R.B.M. Keurentjes, Tekst & Toelichting Wet Bopz (2012), art. 1, aant. 15 (blz. 37), R.B.M. Keurentjes en R.H. Zuijderhoudt, Praktijkreeks Bopz 4: De geneesheer-directeur (2007), blz. 11-12 en 26, W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de Bopz-machtigingsprocedures, een onderzoek naar juridische posities (2003), blz. 243 (bovenaan) en 245 - 248. Zie ook HR 30 juni 1995, NJ 1996/233 m.nt. J. de Boer en HR 24 juli 1995, NJ 1996, 248 m.nt. J. de Boer en de conclusie (onder 2.2) voor HR 23 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6296 (art. 81 RO).
HR, 24-05-2019, nr. 19/00845
ECLI:NL:HR:2019:815, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2019
- Zaaknummer
19/00845
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:815, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑05‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:445, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2019:445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:815, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑02‑2019
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2019-0134
Uitspraak 24‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Voorlopige machtiging ten aanzien van betrokkene die verblijft in instelling, niet zijnde psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz. Moet geneeskundige verklaring worden ondertekend door de psychiater die betrokkene heeft onderzocht? Art. 5 lid 1 Wet Bopz.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/00845
Datum 24 mei 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET NOORD-NEDERLAND.VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het procesverloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/19/124806/FA RK 18-2174 van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2018. Betrokkene heeft tegen de beschikking beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op de voet van art. 2 Wet Bopz verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene verbleef op dat moment op vrijwillige basis in Kliniek Vossenloo van VNN (Verslavingszorg Noord Nederland).
(ii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd van de psychiater [betrokkene 1] , die betrokkene heeft onderzocht, maar niet bij haar behandeling was betrokken. De verklaring is slechts ondertekend door [betrokkene 2] , de eerste geneeskundige van Kliniek Vossenloo.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, haar advocaat en de behandelend psychiater.
2.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt dat de geneeskundige verklaring niet voldoet aan de ingevolge art. 5 lid 1 Wet Bopz daaraan te stellen eisen. Volgens het middel had de verklaring ondertekend moeten worden door de psychiater die het onderzoek ten behoeve van de verklaring heeft verricht, en niet door de eerste geneeskundige van Kliniek Vossenloo. Het middel voert daartoe onder meer aan dat Kliniek Vossenloo geen Bopz-kliniek is.
3.2
Bij een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in art. 2 Wet Bopz moet de officier van justitie ingevolge art. 5 lid 1, eerste volzin, Wet Bopz een verklaring overleggen van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz bepaalt voor het in art. 2 lid 4 Wet Bopz bedoelde geval van beëindiging van vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, dat een verklaring moet worden overgelegd van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft.
Art. 5 lid 1 Wet Bopz houdt verder onder meer in dat de geneeskundige verklaring moet zijn ondertekend.
3.3
Ten tijde van de bestreden beschikking verbleef betrokkene in Kliniek Vossenloo, een zorginstelling die niet is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz (zie de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2.4). Op het vrijwillig verblijf van betrokkene in Kliniek Vossenloo is art. 2 lid 4 Wet Bopz derhalve niet van toepassing en art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz dus evenmin.
Dit brengt mee dat ingevolge art. 5 lid 1, eerste volzin, Wet Bopz de geneeskundige verklaring had moeten zijn ondertekend door de psychiater die deze verklaring heeft opgesteld. Het middel is dus gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2018;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 24 mei 2019.
Conclusie 12‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Voorlopige machtiging ten aanzien van betrokkene die verblijft in instelling, niet zijnde psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz. Moet geneeskundige verklaring worden ondertekend door de psychiater die betrokkene heeft onderzocht? Art. 5 lid 1 Wet Bopz.
Partij(en)
Zaaknr: 19/00845 mr. F.F. Langemeijer
Zitting: 12 april 2019 Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Noord-Nederland
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend. In cassatie gaat het alleen om de vraag of kan worden volstaan met een geneeskundige verklaring, ondertekend door de eerste geneeskundige van de (niet Bopz-aangemerkte) kliniek waar de patiënte toen vrijwillig verbleef.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, op 12 november 2018 ter griffie ingekomen, heeft de officier van justitie de rechtbank Noord-Nederland verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Betrokkene verbleef op vrijwillige basis in Kliniek Vossenloo te Eelde van VNN (Verslavingszorg Noord Nederland) . Bij het verzoek was een geneeskundige verklaring gevoegd, waarin als diagnose is vermeld: dementieën overig (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen, stemmingsstoornissen, depressieve periode in engere zin en overige (voornamelijk neurotische) stoornissen op AS-1.
