NJ 1996, 233
BOPZ / vrijwillig verblijf / geneeskundige verklaring / geneesheer-directeur / gevaar / minderjarige; enkelvoudige kamer, kinderrechter
HR 30-06-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1784, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 juni 1995
- Magistraten
Snijders, Roelvink, Mijnssen, Korthals Altes, Nieuwenhuis, Leijten
- Zaaknummer
8678
- Noot
J. de Boer
- LJN
ZC1784
- JCDI
JCDI:ADS114381:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1784, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑06‑1995
- Wetingang
BOPZ art. 1; BOPZ art. 2; BOPZ art. 5; BOPZ art. 15; BW art. 1:260
Essentie
Wet BOPZ. Vrijwillig verblijf. Geneeskundige verklaring. Geneesheer-directeur. Gevaar. Minderjarige; enkelvoudige kamer, kinderrechter.
Samenvatting
Art. 1:260 lid 4 BW staat niet eraan in de weg dat een voorlopige machtiging wordt verleend tot het doen voortduren van een verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis met betrekking tot een persoon die reeds aldaar verbleef op grond van een plaatsing buiten het gezin bedoeld in art. 1:262 en 263.
Bij vrijwillig verblijf als bedoeld in art. 2 lid 1 Wet BOPZ dient de verklaring bedoeld in art. 5 afkomstig te zijn van de geneesheer-directeur.
Slechts dan is niet sprake van vrijwillig ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.