Ter aanduiding van de plaats in het procesdossier waaraan het hof de hiernavolgende feiten heeft ontleend, is verwezen naar de paginanummers van het hoofddossier (HD) en het forensisch dossier (FD).
Hof Amsterdam, 23-05-2018, nr. 23-001895-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:1652
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-05-2018
- Zaaknummer
23-001895-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1652, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑05‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0464
Uitspraak 23‑05‑2018
Inhoudsindicatie
14 jr GS poging moord en diefstal van een auto met een valse sleutel. Voorbedachte raad. Niet aannemelijk dat vd handelde oiv middelen. Niet vermi. toerekeningsvatbaar, ondanks rapporten psychiater en psycholoog. Vord. BNP, imm 60000, mat 14500.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001895-17
datum uitspraak: 23 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-870921-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in [gedetineerd] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht, alsmede van hetgeen door het slachtoffer – ook in haar hoedanigheid van benadeelde partij – en haar raadslieden naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a Sv en de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een of meermalen met een metalen pijp, althans een langwerpig voorwerp en/of een of meer
hamer(s), tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [benadeelde 1] heeft geslagen en/of
- een of meermalen met een buxusschaar en/of een of meer keukenmes(sen) in het gezicht en/of hoofd en/of armen en/of benen, althans in het lichaam van [benadeelde 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, aan [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelingsbreuk van de schedel aan de achterzijde en/of een klaplong (als gevolg van een steekwond) en/of een grote hoeveelheid steekwonden over het gehele lichaam en/of meerdere breuken in de handen en/of verscheuring van de rechter oorschelp met kraakbeenletsel heeft toegebracht door
- een of meerdere malen met een metalen pijp, althans een langwerpig voorwerp, en/of een of meerdere hamers tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [benadeelde 1] te slaan en/of
- een of meerdere malen met een buxusschaar en/of een of meerdere keukenmessen in het gezicht en/of hoofd en/of armen en/of benen, althans in het lichaam van die [benadeelde 1] te steken;
2.hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (van het merk Chevrolet, type Aveo, met kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen voornoemde auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door de autosleutel uit de woning van die [benadeelde 1] weg te nemen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie en de op te leggen straf en tot een gedeeltelijk andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dan de rechtbank.
Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat niet wordt bestreden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, maar dat de verdachte ter zake van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken, op de gronden zoals die in de overwegingen van de officier van justitie en de rechtbank naar voren komen. Deze overwegingen komen erop neer dat niet is komen vast te staan dat de verdachte, voorafgaand aan de eerste aanval in de loods een plan had beraamd het slachtoffer van het leven te beroven. Dat de verdachte in de loods in de aanslag stond, is onvoldoende om voorbedachte raad aan te nemen, nu niet bekend is hoe lang de verdachte al in de aanslag stond en dit een kwestie van seconden kan zijn geweest. Onduidelijk is hoe snel de tweede aanval in de slaapkamer is gevolgd op de eerste aanval en hoe deze aanvallen zich tot elkaar verhouden. Hoewel tenminste enige tijd moet zijn verstreken, bestaat over de precieze toedracht, handelwijze en gemoedstoestand van de verdachte dermate veel onduidelijkheid dat de rechtbank ook ten aanzien van de tweede aanval niet bewezen heeft geacht dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. In aanvulling daarop heeft de raadsman gesteld dat onduidelijk is wat er precies is gebeurd en dat voorzichtigheid geboden is bij het trekken van conclusies over de feitelijke toedracht. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de vaststelling dat de verdachte in de aanslag heeft gestaan naast de deur van de loods is gebaseerd op de verklaring van één getuige. Ook heeft hij betoogd dat de aangetroffen looppatronen niet zoveel zeggen en dat het allemaal in seconden kan zijn gebeurd.
Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte in een ernstige depressie verkeerde, zoals vastgesteld door de psycholoog, de psychiater in opleiding en de psychiater onder wiens supervisie laatstgenoemde heeft gerapporteerd, terwijl het ontbreken van een logisch motief bij de verdachte en het achterlaten van zijn broek met daarin zijn portemonnee met rijbewijs een contra-indicatie vormt voor het handelen met voorbedachte raad.
Het juridisch kader
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van handelen met voorbedachte raad in de zin van artikel 289 Wetboek van Strafrecht (Sr) – en daarmee of sprake is van een poging tot moord – neemt het hof het volgende in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader tot uitgangspunt. In zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, en in verscheidene nadien gewezen arresten, heeft de Hoge Raad overwogen:
“2.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
De feitelijke gang van zaken
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof tot de volgende feitelijke vaststellingen.1.
De verdachte had in het voorjaar van 2016 via de hulporganisatie Emmaüs werk en huisvesting in Cholet (Frankrijk). Met een auto en een contant geldbedrag van ruim € 6000,-, die de verdachte van deze hulporganisatie had gestolen, is hij op 28 april 2016 naar België gereden.2.Op 29 april 2016 is de verdachte aangekomen in Amsterdam en is hij ingecheckt in hotel Backstage. Op 6 mei 2016 is de verdachte bij dit hotel uitgecheckt.3.
Op camerabeelden, opgenomen door camera’s die zijn bevestigd aan het pand gelegen aan het [adres 1] te Zuidoostbeemster, is te zien dat een persoon met een donkere jas en een lichte broek in de nacht van 11 op 12 mei 2016 omstreeks 1:04 uur in de richting is gelopen van de woning gelegen aan het [adres 2] . Dit is het laatste vrijstaande huis aan deze doodlopende straat,4.waarvan [benadeelde 1] , geboren op 23 januari 1956, (hierna: het slachtoffer) de enige bewoonster is.5.Op de camerabeelden is ook te zien dat deze persoon tweeëneenhalve minuut later is teruggelopen,6.en dat omstreeks 4:48 uur opnieuw een persoon met een donkere jas en een lichte broek in de richting van het [adres 2] is gelopen.7.Op de beelden, die door de politie zijn uitgekeken tot 12 mei 2016 omstreeks half drie ’s middags, is niet te zien dat deze persoon is teruggelopen. Wel is op de beelden te zien dat een persoon (naar later is gebleken: de verdachte) op 12 mei 2016 omstreeks 13:47 uur voorbij is gereden met de auto van het slachtoffer vanuit de richting van haar woning. De verdachte is direct naar België gereden. Op 12 mei 2016 omstreeks 15:30 uur is hij in de auto van het slachtoffer bij Hazeldonk de grens gepasseerd.8.Deze afstand van ongeveer 142 km kan volgens de routeplanner van Google Maps in een tijdsbestek van ongeveer 1 uur en 30 minuten à 1 uur en 50 minuten worden afgelegd.9.Ook is op de voormelde camerabeelden te zien dat het slachtoffer omstreeks 13:56 uur uit de richting van haar woning is gelopen.10.
Onder de overkapte opslag aan de loods, die is verbonden met de woning van het slachtoffer, is naast een aanhangwagen een provisorisch ingerichte slaapplaats aangetroffen, bestaande uit enkele kussens en een noppen dekzeil,11.waarover het slachtoffer heeft verklaard dat haar in de ochtend van 12 mei 2016 is opgevallen dat het noppen dekzeil van de aanhangwagen af was, terwijl zij voorts heeft verklaard dat het daarbij aangetroffen flesje en sigarettenpeuk niet thuishoren op haar erf: zij en haar partner roken niet.12.