1.2
Volgens rubriek 2 van deze verklaring is zij afgegeven door de psychiater [betrokkene 1] te Groningen, die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij haar behandeling was betrokken. Het formulier van de verklaring sluit af met de tekst: “Ondergetekende verklaart van oordeel te zijn dat voornoemde persoon lijdt aan een stoornis van de geestvermogens als gevolg waarvan de persoon gevaar doet veroorzaken dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend”. De geprinte tekst vermeldt twee mogelijke ondertekenaars (de psychiater [betrokkene 1] en de eerste geneeskundige [betrokkene 2] ). Slechts de laatstgenoemde heeft zijn handtekening op het formulier geplaatst.
1.3
Op 3 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld en gehoord: betrokkene en haar advocaat en de behandelend psychiater [betrokkene 3] . Bij die gelegenheid heeft de behandelend psychiater onder meer medegedeeld: “Indien er een rechterlijke machtiging wordt verleend zal betrokkene worden overgeplaatst naar kliniek Lentis in Zuidlaren ; kliniek Vossenloo is nl. geen Bopz-kliniek. Voor een eventuele vervolgbehandeling kan betrokkene weer terug naar kliniek Vossenloo .”
1.4
Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven tot en met 3 juni 2019.
1.5
Namens betrokkene is - tijdig - cassatieberoep ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel beperkt zich tot de klacht dat de geneeskundige verklaring niet voldoet aan de ingevolge art. 5 lid 1 Wet Bopz daaraan te stellen eisen: de psychiater die het onderzoek ten behoeve van de verklaring zou hebben verricht, [betrokkene 1] , heeft de verklaring niet ondertekend. De ondertekenaar van de verklaring, [betrokkene 2] , is eerste geneeskundige van VNN -kliniek Vossenloo . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze kliniek geen ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van art. 1 Wet Bopz is.
2.2
Bij een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in art. 2 Wet Bopz moet (ingevolge het bepaalde in art. 5, lid 1, eerste volzin, Wet Bopz) door de officier van justitie worden overgelegd “een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was”. Art. 5 lid 1 Wet Bopz stelt uitdrukkelijk de eis dat de verklaring met redenen is omkleed en is ondertekend. De tweede volzin bepaalt voor het in art. 2 lid 4 Wet Bopz bedoelde geval dat de betrokkene het vrijwillig verblijf in een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ wil beëindigen, dat een verklaring moet worden overgelegd van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin betrokkene verblijft.
2.3
De functiebenaming ‘geneesheer-directeur’ is niet gericht op een specifieke bestuursfunctie in de rechtspersoon die het ziekenhuis exploiteert. Wat betreft het begrip ‘geneesheer-directeur’ volstaat de Wet Bopz in art. 1 lid 3 met de bepaling dat daaronder mede wordt verstaan: de arts die geen directielid is, maar wel “belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in het psychiatrisch ziekenhuis”. In de praktijk wordt dikwijls gewerkt met de aanduiding ‘eerste geneeskundige’1..
2.4
Een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van de Wet Bopz wordt in art. 1, lid 1 onder h, van die wet omschreven als: een (afdeling van) een zorginstelling die door de minister is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis. Deze aanmerking vindt plaats krachtens de Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz2.. In bijlage 1 bij deze regeling zijn alle instellingen met een ‘Bopz-aanmerking’ vermeld. Uit de actuele versie van deze lijst blijkt dat VNN -kliniek Vossenloo niet als ‘psychiatrisch ziekenhuis’ is aangemerkt. Dit betekent dat de eerste volzin – niet de tweede volzin − van art. 5 lid 1 Wet Bopz in dit geval van toepassing is: betrokkene was ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek door de officier van justitie weliswaar vrijwillig opgenomen, maar niet in een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ als bedoeld in art. 1 Wet Bopz. In dit geval heeft de officier van justitie een verklaring overgelegd van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat deze verklaring niet door deze psychiater is ondertekend. In zoverre voldoet de verklaring niet aan dit wettelijke vereiste.
2.5
Dan blijft nog de vraag of, bij vrijwillig verblijf in een instelling zonder Bopz-aanmerking, het voorschrift van art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz overeenkomstig toepassing kan vinden, in die zin dat de geneeskundige verklaring niet door de rapporterende psychiater wordt ondertekend, maar door de eerste geneeskundige.
