Zie Hoge Raad 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619.
Rb. Noord-Nederland, 20-05-2022, nr. AWB - 21 , 2328
ECLI:NL:RBNNE:2022:1687
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
20-05-2022
- Zaaknummer
AWB - 21 _ 2328
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2022:1687, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 20‑05‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:8799, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2022/35.20 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2022/344 met annotatie van Redactie
Uitspraak 20‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Is de hoorplicht geschonden in een bezwaarprocedure die gaat over 47 eurocent aan invorderingsrente? Heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding? Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van verweerder in verband met kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2328
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 18 februari 2021 een bedrag van € 0,53 aan invorderingsrente aan eiser vergoed.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente vastgesteld op € 1,00. Verweerder heeft het verzoek van eiser om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2022. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [beroepsmatige bijstand] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
De gemachtigde van eiser heeft namens eiser bezwaar gemaakt tegen de door verweerder voor het jaar 2020 vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan [adres] .
1.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser tegen deze uitspraak beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
Hangende het beroep bij de rechtbank heeft verweerder de gemachtigde van eiser bij brief van 1 juli 2020 een schikkingsvoorstel gedaan. Verweerder heeft voorgesteld dat de WOZ-waarde van de woning van eiser voor het jaar 2020 wordt verlaagd van € 261.000 naar € 250.000 en dat aan – de gemachtigde van – eiser een vergoeding wordt toegekend van in totaal € 573,00, waarvan € 48 een vergoeding van het griffierecht betreft.
1.4.
Bij brief van 6 juli 2020 heeft de gemachtigde van eiser verweerder bericht dat eiser het schikkingsvoorstel accepteert.
1.5.
Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) veroordeelt in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 786.
1.6.
De verlaging van de WOZ-waarde van de woning van eiser voor het jaar 2020 heeft geresulteerd in een verlaging van de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Bij brief van 22 september 2020 heeft zijn gemachtigde namens eiser verweerder verzocht bij beschikking een bedrag aan te vergoeden invorderingsrente vast te stellen ter zake van de teruggaaf van de reeds betaalde onroerendezaakbelasting.
1.7.
Bij beschikking van 18 februari 2021 heeft verweerder het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente ter zake de teruggaaf van onroerendezaakbelasting vastgesteld op € 0,53.
1.8.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft zijn gemachtigde namens eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking invorderingsrente.
1.9.
Bij brief van 14 mei 2019, door verweerder ontvangen op 19 mei 2021, heeft zijn gemachtigde namens eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
1.10.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft verweerder eiser verzocht zijn bezwaar nader te motiveren.
1.11.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 14 juni 2021 het bezwaar nader gemotiveerd. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente niet afgerond op € 1, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Eiser heeft tevens verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
1.12.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2021 is verweerder volledig aan het bezwaar van eiser tegemoetgekomen. Verweerder heeft daarom het bezwaar kennelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente vastgesteld op € 1. Verweerder heeft het verzoek van eiser om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
1.13.
Eiser heeft op 25 augustus 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het niet tijdig nemen van een beschikking over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom.
1.14.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 9 september 2021 bericht dat hij de verschuldigde dwangsom aan eiser heeft voldaan.
1.15.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 oktober 2021 het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om een dwangsom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder geen dwangsom kan verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking.
1.16.
Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de rechtbank het verzet van eiser tegen de uitspraak van 19 oktober 2021 ongegrond verklaard.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder eiser terecht niet heeft gehoord en of verweerder terecht geen kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de beschikking invorderingsrente heeft toegekend.
3. Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord en daarmee het hoorrecht heeft geschonden. Eiser voert daartoe aan dat verweerder niet op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, van de Awb mocht afzien van het horen, omdat verweerder wat betreft het verzoek om een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar niet volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser. Eiser meent verder recht te hebben op een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar voor de kosten van de door zijn gemachtigde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Volgens eiser heeft hij zelfs recht op een integrale proceskostenvergoeding, omdat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door in zijn verweerschrift te stellen dat – de gemachtigde van – eiser misbruik maakt van procesrecht.