Op 12 mei 2016 omstreeks 10 uur ’s morgens is de verdachte door het slachtoffer in haar tuin gezien. Zij heeft hem toen aangesproken vanuit de door haar geopende keukendeur van haar woning. De verdachte vroeg haar iets in het Engels en in het Frans, een adres of een naam die haar niet bekend voorkwamen. Ze heeft hem in dat gesprek gezegd dat zij het niet normaal vond dat hij haar erf opliep, waarop de verdachte heeft gezegd dat hij eerst meermalen op de ramen had geklopt. Vervolgens is de verdachte weggelopen. Het slachtoffer heeft er daarbij geen aandacht aan geschonken of hij daadwerkelijk vertrokken was van haar terrein.13.Volgens het slachtoffer verliep het gesprek met de verdachte heel normaal en kwam de verdachte adequaat en scherp over en niet verward of onder invloed van drank of drugs. Hij keek ook helder en reageerde heel normaal en kalm.14.
In de telefoon van het slachtoffer zijn foto’s aangetroffen die door haar zijn gemaakt op 12 mei 2016 om 13:08 uur.15.Op enig moment nadien is zij naar de met haar woning verbonden loods gelopen om iets op te halen. Toen zij de deur naar de loods had geopend, stond de verdachte in de loods direct voor haar met een hard en zwaar voorwerp in de aanslag en sloeg hij haar daarmee direct heel hard meermalen op haar hoofd. Het hoofd van het slachtoffer is daardoor hevig gaan bloeden en zij heeft ter plekke het bewustzijn verloren.16.De verdachte heeft op 22 september 2016 tegenover de politie verklaard zich te herinneren dat hij met een campinghamer iemand op de achterzijde van het hoofd heeft geslagen, dat ze op de grond lag en dat hij dacht dat hij haar buiten westen had geslagen op de plek waar hij haar met de hamer had geslagen en dat hij met de auto is vertrokken.17.
Het volgende moment dat slachtoffer zich herinnert lag zij in de slaapkamer op de begane grond op haar rug op het bed, zonder te weten hoe zij van de loods daar terecht is gekomen. De verdachte stond naast het bed met een uit de loods afkomstige buxusschaar (hierna ook aangeduid als heggenschaar) in zijn handen en wilde het slachtoffer in haar buik, arm, hals en hart steken, waarbij zij heeft gemerkt dat hij haar in haar borst en buik heeft geraakt. Ook heeft de verdachte haar in de slaapkamer met een uit de loods afkomstige hamer geraakt.18.
Op 12 mei 2016 is omstreeks 14:08 uur bij de meldkamer de melding binnengekomen dat het slachtoffer ernstig gewond was aangetroffen op het [adres 3] te Zuidoostbeemster. Van de bij het slachtoffer aanwezige getuigen hoorde een ter plaatse gekomen politieambtenaar dat het slachtoffer heeft gezegd: “help me, hij wilde me doodsteken, hij doorboorde me”.19.
Blijkens het NFI-rapport van 5 september 2016, opgemaakt door [forensisch arts] , forensisch arts KNMG, zijn bij het slachtoffer onder meer de volgende letsels geconstateerd:
- aan het hoofd: verbrijzelingsbreuk van beide wandbeenderen, doorlopend door de bovenste schedelnaad en in het achterhoofdsbeen, lucht in de hersenen, bloed onder het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies, beiderzijds frontaal, een kleine bloeding in het hersenweefsel linksvoor en hoog in/naast het brein, een breuk van het rechterkaakgewricht;
- aan de hals: een steekkanaal onder de linker kaakhoek ter hoogte van het tongbeen (van circa 0,9 x 0,3 cm), een steekkanaal links achterwaarts bij de schuine halsspier (van circa 2,5 x 0,9 cm), veel lucht in de weke delen van de hals, mogelijk als gevolg van luchtpijp of slokdarmletsel;
- in de borst: kleine klaplong van de linkerbovenkwab;
- aan de handen: breuken van kootjes in de 1e, 2e en 4e vinger van de linkerhand en aan de rechterhand mogelijk een breuk door de basis van het topkootje van de 2e vinger, een verbrijzelingsbreuk van het basiskootje door het gewricht van de 3e vinger en een breuk van het topkootje van de 5e vinger.
Over de letsels heeft de deskundige voorts het volgende gerapporteerd.
Bij het slachtoffer was sprake van een groot aantal scherprandige huidperforaties, veroorzaakt door inwerking van uitwendig mechanisch geweld, uitgevoerd met een scherprandig en scherp puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld het steken en/of snijden met een mes. Dit betrof letsels aan hoofd, hals, borst, rug, armen en benen. Eén perforatie was dusdanig diep dat daardoor de borstwand was geperforeerd, waardoor een klaplong is ontstaan en een kleine bloeding in de linker bovenkwab.
Voorts was bij het slachtoffer sprake van zeven barstwonden in de behaarde hoofdhuid, hetgeen impliceert dat meerdere krachtige botsende geweldsinwerkingen op het behaarde hoofd hebben plaatsgevonden. Uit de radiologische onderzoeken blijkt dat er gerelateerd aan één of meerdere van deze barstwonden een uitgebreide verbrijzelingsbreuk was van de schedel aan beide zijden, met indeuking van botdelen. Dit impliceert dat er één of meermalen zeer krachtig botsend geweld is uitgeoefend op het behaarde hoofd, zoals bijvoorbeeld één of meerdere krachtige slagen met een hard en zwaar voorwerp, zoals bijvoorbeeld een hamer. Eén of meerdere huidletsels en fractuuruitbreiding kunnen eventueel het gevolg zijn van een val tegen harde ondergrond. Mogelijk was de verscheuring van de rechter oorschelp met kraakbeenletsel eveneens het gevolg van een krachtige slag tegen het hoofd.
Ook was er een verbrijzelingsbreuk van het rechter jukbeen, doorlopend in de schedelbasis en in het kaakgewricht, hetgeen impliceert dat ook van rechts zijwaarts en één of meermalen zeer krachtig botsend geweld is uitgeoefend met een hard en zwaar voorwerp.
Verspreid in de handen waren breuken van kootjes, als gevolg van krachtig botsend geweld tegen de vingers, zoals bijvoorbeeld door slaan (al dan niet met een hard zwaar voorwerp) of drukkend geweld (inklemming). Mogelijk is dat één of meer fracturen en één of meer scherprandige huidperforaties aan de handen zijn ontstaan in verweer tegen scherprandig en/of stomp botsend geweld.
Met de op de plaats delict aangetroffen heggenschaar, messen en hamers kunnen de bij het slachtoffer geconstateerde letsels worden veroorzaakt, aldus de deskundige, die voorts onder meer heeft gerapporteerd dat schedelhersenletsels zoals geconstateerd vaak aanleiding zijn tot ernstige complicaties en overlijden en dat een klaplong, afhankelijk van de grootte van het samengevallen longdeel tot verstikking kan leiden, terwijl bij perforaties in de borstholte ook het hart en slagaders geraakt kunnen worden, net als bij steekletsel in de hals, een en ander met een mogelijk dodelijke afloop.20.
