vergelijk Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735
Rb. Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, nr. BRE 17/7719
ECLI:NL:RBZWB:2021:3939, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
29-07-2021
- Zaaknummer
BRE 17/7719
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:3939, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29‑07‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:1820, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 29‑07‑2021
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/7719
uitspraak van 29 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 31 oktober 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking kennisgeving van verrekening van 19 juli 2017 (hierna: de verrekeningsbeschikking) met kenmerk [beschikkingsnummer] en de gelijktijdig bekendgemaakte beschikking invorderingsrente voor een bedrag van € 5.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven, vergezeld van [Gemachtigde 2] , en namens de ontvanger, [Ontvanger] [Ontvanger 2] .
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de verrekeningsbeschikking;
- -
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende heeft een beschikking teruggaaf Belasting personenauto’s en motorrijtuigen (Bpm) ontvangen. Op basis van die beschikking heeft ze recht op een teruggaaf van € 502. De ontvanger heeft de teruggaaf bij beschikking verrekend met een andere openstaande Bpm-schuld van belanghebbende. De beschikking is aan belanghebbende bekendgemaakt door toezending van de verrekeningsbeschikking. Gelijktijdig met de verrekeningsbeschikking heeft de ontvanger voor een bedrag van € 5 invorderingsrente berekend en bekend gemaakt.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2017 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de verminderingsbeschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen die beschikking geen bezwaar mogelijk is, en het bezwaar tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente ongegrond verklaard.
Standpunten belanghebbende
2.3.
Belanghebbende voert in beroep aan dat hij ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord. Daarnaast is het verrekenen van teruggaven met opgelegde naheffingsaanslagen Bpm, en het daarbij in rekening brengen van invorderingsrente, in strijd is met de bepalingen van het Unierecht. Daarnaast klaagt belanghebbende dat hij bij de bestuursrechter geen rechtsingang heeft ter zake van het handelen van de ontvanger met betrekking tot het verrekenen van teruggaven met naheffingsaanslagen Bpm die nog niet onherroepelijk vaststaan.
Bezwaar en beroep tegen verrekeningbeschikking
2.4.
Voor de invordering van rijksbelastingen geldt de Invorderingswet 1990 (verder: IW). Op de regel dat tegen een besluit van een bestuursorgaan beroep kan worden ingesteld bij de belastingrechter, geldt een aantal uitzonderingen. Uitgezonderd zijn onder meer besluiten die zijn vermeld in de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, de zogenaamde negatieve lijst (artikel 8:5 Awb). In de negatieve lijst wordt de IW expliciet genoemd, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a. Artikel 30 IW gaat over betalingskorting en invorderingsrente, artikel 49 over aansprakelijkstelling en artikel 62a over kostenvergoeding bij onrechtmatige verplichtingen.
2.5.
Nu artikel 24 van de IW die gaat over de verrekening van uit te betalen en te innen belastingbedragen niet is genoemd als uitzondering in de negatieve lijst, staat in de regel geen beroep bij de belastingrechter open tegen besluiten over verrekeningen en is de burgerlijke rechter bevoegd1.. Voor zover belanghebbende de stelling opwerpt dat het feit dat niet alle geschillen met een bestuursorgaan kunnen worden voorgelegd aan de bestuursrechter in strijd is met het Unierecht, slaagt deze niet. Immers, belanghebbende heeft een mogelijkheid om zijn geschil voor te leggen aan een rechter, namelijk de burgerlijke rechter. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of het Unierecht zich tegen de verrekeningen en de daarbij geldende rechtsbescherming verzet.
Schending hoorrecht tijdens bezwaarprocedure invorderingsrente?
2.6.
Vast staat dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord. Belanghebbende heeft aangevoerd dat dit ten onrechte is, omdat ze in het bezwaarschrift wel om een hoorgesprek heeft verzocht. In dat verband verzoekt ze de rechtbank de zaak terug te wijzen naar de inspecteur. De ontvanger heeft echter onweersproken gesteld dat belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorgesprek (op 31 oktober 2017) maar dat belanghebbende, zonder zich daar voor af te melden, niet is verschenen. De rechtbank is van oordeel dat onder dergelijke omstandigheden de ontvanger belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld gehoord te worden en dat van een schending van het hoorrecht geen sprake is. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld die op het tegendeel wijzen. Tevens is geen sprake van schending van Unierecht.