4. Verweerder stelt dat hij mocht afzien van het horen, omdat hij wat betreft het inhoudelijke geschil volledig aan het bezwaar van eiser tegemoet is gekomen. Het hoorrecht is daarom niet geschonden. Verweerder is verder van mening dat eiser geen recht heeft op een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar, omdat het onredelijk is dat eiser rechtsbijstand heeft ingeroepen gelet op het financiële belang in deze procedure van € 0,47.
Heeft verweerder het hoorrecht geschonden?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval heeft kunnen afzien van het horen van eiser en het hoorrecht dus niet heeft geschonden. Het door eiser in het kader van het bezwaar tegen de beschikking invorderingsrente gedane verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt, behoort niet tot de grondslag van dat bezwaar. Als verweerder het voornemen heeft om niet of niet volledig te voldoen aan dat verzoek, is hij op grond van artikel 7:2 van de Awb niet verplicht eiser in de gelegenheid te stellen om daarover te worden gehoord.1.Verder is niet in geschil is dat verweerder volledig tegemoet gekomen is aan het bezwaar dat eiser tegen de hoogte van de beschikking invorderingsrente heeft gemaakt. Verweerder kon daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, van de Awb afzien van het horen van eiser.
Heeft eiser recht op een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen vergoeding aan eiser heeft toegekend voor de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb komen, op verzoek van een belanghebbende, voor vergoeding in aanmerking de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met de bewoordingen ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ tot uitdrukking is gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat bijvoorbeeld het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest.2.Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het inroepen van rechtsbijstand als het gaat om een geschil van slechts € 0,47(!) redelijk is geweest. Dat de gemachtigde van eiser – naar de rechtbank begrijpt – de bijstand heeft verleend op basis van no-cure no-pay maakt dat niet anders.
Proceskostenveroordeling in verband met kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht
7. Vanzelfsprekend kan verweerder ook in dit geval het verwijt worden gemaakt dat hij de regelgeving onjuist heeft toegepast. Verweerder kon en moest weten dat hij de te vergoeden invorderingsrente moest afronden op € 1. Er zijn echter, ook in het belastingrecht, grenzen aan het gebruik door een belanghebbende en zijn gemachtigde van de formele bevoegdheden die de wetgever heeft geboden aan een belanghebbende om zich te beklagen over onrechtmatig handelen door de overheid.3.Gelijk de overheid in haar handelen richting burgers is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, is ook een burger in zijn handelen richting de overheid gebonden aan algemene beginselen. Onderdeel van deze algemene beginselen van behoorlijk burgerschap is het beginsel dat ook een burger de aan hem toekomende bevoegdheden niet mag gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze zijn bedoeld. Een belanghebbende handelt in strijd met dit algemeen beginsel van behoorlijk burgerschap als hij zijn formele bevoegdheden die de wetgever hem heeft geboden om zich te beklagen over het onrechtmatig handelen door de overheid, gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn bedoeld en daarmee misbruikt. Een belanghebbende misbruikt de aan hem toekomende formele bevoegdheden onder andere als deze formele bevoegdheden niet worden gebruikt voor een legitiem doel, maar voor eigen gewin.
8. De rechtsmiddelen van bezwaar en beroep zijn ervoor bedoeld om inhoudelijke geschilpunten nader aan de orde te stellen. Voor het belastingrecht betekent dat dat bezwaar en beroep ervoor zijn bedoeld om de rechtmatigheid van een door de heffende instantie opgelegde aanslag (en/)of (daarbij gegeven) beschikking ter discussie te stellen. In het belastingrecht vormt een miniem financieel belang bij een procedure over een aanslag of een beschikking dan ook een aanwijzing dat het een belanghebbende eigenlijk niet te doen is om de inhoudelijke juistheid van een aanslag of een beschikking, maar dat hij zijn formele bevoegdheden om de rechtmatigheid van een aanslag of beschikking aan te vechten, mogelijk aanwendt voor een ander, niet legitiem doel. Dit niet legitieme doel is veelal gelegen in eigen financieel gewin dat moet worden behaald door het verkrijgen van financiële vergoedingen zoals proceskostenvergoedingen of dwangsommen.
9. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval uit de gehele gang van zaken niets anders kan worden afgeleid dan dat – de gemachtigde van – eiser, na het bereiken van een compromis over de WOZ-waarde van de woning van eiser, zijn formele bevoegdheden niet heeft aangewend voor een legitiem doel, maar enkel voor eigen financieel gewin. Uit het minieme financiële belang dat is gemoeid met de door verweerder te vergoeden invorderingsrente, valt al het vermoeden af te leiden dat het – de gemachtigde van – eiser niet te doen was om de financiële compensatie in de vorm van de vergoeding van invorderingsrente – van die ene euro zal eiser echt niet wakker hebben gelegen –, maar dat het de eigenlijke bedoeling van – de gemachtigde van – eiser was om een nieuw besluit van verweerder uit te lokken waarbij de mogelijkheid zou ontstaan dat verweerder bij de besluitvorming (procedurele) fouten zou maken.4.Dit vermoeden wordt verstrekt door de omstandigheid dat eiser vervolgens bezwaar heeft gemaakt en zich erover heeft beklaagd dat verweerder niet € 1, maar slecht € 0,53 aan invorderingsrente heeft vergoed en wordt bevestigd door de omstandigheid dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht om een dwangsom toen de uitspraak op bezwaar uitbleef en bovendien over het uitblijven van een dwangsom ook nog bezwaar- en beroepsprocedures heeft gevoerd teneinde een nadere dwangsom te verkrijgen. Het aanwenden van al deze formele bevoegdheden door – de gemachtigde van – eiser kan in geen ander licht worden geplaatst dan dat – de gemachtigde van – eiser zijn formele bevoegdheden, waaronder de bevoegdheid tot het instellen van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen de beschikking invorderingsrente, enkel heeft gebruikt met de bedoeling om zo veel mogelijk financiële vergoedingen van verweerder te verkrijgen en dus louter uit was op eigen financieel gewin dat lag buiten de daadwerkelijke vergoeding van invorderingsrente. In feite heeft, nadat verweerder de beschikking invorderingsrente onjuist had vastgesteld, – de gemachtigde van – eiser alles geprobeerd om hieruit nog een financieel slaatje te slaan.
10. Ook in de deze beroepsprocedure zijn door – de gemachtigde van – eiser alleen beroepsgronden aangevoerd ten aanzien van – naar de mening van eiser – formele gebreken die aan de uitspraak op bezwaar kleven, die volgens eiser tot een vergoeding van de proceskosten moeten leiden. Daarbij moet het voor de gemachtigde van eiser ten aanzien van de beroepsgrond ter zake van de schending van het hoorrecht ook onmiskenbaar zijn geweest dat deze beroepsgrond op grond van vaste rechtspraak niet kon slagen.
11. Uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van rechtbank dat – de gemachtigde van – eiser kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn procesrecht door onderhavig beroep in te stellen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om eiser te veroordelen in de door verweerder gemaakte kosten voor dit beroep.5.
12. Ook in geval de belastingrechter een belanghebbende veroordeelt in de proceskosten van een bestuursorgaan geldt als uitgangspunt dat alleen de in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) genoemde kosten voor vergoeding in aanmerking komen. In dit geval heeft verweerder zich ter zitting laten vertegenwoordigen door een derde die deze rechtsbijstand beroepsmatig heeft verleend. Op grond van het Bpb komen kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de door eiser aan verweerder te vergoeden proceskosten overeenkomstig het Bpb daarom vaststellen op € 271, zijnde 1 punt voor het verschijnen ter zitting door de gemachtigde van verweerder met een waarde van € 541 en een wegingsfactor van 0,5 gelet op het gewicht van de zaak.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. De rechtbank veroordeelt eiser in de proceskosten van verweerder tot een bedrag van € 271.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
veroordeelt eiser in de proceskosten van verweerder tot een bedrag van € 271.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑05‑2022
Vergelijk ECLI:NL:HR:PHR:2019:702 onderdelen 5.4. – 5.15. en de overige in deze conclusie aangehaalde rechtspraak.
Zie ook de door A-G IJzerman in zijn conclusie van 12 juli 2019, ECLI:NL:PHR:2019:702 onderdeel 5.4.) beschreven modus operandi van sommige gemachtigde bij het maken van bezwaar tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.