In de woning van het slachtoffer is een vierledig forensisch onderzoek verricht: een algemeen forensisch sporenonderzoek, een schoensporenonderzoek, een dactyloscopisch onderzoek en een bloedsporenonderzoek.
Het proces-verbaal van het algemeen forensisch onderzoek houdt onder meer in, dat aan de deurkruk van deur tussen de loods en de woning een witte bebloede broek hing, met daarin een portemonnee met het rijbewijs van de verdachte.21.Bij de deur lag een grote hoeveelheid bloed. In het bloed lagen houten delen van een steel. Op korte afstand van de deur lagen een bebloede klauwhamer, en een bebloede kop van een rubberen hamer.22.In de keuken stonden vier laden van het aanrecht open. Op de handgrepen van deze keukenladen zat bloed. Links naast de spoelbak op het aanrecht lag een keukenmes met een zwart heft, met bloed op zowel het lemmet als op het heft. In de spoelbak lag een buxusschaar, met bloed op de houten handvatten en het metalen knipdeel. Er zat ook bloed op de bedieningshendel van de kraan en in de spoelbak.23.
Grote delen van de slaapkamer op de begane grond en de daarin aanwezige goederen waren in meer of mindere mate bebloed. Grote concentraties bloed bevonden zich op de wastafel, het bed, de muur bij het bed, de binnenzijde van de toegangsdeur en op de vloer. Naast het bed lagen op korte afstand van elkaar een bebloed lemmet van een keukenmes en los daarvan een bebloed heft van een mes.24.In een slaapkamer op de eerste verdieping aan de voorzijde van de woning stond de deur van een kledingkast open en lag kleding voor de kast op de vloer.25.
Blijkens de plattegrond van de woning behorend bij het algemeen forensisch onderzoek is de afstand tussen de plaats in de loods waar de verdachte bij zijn eerste aanval het slachtoffer heeft geslagen, naar het bed in de slaapkamer waar het slachtoffer zich ten tijde van de tweede aanval bevond, ongeveer 17 à 18 meter en moeten bij het overbruggen van die afstand na de deuropening van de loods, nog vier betrekkelijk nauwe deuropeningen zijn gepasseerd.26.
Het slachtoffer heeft verklaard de in de loods aangetroffen afgebroken steel te herkennen als afkomstig van haar campinghamer. Ook de in de loods aangetroffen klauwhamer heeft zij herkend als haar eigendom. Over de buxusschaar heeft zij verklaard dat deze in de loods in het zwarte kastje lag. Het in de keuken aangetroffen bebloede mes zat volgens haar in het messenblok in de keuken. Het in tweeën gebroken mes op de slaapkamer is volgens het slachtoffer mogelijk afkomstig uit de loods en is daar met ander huisgerei neergezet in verband met een verhuizing van één van haar kinderen.27.
Volgens de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte een man van ongeveer 1.86 meter met een normaal, vrij stevig en krachtig ogend postuur en is het slachtoffer een vrouw van ongeveer 1.68 meter met een normaal postuur.
Het proces-verbaal van het schoensporenonderzoek houdt onder meer in dat met het profiel van de schoenen die zijn aangetroffen op de vriezer in de loods, waarover de verdachte heeft verklaard dat deze van hem waren,28.sporen zijn aangetroffen die erop wijzen dat hij minimaal twee keer van de slaapkamer naar de keuken is gegaan, dat hij van de keuken richting de woonkamer is gegaan, waarbij het bloed waarschijnlijk in de slaapkamer onder de schoenzolen terecht is gekomen, alsmede dat hij van de kamer die grenst aan de loods, door de toegangshal richting de slaapkamer is gegaan, waarbij het bloed waarschijnlijk onder de schoenzolen is gekomen bij de deur naar de loods.29.Op de gehele vloer van de keuken, voor het aanrecht en de kast in de voorzijde van de keuken waren met bloed gestempelde sporen van de door de verdachte gedragen schoenen zichtbaar.30.Ook zijn sporen van deze schoenzolen aangetroffen op de slaapkamer op de eerste etage waar voormelde kledingkast openstond, terwijl in de binnenzijde van die kledingkast een bloedveeg is aangetroffen.31.
Van de schoenen die het slachtoffer droeg zijn sporen aangetroffen die erop wijzen dat zij van de slaapkamer door de toegangshal naar de voordeur is gegaan, waarbij het bloed waarschijnlijk in de slaapkamer onder de schoenzolen terecht is gekomen.32.
Het proces-verbaal van het bloedsporenonderzoek houdt onder meer in dat zowel in de loods als in de slaapkamer op de begane grond bloedsporen zijn aangetroffen die erop duiden dat een bloedbron, een gewonde persoon, zich enige tijd in die ruimtes heeft bevonden en dat er meerdere malen kracht is uitgeoefend op bloed. De aangetroffen bloedsporen die veroorzaakt zijn door een kracht in bloed zijn voor beide ruimtes even waarschijnlijk wanneer die veroorzaakt zijn door onder andere het slaan met een hamer in bloed.33.
Het dactyloscopisch spoor dat is veiliggesteld op een deel van de afgebroken steel van de campinghamer uit de loods, is een in (of met) bloed gezet handpalmspoor en is geïndividualiseerd op de rechter handpalm van de verdachte. Het dactyloscopisch spoor dat is veiliggesteld vanaf een handvat van de heggenschaar is een in (of met) bloed gezet spoor waarvan de verdachte als donor niet is uit te sluiten.34.
DNA-onderzoek heeft opgeleverd dat een monster genomen van de binnenzijde van de tailleband van de voormelde witte broek celmateriaal bevat waaruit een DNA-mengprofiel is vastgesteld dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer en waarbij een match is gevonden met het DNA-profiel van de verdachte. Uit een monster genomen van de instaprand en van een deel van de onderzijde van de tong van de schoenen is een onvolledig DNA-mengprofiel vastgesteld uit celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte en het slachtoffer.35.DNA-onderzoek van monsters genomen van bloedsporen op de buxusschaar, het los van het lemmet aangetroffen heft, het op het aanrecht aangetroffen mes, de hamerkop en de houten steel, heeft een match opgeleverd met het DNA-profiel van het slachtoffer.36.
