Kamerstukken II 1973/74, 11 072, nr. 9 (Nota naar aanleiding van het verslag van een mondeling overleg), p. 3: “Mocht daarna alsnog conform het bepaalde in artikel 378, tweede lid, onder b en c, tot het uitwerken van de uitspraak in het proces-verbaal van de terechtzitting worden overgegaan, dan komt de aantekening te vervallen (zie het nieuwe artikel 378a, vijfde lid).”
HR, 12-12-2017, nr. 15/05962
ECLI:NL:HR:2017:3119
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2017
- Zaaknummer
15/05962
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3119, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑12‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1341, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1341, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3119, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑05‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0493
NbSr 2018/77
Uitspraak 12‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Doorhaling stempelvonnis ex art. 378a.1 en 5 Sv indien ex art. 378.2.c Sv het mondeling vonnis in het p-v ttz is aangetekend. ‘s Hofs oordeel komt hierop neer dat gelet op de aantekening van het mondeling vonnis van de Kinderrechter a.b.i. art. 378a.1 Sv – een zgn. stempelvonnis – verdachte in e.a. is veroordeeld voor o.m. feit 1 in de zaak met parketnummer A en dat, nu dit feit gelet op de uit de appelakte blijkende beperking niet aan ’s Hofs oordeel was onderworpen, ex art. 423.4 Sv de straf voor dat feit diende te worden vastgesteld. Aldus heeft het Hof miskend dat genoemd stempelvonnis o.g.v. art. 378a.5 Sv is vervallen t.g.v. het aantekenen van het mondeling vonnis in het p-v ttz en dat het in het p-v ttz aangetekende mondeling vonnis van de Kinderrechter inhoudt dat verdachte is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer A tlgd. Bijgevolg heeft het Hof ten onrechte beraadslaagd en beslist over hetgeen in de zaak met parketnummer A onder 1 is tlgd. en verdachte te dier zake schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Volgt partiële vernietiging en vaststelling door HR dat verdachte is vrijgesproken van voormeld feit.
Partij(en)
12 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/05962 J
SG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 december 2015, nummer 22/004070-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot (1) vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het Hof daarbij heeft bepaald "ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf voor het bij parketnummer10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf", (2) vaststelling dat de verdachte bij vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam van 9 september 2014, zoals dat is aangetekend in het op de voet van art. 378, tweede lid onder c, Sv opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting, is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde feit, (3) vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de opgelegde werkstraf wegens de inbreuk op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Procesverloop
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een inleidende dagvaarding met parketnummer 10-116872-14 waarin is tenlastegelegd - kort gezegd - (feit 1) aanwezig hebben van 57 pillen MDMA en/of MMDA en (feit 2) aanwezig hebben van een zogenaamde XTC pil;
(ii) een inleidende dagvaarding met parketnummer 10-140012-14 waarin is tenlastegelegd - kort gezegd - (feit 1) mishandeling en (feit 2) bedreiging;
(iii) een inleidende dagvaarding met parketnummer 10-058334-14 waarin is tenlastegelegd heling.
(iv) een aantekening mondeling vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam onder meer inhoudende:
"KWALIFICATIE:
T.a.v. 10-116872-14 feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. 10-116872-14 feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. 10-140012-14 feit 1: mishandeling, begaan tegen zijn (stief)vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat
GEPLEEGD:
T.a.v. 10-116872-14 feit 1, feit 2: 25 mei 2014
T.a.v. 10-140012-14 feit 1: 30 juni 2014
(...)
BESLISSING:
T.a.v. 10-140012-14 feit 2, 10-058334-14 feit 1:
Vrijspraak
T.a.v. 10-116872-14 feit 1, feit 2, 10-140012-14 feit 1:
Een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
(...)"
(v) een akte instellen hoger beroep, onder meer inhoudende:
"Parketnummer 10-116872-14
Op 23 september 2014 kwam ter griffie van deze rechtbank (...) mr. A.H.J. Strak advocaat te Rotterdam die verklaarde (...) hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, door de kinderrechter in deze rechtbank locatie Rotterdam, op 09 september 2014 gewezen."
(vi) een proces-verbaal van de terechtzitting van 9 september 2014 met daarin een aantekening van het mondeling vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam, onder meer inhoudende:
"Parketnummer 10/116872-14
(...)
De zaak wordt gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de verdachte met parketnummers 10/140012-14 en 10/058334-14. Nu de verdachte van de onder die parketnummers tenlastegelegde feiten is vrijgesproken en enkel beroep is ingesteld tegen het onder parketnummer 10/116872-14 ten laste gelegde feit, geeft dit proces-verbaal slechts weer hetgeen in de behandeling van die strafzaak tegen de verdachte is voorgevallen.