2.6
Tot de bevoegdheden die de wet aan de geneesheer-directeur van een psychiatrisch ziekenhuis toekent behoren beslissingen over verlof en ontslag (zie art. 45 – 49 Wet Bopz). Ook de ondertekening van de geneeskundige verklaring behoort blijkens de tweede volzin van art. 5 lid 1 Wet Bopz tot zijn of haar bevoegdheden. De ratio hiervan is blijkens de wetsgeschiedenis dat de geneesheer-directeur verantwoordelijkheid draagt voor de gang van zaken in het ziekenhuis en dat een eenduidige beoordeling per ziekenhuis wenselijk is3.. In lijn hiermee schrijft Dijkers over het voorschrift dat de geneeskundige verklaring bij vrijwillig verblijf in een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ door de geneesheer-directeur wordt ondertekend:
“Instemming en verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur is van belang (de handtekening van de geneesheer-directeur onder een in dit verband opgemaakte geneeskundige verklaring mag niet ontbreken) omdat deze functionaris de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de situatie in het ziekenhuis (hij gaat over verblijf en ontslag van patiënten) en omdat door het betrekken van de geneesheer-directeur tevens een eenduidige beoordeling per ziekenhuis wordt bevorderd (…)”4..
2.7
De eerste geneeskundige van een kliniek zonder Bopz-aanmerking zal ongetwijfeld coördinerende taken vervullen en betrokken zijn bij de kwaliteitsbewaking van de geneeskundige zorg in die kliniek. Toch kan zijn of haar ondertekening niet gelijk worden gesteld met de door art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz voorschreven ondertekening: de eerste geneeskundige van een niet-Bopz-aangemerkte instelling is niet verantwoordelijk voor het gedwongen verblijf van de patiënten in een als zodanig aangemerkt ‘psychiatrisch ziekenhuis’. Gelet op de tekst van art. 5 lid 1 Wet Bopz en in het licht van het voorgaande ligt de verantwoordelijkheid bij de psychiater die de betrokkene heeft onderzocht. Daarom ligt een analoge toepassing op dit geval niet voor de hand. De bestreden beschikking kan om die reden niet in stand blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2019
Regeling van de staatssecretaris van VWS van 11 januari 1994, Stcrt. 12, nr. GVB/CB-934796, nadien gewijzigd. Een bijgewerkte lijst is te raadplegen via dwangindezorg.nl.
Kamerstukken II, 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 43, aangehaald in o.m. de conclusie voor HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533, JVGGZ 2015/37. Zie ook de recente conclusie in de zaak 18/05554 (ECLI:NL:PHR:2019:193).
Beroepschrift 15‑02‑2019
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoekster] (e.v. [verzoekster]), wonende te [woonplaats], te dezer zake te Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoekster als zodanig wordt aangewezen om voor haar in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoekster ondertekent en indient en daartoe door verzoekster bepaaldelijk is gemachtigd;
- (1)
Bij beschikking van 3 december 2018 onder nummer C/19/124806/FA RK 18-2174 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, een voorlopige machtiging verleend als bedoeld in artikel 2 Wet Bopz, welke machtiging de bevoegdheid geeft om verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en doen verblijven tot en met 3 juni 2019. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 9 november 2018, het verzoek van de managementassistente geneesheer-directeur Bopz Bureau Verslavingszorg Noord-Nederland met e-mail van 7 november 2018, geneeskundige verklaring van 5 november 2018 van de psychiater [betrokkene 1], ondertekend door de eerste geneeskundige drs. [betrokkene 2], de aanvraag RM van 22 oktober 2018 van de psychiater [betrokkene 3] van Verslavingszorg Noord-Nederland, het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2018 legt verzoekster hierbij over.
- (2)
Verzoekster kan zich met de onderhavige beschikking van 3 december 2018 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, ten aanzien van het verzoek voorlopige machtiging van 9 november 2018 in de beschikking van 3 december 2018 heeft overwogen, zoals in de beschikking staat omschreven en heeft beslist zoals in de beschikking staat vermeld, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I.
Ten onrechte heeft de Rechtbank voor de beslissing gebruik gemaakt van de overgelegde geneeskundige verklaring, nu die verklaring niet voldoet aan de eisen die de wet in artikel 5 lid 1 Wet Bopz stelt, althans heeft de Rechtbank niet gemotiveerd waarom gelet op hetgeen ter zitting aan de orde kwam desalniettemin de geneeskundige verklaring heeft geaccepteerd en gebruikt voor de beschikking waartegen dit kassatieverzoek zich richt.