De beoordeling door het hof
Buiten twijfel staat dat de verdachte degene is die het slachtoffer op 12 mei 2016 in haar woning aan het Zuiderpad te Zuidoostbeemster heeft aangevallen. Gelet op de overige vaststellingen betreffende de aanwezigheid van de verdachte op het erf van het slachtoffer op 12 mei 2016, de in de loods aangetroffen lichte broek van de verdachte en gezien het feit dat omstreeks 4:48 uur ’s nachts een persoon met een lichte broek richting de woning van het slachtoffer is gelopen, terwijl niet op de beelden te zien is dat deze persoon is weggegaan voordat de verdachte met de auto van het slachtoffer is vertrokken, gaat het hof er vanuit dat deze persoon op de camerabeelden de verdachte is. Het hof neemt voorts als vaststaand aan dat de verdachte onder het afdak van de loods de daar aangetroffen provisorische slaapplaats heeft ingericht. De verdachte heeft zich in elk geval op 12 mei 2016 vanaf omstreeks 4:48 uur tot omstreeks 13:47 uur op het erf, in de loods en in de woning van het slachtoffer bevonden.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte bij de eerste gewelddadige confrontatie met het slachtoffer in de loods, is het hof van oordeel dat de verdachte toen en daar opzettelijk heeft geprobeerd haar met de rubberen hamer met houten steel dood te slaan. Het hof neemt als vaststaand aan dat de verdachte bij deze aanval meermalen met deze hamer, zo hard op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen dat de houten steel is gebroken. Ook staat vast dat de verdachte niet is gestopt met slaan nadat het slachtoffer uit haar hoofd begon te bloeden. Het bloedsporenonderzoek heeft immers uitgewezen dat in de loods een kracht in bloed is uitgeoefend. Het slachtoffer is als gevolg van deze aanval buiten bewustzijn geraakt. Aannemelijk is dat de verbrijzelingsbreuk van de schedel bij deze eerste aanval aan het slachtoffer is toegebracht. Helemaal zeker is dat niet, gelet op het later op het slachtoffer nog uitgeoefende geweld.
Het dossier behelst aanwijzingen dat de verdachte bij deze eerste gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, waarbij hij opzettelijk heeft geprobeerd haar dood te slaan, heeft gehandeld met voorbedachte raad. Gewezen kan worden op:
- het tijdsverloop van ongeveer drie uur tussen de eerste ontmoeting van de verdachte met het slachtoffer en het neerslaan van het slachtoffer, waarin de verdachte het erf van het slachtoffer niet heeft verlaten,
- het klaar staan van de verdachte met een slagwapen in de aanslag,
- de directe uitvoering en doelgerichte aard van zijn handelen, te weten: direct bij binnenkomst proberen het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen door meermalen zo hard met een campinghamer op haar hoofd te slaan, dat daardoor de steel van de hamer brak, en
- op het niet staken van die poging nadat zij uit haar hoofd is gaan bloeden.
Hoewel concrete aanwijzingen ontbreken voor de mogelijkheid dat dit handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zal het hof, nu het pakken van een slagwapen en het zich opstellen bij de deur op zichzelf weinig tijd zou kunnen hebben gevergd, voorbedachte raad in deze fase van het gewelddadig handelen van de verdachte niet bewezen achten.
Vervolgens is evenwel een nieuwe situatie ontstaan, waarin het slachtoffer hevig bloedend uit haar hoofd bewusteloos op de grond van de loods lag.
Het bewusteloze slachtoffer is vervolgens over een afstand van ongeveer 17 à 18 meter verplaatst van de loods naar het bed op de slaapkamer op de begane grond, waarbij vier deuropeningen moeten zijn gepasseerd. Afgaande op haar verklaring dat zij op dat bed pas weer bij bewustzijn kwam en niet weet hoe zij daar is gekomen, acht het hof het meest waarschijnlijk dat de verdachte het lichaam van het bewusteloze slachtoffer heeft verplaatst. Het postuur van de verdachte maakte hem dit mogelijk. Het hof neemt die gang van zaken als vaststaand aan. Met de verplaatsing van het slachtoffer door de verdachte moet, in het bijzonder gelet op de bewusteloosheid van het slachtoffer, enige tijd gemoeid zijn geweest.
Het hof heeft er in dit verband acht op geslagen dat na behandeling van de vloeren op de begane grond met ALCV (een kleuringsmiddel dat de met bloed gestempelde sporen en eventuele latente bloedsporen beter zichtbaar maakt), in de keuken twee enkele afdrukken zichtbaar zijn geworden van een deel van de schoenzolen van de door het slachtoffer gedragen schoenen, waarbij waarschijnlijk slechts een klein stukje van de schoenzool met bloed bedekt was ten tijde het plaatsen van deze afdrukken die zouden kunnen passen bij een hoeveelheid bloed die bij de deur naar de loods is aangetroffen,37.hetgeen de vraag oproept hoe en wanneer deze afdrukken daar terecht zijn gekomen. Naar het oordeel van het hof wekt dit echter – mede gezien het feit dat geen met deze sporen corresponderende sporen zijn aangetroffen van de deur van de loods naar deze plek in de keuken, noch van deze plek in de keuken naar de slaapkamer – geen zodanige twijfel aan voormelde op basis van de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer en het sporenbeeld voor het overige meest waarschijnlijk geachte feitelijke gang van zaken, dat daarvan niet kan worden uitgegaan. Deze in de keuken aangetroffen sporen, sluiten die gang van zaken naar het oordeel van het hof geenszins uit, maar kunnen stille getuigen zijn van een moeizame gang van de verdachte met het slachtoffer naar de slaapkamer op de begane grond, waarbij het slachtoffer hier met haar schoenen de grond kan hebben geraakt.
Nadat het ernstig gewonde slachtoffer op het bed in de slaapkamer terecht is gekomen, is de verdachte op zoek gegaan naar als steekwapen geschikte voorwerpen. Gelet op de schoensporen van de verdachte en het bloed aan de openstaande keukenlades, heeft de verdachte in dit stadium op enig moment de slaapkamer verlaten om in de keuken op zoek te gaan naar een steekwapen. Uit de loods heeft de verdachte de heggenschaar, het naast het bed aangetroffen in tweeën gebroken mes, en de klauwhamer meegenomen.
Het hof gaat er vanuit dat de verdachte deze door hem als wapen gebruikte voorwerpen in de loods bijeen heeft gezocht en meegenomen naar de slaapkamer na afloop van zijn eerste aanval in de loods (bijeenzoeken voordien zou naar het oordeel van het hof de balans doen doorslaan naar het ten tijde van de eerste aanval al bestaan van voorbedachte raad). Ook met het bijeenzoeken van de verschillende voorwerpen moet, mede in aanmerking genomen dat deze voorwerpen blijkens de verklaring van het slachtoffer op verschillende plaatsen in de loods lagen (de heggenschaar in een kastje, het mes mogelijk bij ander huisgerei uit een recente verhuizing), enige tijd gemoeid zijn geweest.
Met de klauwhamer (de rubberen campinghamer die de verdachte volgens zijn zeggen in de loods heeft gebruikt was daar, zo neemt het hof aan, gebroken), de heggenschaar en het later in tweeën gebroken mes, is de verdachte naar de slaapkamer gegaan. Terwijl het slachtoffer daar op het bed lag, heeft de verdachte haar met de klauwhamer geslagen en met de heggenschaar en de messen, waarvan er één bebloed in de keuken en de ander bebloed en doormidden gebroken naast het bed is aangetroffen, gestoken. Het hof neemt als vaststaand aan, gelet op de verklaring van het slachtoffer en de geconstateerde letsels, dat de verdachte daarbij opzettelijk en heeft geprobeerd het slachtoffer dodelijk te raken, onder meer door haar in de linkerborst en in haar hals te steken. Dat steken moet met zodanig geweld zijn gebeurd dat één van de messen in tweeën is gebroken.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat tussen het moment waarop na de eerste aanval de nieuwe situatie is aangevangen (waarin het slachtoffer bewusteloos op de grond van de loods lag) en het moment waarop de verdachte in de slaapkamer zijn tweede aanval met de verschillende daarbij gebruikte uit de loods en uit de keuken afkomstige voorwerpen heeft ingezet, sprake is geweest van een tijdsverloop van minimaal enige minuten (een aanmerkelijk langer tijdsverloop kan gelet op het tijdstip waarop het slachtoffer nog foto’s heeft gemaakt – 13:08 uur – en het moment van vertrek van de verdachte – 13:47 uur – niet worden uitgesloten, maar ook niet worden vastgesteld). Gedurende dit tijdsverloop van minimaal enige minuten, zo stelt het hof vast, heeft de verdachte zich kunnen beraden op het te nemen besluit al dan niet over te gaan tot die nadere gewelddadigheden en heeft hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven.
