HR, 06-04-2010, nr. 08/01489
ECLI:NL:HR:2010:BL8682
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-04-2010
- Zaaknummer
08/01489
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL8682, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL8682
ECLI:NL:HR:2010:BL8682, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL8682
Conclusie 06‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben van cocaïne. Kan uit verklaring verdachte, inhoudende dat hij “snowseals” met cocaïne had gekocht, en het positieve resultaat van een indicatieve test worden afgeleid dat de bij verdachte aangetroffen substantie cocaïne betrof? HR: art. 81.1 RO. CAG: Geen rechtsregel schrijft voor dat bij het testen van verdovende middelen onder alle omstandigheden een NFI-rapportage nodig is. Wanneer iemand in het vermoedelijke bezit van cocaïne wordt aangetroffen, kan aanwezigheid van die stof ook zonder chemisch deskundigenrapport worden bewezenverklaard.
Nr. 08/01489
Mr Jörg
Zitting 16 maart 2010
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft - met bevestiging van de bewijsconstructie - bij arrest van 28 maart 2008 verzoeker wegens - kort gezegd - het aanwezig hebben van cocaïne, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft het hof de teruggave aan verdachte gelast van een in beslag genomen geldbedrag van € 2100,-.
2. Namens verzoeker heeft mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over een door het hof getrokken conclusie, waardoor de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Verder klaagt de toelichting er nog over dat het hof verzuimd zou hebben te reageren op een verweer.
4. Door de verdediging is ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor het onder 1 tenlastegelegde omdat niet vaststaat dat de inhoud van de in beslag genomen snowseals cocaïne bevat, nu de inhoud van de snowseals slechts indicatief is getest en de mogelijkheid bestaat dat er slechts poedersuiker in de snowseals heeft gezeten.
5. Het hof heeft naar aanleiding van het verweer van de verdediging het volgende overwogen:
"Anders dan door de verdediging is aangevoerd, en met de advocaat-generaal, acht het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit volgt dat de 15 snowseals die op 20 januari 2007 bij de fouillering van de verdachte werden aangetroffen, 6,3 gram cocaïne bevatten.
Het hof baseert dit oordeel in de eerste plaats op de verklaring die de verdachte op 23 januari 2007 tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd. In deze verklaring stelt de verdachte zonder voorbehoud dat hij de 15 snowseals met coke had gekocht. Voorts ontleent het hof het bewijs aan het aanvullend proces-verbaal van politie d.d. 13 april 2007, waaruit volgt dat de bij de verdachte aangetroffen substantie, vermoedelijk cocaïne, is getest middels de MMC International test en dat deze test positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne.
In samenhang met de stellige verklaring van de verdachte levert de indicatieve MMC-test voldoende bewijs op dat de aangetroffen snowseals cocaïne bevatten. Een nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut acht het hof hiervoor niet noodzakelijk."
6. Voor zover wordt geklaagd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer van de verdediging, mist het middel dus feitelijke grondslag.
7. Voor zover het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen merk ik op dat geen rechtsregel voorschrijft dat bij het testen van verdovende middelen onder alle omstandigheden een NFI-rapportage nodig is. Wanneer iemand in het vermoedelijke bezit van heroïne of cocaïne wordt aangetroffen, kan aanwezigheid van die stof ook zonder een chemisch deskundigenrapport worden bewezenverklaard. Onder omstandigheden zijn verklaringen van gebruikers, inhoudende dat zij de gebruikelijke uitwerking ondervonden van de hun bekende stof, of dat wat zij zagen de stof is die zij altijd in hun gebruikerskringen tegenkomen, daartoe voldoende (vgl. HR 24 oktober 1978, NJ 1979, 130, HR 7 april 1981, NJ 1981, 443, HR 28 juni 1983, NJ 1984, 11, HR 21 februari 1989, NJ 1989, 903).
8. In het verleden is de Hoge Raad wel strenger geweest ten aanzien van XTC (zie bijv. HR 6 mei 2003, LJN AF5370, NJ 2003, 458). Begrijpelijk, omdat onder XTC vele verschillende stoffen kunnen worden verkocht; ook stoffen die niet op lijst I voorkomen. Daar is met HR 5 juni 2007, LJN AZ8803, NJ 2007, 340 een eind aan gekomen.
9. Het hof heeft kennelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, met name de verklaring van verzoeker dat hij vijftien snowseals met cocaïne had gekocht, maar ook het resultaat van de indicatieve test naar de in beslag genomen verdovende middelen welke een positieve indicatie voor cocaïne opleverde, afgeleid dat de substantie die bij verzoeker bij zijn aanhouding is aangetroffen cocaïne betrof. Daarmee is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Uitspraak 06‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben van cocaïne. Kan uit verklaring verdachte, inhoudende dat hij “snowseals” met cocaïne had gekocht, en het positieve resultaat van een indicatieve test worden afgeleid dat de bij verdachte aangetroffen substantie cocaïne betrof? HR: art. 81.1 RO. CAG: Geen rechtsregel schrijft voor dat bij het testen van verdovende middelen onder alle omstandigheden een NFI-rapportage nodig is. Wanneer iemand in het vermoedelijke bezit van cocaïne wordt aangetroffen, kan aanwezigheid van die stof ook zonder chemisch deskundigenrapport worden bewezenverklaard.
6 april 2010
Strafkamer
nr. 08/01489
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 maart 2008, nummer 20/001816-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 april 2010.