Invorderingsrente
2.7.
Belanghebbende heeft geen inhoudelijke klachten aangevoerd tegen de berekening van de hoogte van de invorderingsrente. Voor zover belanghebbende wenst op te komen tegen het niet vergoeden van een rente ten aanzien van de teruggaaf zelf, oordeelt de rechtbank dat dat in deze procedure niet aan de orde is. Immers betreft dat een beschikking op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel op grond van 28c IW. Een dergelijke beschikking ligt hier niet voor. In deze procedure gaat het slechts om de uitspraak op bezwaar tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente. Hiertegen heeft belanghebbende geen inhoudelijke klachten aangevoerd.
2.8.
Voor zover belanghebbende klaagt dat het in rekening brengen van de invorderingsrente in strijd is met het Unierecht, kan die klacht naar het oordeel van de rechtbank niet slagen omdat het Unierecht hierop niet van toepassing is. Immers wordt invorderingsrente in rekening gebracht wegens het niet (of niet tijdig) betalen van een (naheffings)aanslag. Het treffen van een dergelijke invorderingsmaatregel is geen grensoverschrijdende maar een nationale aangelegenheid en raakt daarmee het Unierecht niet. Belanghebbende heeft voor het overige onvoldoende gesteld waarom de invorderingsrente, binnen de toepassing van de nationale wetgeving, ten onrechte in rekening zou zijn gebracht.
Schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn
2.9.
Belanghebbende heeft verzocht toekenning van een immateriëleschadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting (hierna: schadevergoeding). De rechtbank stelt voorop dat de redelijke termijn van twee jaar hier is overschreden met bijna twee jaar (het bezwaarschrift is op 10 augustus 2017 ontvangen). Bij overschrijding van de redelijke termijn worden spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding is de mate waarin belanghebbende daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang. Dat is slechts anders in bijzondere gevallen, waarvan sprake kan zijn als de procedure over een zeer gering financieel belang gaat.
2.10.
De rechtbank overweegt hierbij dat voor de bepaling van het financiële belang de verrekeningsbeschikking buiten beschouwing moet worden gelaten omdat de rechtbank ten aanzien van die beschikking absoluut onbevoegd is (zie 2.4). Deze onbevoegdheid geldt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor een oordeel over de eventuele geleden immateriële schade in die procedure aangezien een onbevoegdverklaring een wezenlijk ander oordeel is dan een niet-ontvankelijkverklaring en daarmee de pas afsnijdt naar toepassing van de grondslag voor een immateriëleschadevergoeding in procedures waarbij de belastingrechter zich onbevoegd verklaart2.. Het (financiële) belang van de procedure waarin de rechter niet bevoegd is dient dan ook niet meegewogen te worden bij de beoordeling van de – al dan niet – toe te kennen immateriëleschadevergoeding in de procedure waarvoor de belastingrechter wel bevoegd is. Als uitgangspunt kan niet worden aanvaard dat het in de belastingprocedure betrekken van een beslissing waarover de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen wel van belang geacht wordt voor het toekennen van een immateriëleschadevergoeding wegens veronderstelde spanning en frustratie in de belastingprocedure. De burgerlijke rechter kan – binnen het aldaar geldende kader3.– de duur van de procedure die tot onbevoegdverklaring van de belastingrechter heeft geleid in aanmerking nemen indien bij de burgerlijke rechter een procedure wordt gevoerd over het vergoeden van immateriële schade in verband met de behandelduur van de zaak waarvoor de burgerlijke rechter bevoegd is.
Het financiële belang van belanghebbende in de onderhavige procedure bedraagt alsdan de in rekening gebrachte invorderingsrente voor een bedrag van € 5. In een geval van dergelijk gering financieel belang bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek om toekenning van een schadevergoeding is daarom afgewezen. De Minister is wel aangemerkt als partij in deze zaak, aangezien de redelijke termijn wel is overschreden, ook in de beroepsfase, en dit oordeel de Minister dus ook aangaat.
Slotsom
2.11.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de verrekeningsbeschikking en is het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑07‑2021
Anders: Gerechtshof Amsterdam 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:1412
Zie Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736