepen die geen therapeutisch of diagnostisch doel dienen en geen verband houden met het merken van de varkens overeenkomstig de terzake geldende wetgeving, en die resulteren in de beschadiging of het verlies van een gevoelig deel van het lichaam of in een wijziging van de botstructuur, zijn verboden, met uitzondering van:
- —
het door vijlen of knippen uniform verkleinen van de hoektanden van biggen tot de leeftijd van zeven dagen, mits de tanden glad en intact blijven; de slagtanden van beren mogen worden ingekort om verwondingen bij andere dieren te voorkomen of om veiligheidsredenen;
- —
het couperen van een deel van de staart;
- —
het castreren van mannelijke varkens op een andere wijze dan door het scheuren van weefsel;
- —
het aanbrengen van neusringen, zij het uitsluitend bij varkens in houderijsystemen met vrije uitloop en met inachtneming van de nationale wetgeving.
Het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden mogen niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd. Vóórdat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen, de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende omgevingsfactoren of beheerssystemen worden aangepast.
De hierboven beschreven ingrepen mogen alleen worden uitgevoerd door een dierenarts of een persoon die de in artikel 6 bedoelde opleiding heeft gekregen en die ervaren is in het uitvoeren van deze ingrepen met adequate hulpmiddelen en onder hygiënische omstandigheden. Het castreren en het couperen van de staart bij dieren die ouder zijn dan zeven dagen, zijn alleen toegestaan als de ingrepen onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie worden uitgevoerd door een dierenarts.
Hoofdstuk II. Bijzondere voorschriften voor de verschillende categorieën varkens
A. Beren
De berenhokken moeten zo gelegen en gebouwd zijn dat de beer zich kan omdraaien en de andere varkens kan horen, ruiken en zien. Verder moet een volwassen beer over een vrije vloeroppervlakte van ten minste 6 m2 kunnen beschikken.
Wanneer het hok tevens wordt gebruikt voor het dekken, moet een volwassen beer over een vrije vloeroppervlakte van ten minste 10 m2 kunnen beschikken en moet het hok volledig vrij zijn van obstakels.
B. Zeugen en gelten
1
Er moeten maatregelen worden getroffen om de agressie in groepen zoveel mogelijk te beperken.
2
Drachtige zeugen en gelten moeten zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten worden behandeld. Drachtige zeugen en gelten moeten, voordat zij in het kraamhok worden gebracht, grondig worden schoongemaakt.
3
In de laatste week vóór het werpen moeten zeugen en gelten over voldoende en adequaat nestmateriaal kunnen beschikken, tenzij zulks met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.
4
Achter de zeug of gelt moet een vrije ruimte zijn om het natuurlijke of begeleide werpen te vergemakkelijken.
5
Kraamhokken waarin de zeugen zich vrij kunnen bewegen, moeten voorzien zijn van een bescherming voor de biggen, bv. een zeugenbeugel.
C. Biggen
1
Een deel van de totale vloeroppervlakte dat groot genoeg is om alle dieren tegelijk te laten rusten, moet bestaan uit een dichte vloer of een mat, of moet worden voorzien van stro of ander geschikt materiaal.
2
Wanneer een kraamkooi wordt gebruikt, moeten de biggen voldoende ruimte hebben om ongehinderd gezoogd te kunnen worden.
3
Biggen mogen niet worden gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij het welzijn of de gezondheid van de zeug of van de biggen anders in het gedrang komen.
Biggen mogen evenwel ten hoogste zeven dagen vroeger worden gespeend wanneer zij naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht die volledig worden leeggemaakt en grondig worden gereinigd en ontsmet vóórdat een nieuwe groep wordt binnengebracht en die gescheiden zijn van de voorzieningen waar zeugen worden gehouden, dit alles om het overdragen van ziekten op de biggen zoveel mogelijk te beperken.
D. Gespeende varkens en gebruiksvarkens
1
Als varkens in groep worden gehouden, moeten maatregelen worden genomen om van het normale gedrag afwijkende gevechten te voorkomen.
2
De dieren moeten worden gehouden in groepen waaraan zo weinig mogelijk dieren mogen worden toegevoegd. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, bij voorkeur vóór of anders ten hoogste één week na het spenen. Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.
3
Bij tekenen van ernstige gevechten moeten de oorzaken hiervan onmiddellijk worden onderzocht en moeten passende maatregelen worden genomen, zoals het eventueel verstrekken van stro aan de dieren of van ander materiaal om te onderzoeken. Dieren die worden bedreigd of bijzonder agressieve dieren moeten van de groep worden gescheiden.
4
Het gebruik van kalmeermiddelen om het toevoegen van dieren aan een groep te vergemakkelijken, is alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een dierenarts.