Naar het oordeel van het hof volgt mede hieruit dat, voor zover bij de eerste gewelddadige handelingen van de verdachte in de loods nog sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, daarvan zeker geen sprake meer was bij de gewelddadige handelingen die daarop zijn gevolgd in de slaapkamer.
Het hof is van oordeel dat, vanaf het moment waarop het slachtoffer bewusteloos op de grond van de loods lag, er voor de verdachte niets aan in de weg stond de woning van het – voor hem kenbaar – ernstig gewonde en dringend medische hulp behoevende slachtoffer te verlaten, zonder verdere pogingen in het werk te stellen haar te doden. Hij heeft echter van die gelegenheid geen gebruik gemaakt maar, integendeel, een tweede poging ondernomen haar in haar slaapkamer van het leven te beroven. Gedurende de tijd die verstreek voordat het slachtoffer in haar slaapkamer was aanbeland, heeft de verdachte zich kunnen beraden op het te nemen besluit al dan niet over te gaan tot die nadere gewelddadigheden en heeft hij gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hieruit en uit de omstandigheden dat de verdachte op zoek is gegaan naar diverse wapens waarmee dodelijk letsel kon worden toegebracht en hij die wapens ook daadwerkelijk heeft gebruikt met de kennelijke bedoeling zulk letsel toe te brengen (waaronder het steken in de hals en de linkerborst), terwijl hem duidelijk moet zijn geweest dat het slachtoffer reeds zwaar gewond en hulpbehoevend was door het op haar bij de loods door hem uitgeoefende geweld, concludeert het hof dat zijn tweede aanval voortkwam uit zijn besluit het slachtoffer van het leven te beroven, welk besluit door hem was genomen na beraad en het benutten van de voor hem bestaande gelegenheid na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap en hij dus met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij heeft het hof voorts nog in aanmerking genomen dat geen sprake was van een voortzetting van dezelfde handelingen als in de loods die mogelijk in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben plaatsgevonden, te weten: het slaan op het hoofd met de campinghamer, maar van andersoortige handelingen met gebruik van andere wapens, namelijk het steken in vitale lichaamsdelen met messen en/of een heggenschaar, alsmede van vergelijkbare handelingen, maar dan met een ander wapen, namelijk het slaan met de klauwhamer.
Nadere reactie op enkele aspecten van het gevoerde verweer
Wat betreft hetgeen van de zijde van de verdediging is opgemerkt over drugsgebruik voorafgaand aan het handelen van de verdachte, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake zou zijn geweest van handelen onder invloed van door drank of drugs. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte op 12 mei 2016 in elk geval vanaf omstreeks 4:48 uur op het terrein van het slachtoffer is geweest, dat hij die dag om 10 uur in het gesprek met het slachtoffer blijkens haar verklaringen niet onder invloed was, dat afgezien van de verklaringen van de verdachte dienaangaande geen aanknopingspunten bestaan voor de inname door hem van drugs, terwijl de verdachte wisselend heeft verklaard over (de plaats en het moment van) de inname van drugs, maar niet heeft verklaard dat dit op het terrein van het slachtoffer is gebeurd, waar overigens ook geen verpakkingsmateriaal van drugs is aangetroffen.
Het hof volgt de raadsman ook niet in zijn betoog dat het kampen met depressie door de verdachte, het ontbreken van een logisch motief en/of de weinig georganiseerde geestesgesteldheid die blijkt uit het achterlaten door de verdachte van zijn broek met portemonnee, contra-indicaties zijn voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook als moet worden aangenomen dat de verdachte kampte met een depressie, doet dat geen afbreuk aan het hiervoor vastgestelde handelen met voorbedachte raad.
Verder geldt dat het vaststellen van een logisch motief geen vereiste is voor het kunnen aannemen van voorbedachte raad. In dit geval kan overigens worden vastgesteld dat de verdachte, die heeft verklaard dat zijn geld op was, en die erop kon rekenen gezocht te worden door de Franse politie in verband met door hem tegenover Emmaüs Cholet gepleegde misdrijven, de auto van het slachtoffer heeft weggenomen en daarmee linea recta naar België is gevlucht.
Naar het oordeel van het hof is het handelen van de verdachte tijdens en na de door hem begane poging tot moord, voor zover dat als suboptimaal kan worden beschouwd uit het oogpunt van het voorkomen van ontdekking van zijn daderschap, niet van dien aard dat dit in dit geval in de weg staat aan het vaststellen van handelen met voorbedachte raad, waarbij erop gewezen kan worden dat het omkleden op zichzelf (waarbij de bebloede broek en schoenen zijn achtergebleven) dienstig kan zijn aan het voorkomen van spoedige ontdekking van betrokkenheid van de verdachte bij een strafbaar feit.
Slotsom
In het licht van al het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte de gelegenheid zich te beraden op zijn voorgenomen besluit en na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven daadwerkelijk heeft benut, met als uitkomst dat hij besloot te verzekeren dat het slachtoffer het leven zou laten, overeenkomstig welk besluit de verdachte vervolgens bij zijn tweede aanval op het slachtoffer heeft gehandeld. Het hof is dus, anders dan de rechtbank en de raadsman, maar met de advocaat-generaal van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten sprake is van een poging tot moord. Dat de feitelijke toedracht op bepaalde punten niet tot in elk detail onomstotelijk kan worden vastgesteld, doet daaraan geen afbreuk.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 12 mei 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een hamer tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [benadeelde 1] heeft geslagen en
- meermalen met een buxusschaar en messen in het lichaam van [benadeelde 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.hij op 12 mei 2016 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een auto van het merk Chevrolet, type Aveo, met kenteken [kenteken] , heeft weggenomen, toebehorende aan [benadeelde 1] waarbij verdachte voornoemde auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door de autosleutel uit de woning van die [benadeelde 1] weg te nemen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair (poging tot doodslag) en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht de verdachte een minder langdurige gevangenisstraf op te leggen dan de rechtbank. De raadsman heeft het hof daarbij in overweging gegeven een straf van tussen de 5 en 6 jaar op te leggen, of liever nog een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan een deel voorwaardelijk in verband met de dan bestaande mogelijkheid in bijzondere voorwaarden behandeling en reclasseringscontact vorm te geven. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat de verdachte voorafgaand aan het delict in een ernstige depressie is geraakt waarin hij heeft besloten met gebruikmaking van de in Frankrijk gestolen auto en het daar gestolen geld een laatste reis te ondernemen waarin hij zich wilde overgeven aan drank- en drugsgebruik, om vervolgens door middel van een overdosis een einde aan zijn leven te maken. De raadsman heeft daarbij betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft gedaan, de conclusies van de deskundigen moeten worden overgenomen die hebben geadviseerd de verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat bevestiging van het oordeel van de deskundigen kan worden gevonden in de omstandigheden (1) dat de verdachte voorafgaand aan het delict in een instelling woonde zonder huis, geld of werk en met veel schulden en zonder netwerk dat hem kon opvangen, (2) dat de verdachte in Frankrijk zijn schepen achter zich heeft verbrand door de diefstal van Emmaüs , (3) dat de verdachte in het hotel in Amsterdam opviel door zijn drankgebruik en doordat hij alleen en vreemd was, (4) van het delict zelf, te weten het aanvallen van een onbekende vrouw op klaarlichte dag op een plek waar je lopend aankomt en vertrekken met achterlating van eigendommen en een id-bewijs en zonder spullen van waarde mee te nemen, en (5) van de vlucht van de verdachte, waarbij hij niet berekenend te werk is gegaan. De opeenstapeling van teleurstellingen maakte de verdachte volstrekt gedesillusioneerd. De drugs en de alcohol die hij ten tijde en voorafgaand aan de delicten heeft ingenomen zorgde voor een beperking van de agressieregulatie, impulscontrole en gewetensfunctie. Zelf heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich veel niet herinnert van wat er is gebeurd en schrijft hij dit toe aan zijn drank- en drugsgebruik voorafgaand aan het delict.