(...)
Aantekening van het mondeling vonnis
Inhoud van de tenlastelegging met parketnummer: 10/116872-14
(...)
1) (...);
2) (...);
(...)
Bewezenverklaring
1. (...);
2. (...);
(...)
Strafoplegging
Taakstraf voor de duur van 90 (negentig) uren (...)
met bevel dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt.
(...)
Bijkomende beslissing(en)
Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken."
(vii) het bestreden arrest, onder meer inhoudende:
"Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte blijkens het stempelvonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam d.d. 9 september 2014 ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 2 en bij parketnummer 10- 058334-14 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Uit het uitgewerkte vonnis van diezelfde kinderrechter dat zich in het dossier bevindt, blijkt slechts van een veroordeling voor de feiten ten laste gelegd bij parketnummer 10-116872-14 tot eenzelfde straf als genoemd in het stempelvonnis, te weten een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 23 september 2014 is namens de verdachte beperkt appel ingesteld tegen de feiten met parketnummer 10-116872-14.
Het hof gaat zekerheidshalve uit van de juistheid het stempelvonnis d.d. 9 september 2014, waarin de verdachte zowel is veroordeeld voor zowel het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde als het bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde zal bepalen.
(...)
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken, zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
Mishandeling, begaan tegen zijn (stief)vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, bepalen.
Gelet op de aard en ernst van het in eerste aanleg bewezen- en strafbaar verklaarde feit bij parketnummer 10-140012-14 onder 1, zal het hof ten aanzien van dat feit de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf.
(...)
Beslissing
Het hof:
Bepaalt ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf voor het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof door op de voet van art. 423, vierde lid, Sv de straf te bepalen ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde feit, heeft miskend dat de verdachte in eerste aanleg van dat feit was vrijgesproken.
3.2.
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde wettelijke bepalingen luiden:
- art. 378, eerste en tweede lid, Sv:
"1. De politierechter geeft na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door hem bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling vonnis.
2. Het vonnis wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen
(...)
c. indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend, (...)"
- art. 378a, eerste en vijfde lid, Sv:
"1. Behoudens het bepaalde in artikel 378, tweede lid, (...) blijft het opmaken van een proces-verbaal der terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen tweemaal vier en twintig uur op een aan het dubbel van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de politierechter gewaarmerkt.
5. Wordt alsnog aan artikel 378, tweede lid, onder b of c, toepassing gegeven, dan komt de in de vorige leden van dit artikel bedoelde aantekening te vervallen. De griffier haalt alsdan de aantekening door."
- art. 499 Sv:
"1. Op het rechtsgeding voor de kinderrechter zijn de Vijfde Titel en de Zesde Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing (...).
2. De artikelen (...) 376 tot en met 381 zijn van overeenkomstige toepassing (...)"
- art. 423, vierde lid, Sv:
"Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het arrest de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald."
3.3. '
s Hofs oordeel komt hierop neer dat gelet op de onder
2 sub (iv) weergegeven aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv – een zogeheten stempelvonnis – de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld voor onder meer feit 1 in de zaak met parketnummer 10-140012-14 en dat, nu dit feit gelet op de uit de appelakte blijkende beperking niet aan het oordeel van het Hof was onderworpen, op de voet van art. 423, vierde lid, Sv de straf voor dat feit diende te worden vastgesteld. Aldus heeft het Hof miskend dat genoemd stempelvonnis op grond van art. 378a, vijfde lid, Sv is vervallen ten gevolge van het aantekenen van het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting en dat het onder 2 sub (vi) vermelde vonnis van de Kinderrechter inhoudt dat de verdachte is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 tenlastegelegde. Bijgevolg heeft het Hof ten onrechte beraadslaagd en beslist over het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde en de verdachte te dier zake schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer danzestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 tenlastegelegde feit;
stelt vast dat de verdachte door de Kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 september 2014 is vrijgesproken van voormeld feit;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers enJ.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2017.
Conclusie 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Doorhaling stempelvonnis ex art. 378a.1 en 5 Sv indien ex art. 378.2.c Sv het mondeling vonnis in het p-v ttz is aangetekend. ‘s Hofs oordeel komt hierop neer dat gelet op de aantekening van het mondeling vonnis van de Kinderrechter a.b.i. art. 378a.1 Sv – een zgn. stempelvonnis – verdachte in e.a. is veroordeeld voor o.m. feit 1 in de zaak met parketnummer A en dat, nu dit feit gelet op de uit de appelakte blijkende beperking niet aan ’s Hofs oordeel was onderworpen, ex art. 423.4 Sv de straf voor dat feit diende te worden vastgesteld. Aldus heeft het Hof miskend dat genoemd stempelvonnis o.g.v. art. 378a.5 Sv is vervallen t.g.v. het aantekenen van het mondeling vonnis in het p-v ttz en dat het in het p-v ttz aangetekende mondeling vonnis van de Kinderrechter inhoudt dat verdachte is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer A tlgd. Bijgevolg heeft het Hof ten onrechte beraadslaagd en beslist over hetgeen in de zaak met parketnummer A onder 1 is tlgd. en verdachte te dier zake schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Volgt partiële vernietiging en vaststelling door HR dat verdachte is vrijgesproken van voormeld feit.