Naar uit de bestreden beschikking van 3 december 2018 blijkt heeft de Rechtbank zich beroepen op de geneeskundige verklaring en het verhoor om tot de conclusie te komen dat verzoekster lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. De geneeskundige verklaring die is overgelegd vermeldt dat die is opgesteld door de psychiater [betrokkene 1]. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat deze niet is ondertekend door de psychiater die het onderzoek zou hebben gedaan. De geneeskundige verklaring is getekend door drs. [betrokkene 2] die de eerste geneeskundige zou zijn. Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2018 blijkt dat de kliniek waar verzoekster verblijft te weten VNN Kliniek Vossenloo te Eelde geen Bopz-kliniek is. Dat betekent dat verzoekster zich ook niet bevindt in een situatie als bedoeld in artikel 2 lid 4 jo. artikel 1 lid 1 onder h Wet Bopz. Dat betekent dat ook artikel 5 lid 1 tweede volzin Wet Bopz niet van toepassing is.
De psychiater bij VNN, mevrouw [betrokkene 3] verklaart immers:
‘…Indien er een rechterlijke machtiging wordt verleend zal betrokkene worden overgeplaatst naar kliniek Lentis in Zuidlaren; kliniek Vossenloo is nl. geen bopz-kliniek…’.
Ook de advocaat heeft opgemerkt blijkens het proces-verbaal dat kliniek Vossenloo geen Bopz-kliniek is.
Één en ander betekent dat de geneeskundige verklaring die is ondertekend door een eerste geneeskundige niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Een psychiatrisch ziekenhuis is een door Onze Minister als psychiatrisch ziekenhuis, verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens volgens artikel 1 lid 1 onder H Wet Bopz. Bij een verzoek voorlopige machtiging moet worden afgelegd een geneeskundige verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was volgens artikel 5 lid 1 Wet Bopz. In het geval als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Wet waar het betreft een vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende persoon die dat vrijwillig verblijf wil beëindigen moet een verklaring van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft worden overgelegd. Die geneesheer-directeur kan als hij bij de behandeling betrokken was de betreffende persoon doen onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was.
In het geval van verzoekster was er niet sprake van een reeds vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende persoon nu de kliniek Vossenloo geen psychiatrisch ziekenhuis is als bedoeld in de wet. Een geneeskundige verklaring van een onafhankelijk psychiater zou goed geweest zijn maar dan moet die geneeskundige verklaring ook zijn ondertekend door die psychiater en niet door iemand die aangeeft eerste geneeskundige te zijn. Voor zover bekend is drs. [betrokkene 2] geneesheer-directeur bij verslavingszorg Noord-Nederland, geen Bopz-instelling.
Tijdens de behandeling van het verzoek werd duidelijk dat de kliniek waar verzoekster zich bevond geen Bopz-instelling is en dus had de Rechtbank ook de geneeskundige verklaring die werd ondertekend door de eerste geneeskundige niet kunnen accepteren als een geneeskundige verklaring die voldoet aan de wet.
Voor het toewijzen van een verzoek voorlopige machtiging moet er een geneeskundige verklaring aanwezig zijn, die wel aan de eisen van de wet voldoet.
Nu de Rechtbank uitgegaan is van deze geneeskundige verklaring — die dus niet voldoet aan de eisen gesteld in de wet — heeft de Rechtbank ten onrechte het verzoek toegewezen. In ieder geval heeft de Rechtbank mede naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting en de uitlatingen van de psychiater [betrokkene 3] ten onrechte genoegen genomen met deze geneeskundige verklaring — die niet aan de eisen van de wet voldoet — althans heeft de Rechtbank niet gemotiveerd waarom deze geneeskundige verklaring gelet op wat zijdens de behandelende sector werd gezegd voldoende was om een verzoek voorlopige machtiging , betreffende een vrijheidsberoving tot en met 3 juni 2019, toe te wijzen.
Dat verzoekster meent dat op basis van het bovenstaande de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
Dat verzoekster procedeert onder toevoeging 3KG3940 d.d. 21 januari 2019, van welke toevoeging een kopie wordt overgelegd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 3 december 2018 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 15 februari 2019
mr. G.E.M. Later advocaat