In reactie op dit betoog van de verdediging en ten aanzien van de mate waarin het bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend sluit het hof zich naar de kern genomen aan bij het oordeel van de rechtbank dienaangaande en de gronden waarop dat oordeel berust.
De psychiater in opleiding [psychiater 1] (onder supervisie van [psychiater 2] , psychiater) en de psycholoog [psychloog] hebben een psychiatrisch respectievelijk psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Het hof heeft kennisgenomen van de bevindingen van de deskundigen, zoals neergelegd in de Pro Justitia rapporten van 30 november 2016 en 25 november 2016 en van de daarop gegeven aanvullingen in reactie op door de officier van justitie gestelde vragen van [psychiater 2] van 13 januari 2017 en van [psychloog] van 6 januari 2017.
De psychiater komt tot de conclusie dat er ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van een depressieve stoornis, eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken, thans grotendeels in remissie en in de zin van misbruik van diverse middelen (cocaïne, xtc en alcohol). Naar het oordeel van de psychiater was de verdachte vanuit zijn depressie in verminderde mate in staat om weerstand te bieden ten aanzien van het gebruik van cocaïne, xtc en alcohol in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde. De psychiater heeft geadviseerd de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het tenlastegelegde.
De psychiater merkt in de aanvulling op het rapport op dat tot de conclusie is gekomen dat bij betrokkene in de periode voorafgaande aan alsook ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een depressieve stoornis op grond van de samenhang van 1. de door betrokkene vermelde klachten en de door hem uitgevraagde klachten (die betrokkene niet zelf heeft vermeld) en 2. de klinische presentatie ten tijde van het bespreken van de klachten. Een beperking van het onderzoek was dat het niet mogelijk was om heteroanamnese te verrichten. Derhalve konden de gemelde klachten niet door derden te raadplegen worden geverifieerd. Volgens de psychiater komen de door de verdachte vermelde klachten door de innerlijke consistentie, in samenhang met de manier waarop deze worden vermeld, geloofwaardig over.
De psycholoog komt tot de conclusie dat kan worden gesteld, als het verhaal van de verdachte klopt, dat er sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend en ernstig, die thans gedeeltelijk in remissie is. Vanwege de invloed van de depressieve stoornis op zijn besluit tot middelengebruik, wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Of de verdachte mogelijk in een drugspsychose is geraakt valt retrospectief niet meer vast te stellen.
De psycholoog merkt in de aanvulling op haar rapport op dat de vaststelling dat er ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een depressieve stoornis is gedaan naar aanleiding van de met betrokkene gevoerde gesprekken over zijn toestandsbeeld in die periode. Volgens de psycholoog wordt een dergelijke classificatie idealiter vanwege het verstreken tijdsverloop onderbouwd met rapportage van referenten over waargenomen gedrag en houding van betrokkene in die periode, maar dit is in de onderhavige zaak niet mogelijk geweest. De vaststelling dat er ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van excessief drugsgebruik, is eveneens gedaan naar aanleiding van de met betrokkene gevoerde gesprekken over zijn gedrag in die periode.
Het advies van de deskundigen blijkt aldus in doorslaggevende mate te berusten op hetgeen de verdachte hen heeft verteld over zijn gemoedstoestand, gedrag en drugsgebruik in de periode voorafgaand aan en ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Die verklaringen van de verdachte zijn, naar het hof heeft vastgesteld, voor een deel aantoonbaar onjuist: hij heeft aan de psychiater verteld dat hij volstrekt van de wereld was door het innemen van een grote hoeveelheid drugs en alcohol die hij op de dag van het delict had ingenomen. Het slachtoffer heeft daartegenover echter verklaard dat zij omstreeks 10 uur in de ochtend voorafgaand aan het ten laste gelegde met de verdachte heeft gesproken en hij toen geen tekenen vertoonde van het verkeren onder invloed, terwijl van het innemen van drugs nadien niet is gebleken en dit ook niet door de verdachte is gesteld. Het hof acht deze verklaring van het slachtoffer betrouwbaar, mede omdat zij steun vindt in het gegeven dat het slachtoffer door het gesprek geenszins verontrust is geraakt. In een telefoongesprek dat het slachtoffer met haar partner heeft gevoerd in de periode tussen dit gesprek met de verdachte en het delict, heeft zij geen melding gemaakt van de ontmoeting met de verdachte op haar erf.
Ook heeft de verdachte wisselend verklaard over het drugsgebruik en het moment waarop hij volgens hem een grote hoeveelheid verdovende middelen tot zich zou hebben genomen: bij de politie zegt de verdachte op 22 september 2016 dat hij de resterende drugs niet in één keer, maar in een periode van 5 uren tot zich nam (hetgeen minder goed te rijmen is met verdachtes stelling over een suïcideplan) en verder zegt de verdachte dat hij deze drugs innam op een boot waarop hij sliep; bij de psycholoog heeft de verdachte gezegd dat hij de resterende drugs in één keer heeft ingenomen en wel op de laatste dag waarop hij in het hotel verbleef (dat was op 6 mei 2016 en is moeilijk te rijmen met het daarvan nog de gestelde gevolgen ondervinden op 12 mei 2016); bij de psychiater heeft de verdachte gezegd dat hij op de dag van het delict de resterende hoeveelheid drugs heeft ingenomen. Het hof acht deze onverifieerbare verklaringen van de verdachte over zijn drugsgebruik niet betrouwbaar. In het dossier kan alleen een aanknopingspunt worden gevonden voor het gebruik van veel alcohol in de periode waarin de verdachte in Hotel Backstage verbleef.
Tegen deze achtergrond en gezien de door de deskundigen zelf ook genoemde beperkingen van hun onderzoek, acht het hof de basis waarop de genoemde conclusies in de rapporten steunen niet stevig genoeg om die conclusies te kunnen dragen. Het hof zal het advies van de deskundigen dan ook niet overnemen. De omstandigheden waarop de raadsman heeft gewezen, brengen het hof niet tot een ander oordeel. Het hof ziet geen aanleiding de verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Zijn handelen voorafgaand en tijdens dit misdrijf heeft alle kenmerken van een horrorscenario. De verdachte is ’s nachts het erf van het alleenwonende slachtoffer, een vrouw van middelbare leeftijd, op komen lopen. Dat erf bevindt zich aan het eind van een doodlopende straat op enige afstand van andere huizen. Afgezien van deze kenmerken, die van invloed zijn op de krachtsverhouding tussen de verdachte en het slachtoffer en op haar mogelijkheid hulp in te roepen, lijkt het slachtoffer volstrekt willekeurig gekozen. De verdachte heeft onder een afdak van een loods die in verbinding staat met de woning van het slachtoffer de rest van de nacht doorgebracht. In de ochtend is de verdachte door het slachtoffer in haar tuin gezien. Hij heeft toen – valselijk – de indruk weten te wekken dat hij naar iemand op zoek was. Het gedrag van de verdachte was zodanig dat dit geen argwaan wekte bij het slachtoffer. Zij ging er vanuit dat hij haar erf had verlaten toen hij lopend vertrok nadat zij hem gezegd had hem niet te kunnen helpen en het niet normaal te vinden dat hij zomaar in haar tuin liep. Toen het slachtoffer enkele uren later de met haar woning verbonden loods betrad, stond de verdachte daar met een campinghamer in de aanslag, waarmee hij haar meermalen zo hard op haar hoofd heeft geslagen dat de houten steel van de hamer brak. Toen het slachtoffer begon te bloeden, is de verdachte doorgegaan met het slaan op haar hoofd. Het slachtoffer verloor door de slagen met de hamer het bewustzijn. Toen zij bijkwam lag zij, zonder te weten hoe ze daar was gekomen, op het bed in de slaapkamer op de begane grond. Ze zag de verdachte naast haar staan, die met een heggenschaar en messen op haar instak en haar met een hamer sloeg. Ook hierbij duidt het bloedsporenbeeld erop dat de verdachte in bloed heeft geslagen, terwijl het steken met één van de door hem gebruikte messen met zo’n kracht is gebeurd dat het mes is gebroken.
Waar de handelingen in de schuur mogelijk nog uitsluitend als poging moeten worden beschouwd het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven, moeten in elk geval de handelingen in de slaapkamer worden gekwalificeerd als het opzettelijk en met voorbedachten rade pogen het slachtoffer van het leven te beroven, en daarmee als een poging tot moord. De verdachte heeft zich vervolgens – naar redelijkerwijs mag worden aangenomen: in de veronderstelling dat het slachtoffer het niet zou kunnen navertellen – omgekleed, waarbij hij afstand heeft gedaan van zijn met bloed doordrenkte broek en met bloed besmeurde schoenen. Vervolgens heeft hij de auto van het slachtoffer gestolen en is hij daarmee meteen naar België gevlucht. Het slachtoffer heeft het vertrek van de verdachte niet bemerkt, maar is er niet lang daarna in geslaagd uit haar woning te lopen, waarna buurtbewoners de hulpdiensten hebben gewaarschuwd. Zij is zo snel mogelijk overgebracht naar de intensive care van het VU-ziekenhuis. In het ziekenhuis heeft zij operaties ondergaan. Zij heeft enkele weken in het ziekenhuis moeten verblijven, gevolgd door een langere periode in een revalidatiecentrum.
Dat het slachtoffer zelf uit haar woning is kunnen komen, opgemerkt is door buurtbewoners en dankzij spoedig en kundig medisch ingrijpen niet is overleden, mag een wonder heten in het licht van het handelen van de verdachte en de door hem aan het slachtoffer toegebrachte letsels, zoals die hiervoor zijn beschreven.
De schriftelijke verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep zelf heeft voorgelezen en hetgeen namens haar naar voren is gebracht in het kader van de motivering van de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend maakt pijnlijk duidelijk welke impact het handelen van de verdachte heeft gehad. De angst, totdat de verdachte in september 2016 in België was opgepakt, dat de verdachte terug zou komen om haar alsnog te doden; de herbelevingen; het er aanvankelijk helemaal niet aan moeten denken naar haar woning terug te gaan, maar dat onder de hoede van vier naasten toch doen, waarna het maanden heeft geduurd om zich haar woning weer eigen te maken en om alleen thuis te durven zijn; het ook nu, twee jaar na het feit niet ontspannen alleen kunnen zijn in haar eigen woning. Het maakt duidelijk hoezeer het op deze plaats blijven wonen het slachtoffer nog steeds belast. Verhuizen wil het slachtoffer niet; het betreft haar ouderlijke woning waaraan voor haar ook veel dierbare herinneringen zullen zijn verbonden. Begrijpelijkerwijs wil ze zich dat niet ook nog laten afnemen.
Naast deze schets van de voor het slachtoffer deels nog dagelijks ervaren psychische gevolgen, staan de blijvende fysieke gevolgen waaronder littekens in onder meer haar gezicht, haar hals en op haar armen en benen, nog steeds wazig zien en fysieke beperkingen aan de handen. Ook is het reuk en smaakvermogen van het slachtoffer verdwenen, waardoor het plezier aan eten en drinken haar is ontnomen en zij zich van gevaar dat normaal gesproken met het reukvermogen onderkend kan worden niet meer langs die weg bewust kan worden.
Ook in het maatschappelijk functioneren op haar werk en daarnaast heeft het handelen van de verdachte een – naar het zich laat aanzien: onherstelbare – breuk veroorzaakt. Voordien werkte het slachtoffer met grote werkkracht als beleidsmedewerker onderwijs en kwaliteitszorg in het voortgezet onderwijs en daarnaast was zij raadslid van de gemeente Beemster. Het raadslidmaatschap heeft ze tot haar grote verdriet moeten opgeven, ze is minder uren moeten gaan werken en ze is gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Het slachtoffer voelt zich door de gevolgen van het handelen van de verdachte op een zijspoor gezet en geen volwaardige deelnemer aan de maatschappij.
Het is de verdachte die dit met zijn handelen teweeg heeft gebracht.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, met navenante gevolgen voor het slachtoffer. Het delict heeft niet alleen op het slachtoffer een enorme impact gehad, maar ook op haar naasten en de buren die haar hebben aangetroffen. Het gaat om een zeer ernstig geweldsdelict waardoor de rechtsorde is geschokt en dat heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan. De door hem eveneens gepleegde gekwalificeerde diefstal van de auto, hetgeen op zichzelf ook een ernstig misdrijf is, valt bij het voorgaande in het niet. Alleen een zeer langdurige gevangenisstraf kan een passende reactie vormen op deze feiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk in Nederland veroordeeld; in Frankrijk is de verdachte wel eerder veroordeeld, maar niet ter zake van geweldmisdrijven.
Het hof acht, alles afwegende, en in aanmerking genomen de straffen die door rechters in Nederland in soortgelijke gevallen worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden. Daaruit volgt dat het hof van oordeel is dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De door de raadsman voorgestelde straf is gegrond op een wezenlijk andere waardering en kwalificatie van het handelen van de verdachte en de mate waarin dat aan hem kan worden toegerekend, en komt reeds om die reden niet in aanmerking.
Vordering van de benadeelde partij [psychloog]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 143.187,87 en valt uiteen in een vordering ter zake van immateriële schade ter hoogte van € 125.000 en materiële schade ter hoogte van € 18.187,87.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 54.616,23, waarvan € 14.616,23 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 40.000,00 ter compensatie van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 mei 2016.
Materiële schade en kosten
De benadeelde partij en de verdediging hebben in hoger beroep overeenstemming bereikt over de door de verdachte te vergoeden materiële schade, met dien verstande dat de verdachte de vordering zoals toegewezen door de rechtbank niet betwist en de benadeelde partij haar vordering ter zake van materiële schade heeft beperkt tot het door de rechtbank toegewezen bedrag. Tegen deze achtergrond zal het hof de vordering ter zake van materiële schade toewijzen zoals door partijen overeengekomen, te weten tot het bedrag van € 14.616,23, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 mei 2016.
Namens de verdachte zijn de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand van € 350 evenmin betwist. De vordering strekkende tot vergoeding van deze kosten zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep wat betreft de immateriële schade opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering van € 125.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2016. Subsidiair is verzocht in elk geval aansluiting te zoeken bij de bij arrest van dit hof van 20 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3783 in een andere zaak toegekende immateriële schade van
€ 60.000,00.
De advocaat-generaal heeft zich wat betreft de opgevoerde immateriële schade op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van € 125.000,00 geheel dient te worden vergoed en gevorderd dat ter zake daarvan de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft de feiten en omstandigheden die door de benadeelde partij aan de vordering tot immateriële schade ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Betoogd is dat de rechtbank het in de ogen van de verdediging goed heeft gedaan en verder heeft de raadsman gezegd geen aanleiding te zien tot toewijzing van een hoger bedrag.
Het hof stelt voorop dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis door de verdediging niet is betwist. De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor de uit die – als onrechtmatige daad te bestempelen – gebeurtenis rechtstreeks voortgevloeide schade is hiermee gegeven. Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De rechter dient bij de begroting van de immateriële schade, rekening te houden met alle omstandigheden, in gevallen als de onderhavige in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechter dient bij zijn begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. De rechter is daarbij niet gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358, NJ 2001/215).
Het hof zal de omvang van de immateriële schade, zoals die thans is komen vast te staan, op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 60.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheden dat ten gevolge van het bewezen geachte de benadeelde partij
- zeer zwaar en levensgevaarlijk gewond is geraakt;
- is overgebracht naar het ziekenhuis en daar operaties heeft moeten ondergaan en twee weken op de intensive care heeft moeten verblijven;
- na ontslag uit het ziekenhuis een lang revalidatietraject is gestart, waarbij zij eerst 28 dagen in een revalidatiecentrum heeft moeten verblijven, welk revalidatieproces nu, twee jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenissen, nog niet is voltooid;
- tot op heden kampt met pijnklachten, verminderde functie van de handen, wazig zien, angst- en psychische klachten, littekens over haar gehele lichaam, verlies van reuk en smaak, beperkt geheugen, slaapproblemen, concentratieproblemen en energieverlies/hevige vermoeidheid met gevolgen voor haar werk (er is sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,01%).
Verder heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Ook heeft het hof rekening gehouden met het feit dat nog geen sprake is van een eindsituatie die mogelijk toekenning van een hoger bedrag aan immateriële schade rechtvaardigt.
De subsidiaire vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f opleggen op de hierna te noemen wijze. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, omdat niet valt in te zien waarom – zoals de raadsman heeft betoogd – dit slechts zal kunnen leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis, nu thans niet aannemelijk is dat de verdachte in de toekomst niet in staat zou zijn voldoende verdiencapaciteit te bereiken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 74.616,23 (vierenzeventigduizend zeshonderdzestien euro en drieëntwintig eurocent) bestaande uit € 14.616,23 (veertienduizend zeshonderdzestien euro en drieëntwintig eurocent) materiële schade en € 60.000,00 (zestigduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 350,00 (driehonderdvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 74.616,23 (vierenzeventigduizend zeshonderdzestien euro en drieëntwintig eurocent) bestaande uit € 14.616,23 (veertienduizend zeshonderdzestien euro en drieëntwintig eurocent) materiële schade en € 60.000,00 (zestigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. F.A. Hartsuiker en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2018.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑05‑2018
Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 mei 2017 en afgelegd bij de politie op 22 september 2016, p. 280 HD; proces-verbaal relaas, p. 11 HD en proces-verbaal bevindingen, p. 197-201.
Proces-verbaal bevindingen, p. 193-196 HD.
Proces-verbaal bevindingen, p. 16 HD en proces-verbaal bevindingen, p. 20 FD.
Proces-verbaal bevindingen, p. 61 HD.
Proces-verbaal bevindingen, p. 47 HD.
Proces-verbaal bevindingen, p. 48 HD.
Verklaring verdachte, afgelegd bij de politie op 22 september 2016, p. 283 HD en proces-verbaal bevindingen, p. 53-54 HD.
Losse uitdraai, gevoegd in het dossier bij de stukken betreffende de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep.
Proces-verbaal bevindingen, p. 51 HD.
Proces-verbaal relaas, p. 11 HD.
Proces-verbaal verklaring slachtoffer, p. 79 HD.
Proces-verbaal verklaring slachtoffer, p. 75 HD.
Proces-verbaal aanvullende verklaring slachtoffer van 23 december 2016, los opgenomen.
Proces-verbaal bevindingen, p. 398-399 HD; proces-verbaal verklaring slachtoffer, p. 76 HD en proces-verbaal aanvullende verklaring slachtoffer van 23 december 2016, los opgenomen.
Proces-verbaal verklaring slachtoffer, p. 75 HD; proces-verbaal aanvullende verklaring slachtoffer van 23 december 2016, los opgenomen, en proces-verbaal verklaring verdachte bij politie van 22 september 2016, p. 283-286 HD.
Proces-verbaal verklaring verdachte bij politie van 22 september 2016, p. 283-286 HD.
Proces-verbaal verklaring slachtoffer, p. 75 HD.
Proces-verbaal bevindingen, p. 20 HD.
NFI-rapport, p. 279-299 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 23 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 23 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 24 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 24 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 25 FD, met fotobijlage foto 86 en 87, p. 77-78 FD.
Bijlage bij proces-verbaal sporenonderzoek, waarop ook de afmetingen van de verschillende ruimten in de woning op de begane grond zijn vermeld, p. 80 FD.
Proces-verbaal verklaring slachtoffer, p. 81 HD.
Proces-verbaal verklaring verdachte bij politie op 22 september 2016, p. 285 HD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 120 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 83 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek p. 84 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 121 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 168 FD.
Aanvullend proces-verbaal relaas, p. 3 aanvulling FD.
Rapporten NFI van 31 mei 2016 (p. 234-236 FD) en 9 september 2016 (p. 246-248 FD) en 4 november 2016 (p. 261 FD) in samenhang met proces-verbaal sporenonderzoek, p. 23 FD.
Rapport NFI van 4 november 2016, p 262 FD, in samenhang met proces-verbaal sporenonderzoek, p. 24-25 FD.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 121 FD.