Nr. 15/05962 Zitting: 31 oktober 2017 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 17 december 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens – kort gezegd – het bezit van 57 pillen MDMA en/of MMDA (feit 1) en het bezit van een “zogenaamde XTC pil” (feit 2) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 90 uren te vervangen door 45 dagen jeugddetentie waarvan 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Dit betreft de feiten waarvoor hij onder parketnummer 10/116872-14 is gedagvaard.
Tevens heeft het hof de verdachte schuldig verklaard “zonder oplegging van straf” ten aanzien van “het in eerste aanleg bewezen- en strafbaar verklaarde feit bij parketnummer 10-140012-14 onder 1”, te weten – kort gezegd – de mishandeling van zijn stiefvader. Ik citeer de beslissingen met betrekking tot de mishandeling van de stiefvader, omdat het onderhavige cassatieberoep zich daarop toespitst.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, cassatieberoep ingesteld en een schriftuur ingediend houdende één middel van cassatie.
3. Het middel stelt de omvang van het hoger beroep aan de orde, zulks met de klacht dat het hof de verdachte heeft schuldig verklaard aan een feit waarvan hij door de politierechter onherroepelijk was vrijgesproken, terwijl het door hem ingestelde hoger beroep niet tegen deze vrijspraak was gericht.
4. Voor de beoordeling van het middel is van belang (1) ter zake van welke feiten de verdachte in eerste aanleg terecht heeft gestaan, (2) ter zake van welke feiten hij is veroordeeld, en (3) ter zake van welke feiten hij hoger beroep heeft doen instellen. Ik begin met het beantwoorden van de eerste vraag.
5. In eerste aanleg heeft de verdachte terechtgestaan ter zake van een vijftal feiten. Hij is gedagvaard onder parketnummer 10/116872-14 om terecht te staan ter zake van – kort gezegd – het aanwezig hebben van 57 pillen MDMA en/of MMDA (feit 1) en het aanwezig hebben van “een zogenaamde XTC pil” (feit 2).
6. Deze zaak is gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de verdachte met parketnummers 10/058334-14 en 10/140012-14. De zaak met parketnummer 10/058334-14 betreft één feit, kort gezegd: opzetheling van een bromfiets. De zaak met parketnummer 10/140012-14 betreft twee feiten, kort gezegd: de mishandeling (feit 1) en bedreiging (feit 2) van zijn stiefvader.
7. Voor de beoordeling van het middel is voorts van belang ter zake van welke feiten de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld, en van welke feiten de rechtbank hem heeft vrijgesproken. Het antwoord op deze tweede vraag is afhankelijk van het document dat wordt geraadpleegd. De inhoud van het proces-verbaal verschilt namelijk van de inhoud van het stempelvonnis. Ik begin in chronologische volgorde met het stempelvonnis.
8. Het overeenkomstig het bepaalde in artikel 378a Sv opgemaakte (stempel)vonnis houdt in dat de verdachte is vrijgesproken van de als feit 2 met parketnummer 10/140012-14 ten laste gelegde bedreiging van zijn stiefvader, en van de als feit 1 met parketnummer 10-0558334-14 ten laste gelegde opzetheling. Terzijde merk ik op dat er onder het laatstgenoemde parketnummer geen feit 2 ten laste is gelegd. Het stempelvonnis houdt in dat de verdachte is veroordeeld wegens het aanwezig hebben van 57 pillen MDMA en/of MMDA en het aanwezig hebben van “een zogenaamde XTC pil” (feit 1 en 2 onder parketnummer 10-116872-14) en de mishandeling van zijn stiefvader (feit 1 onder parketnummer 10-140012-14).
9. Het stempelvonnis – de aantekening mondeling vonnis als bedoeld in artikel 378a Sv – houdt het volgende in:
“BESLISSING:T.a.v. 10-140012-14 feit 2, 10-058334-14 feit 1:
Vrijspraak
T.a.v. 10-11687214 feit 1, feit 2, 10-140012-14 feit 1:
Een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
[…]Bijzondere voorwaarde:
De veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van:
Reclassering Nederland, arrondissement Rotterdam, zolang deze instelling dat nodig vindt, met opdracht aan genoemde instelling ex artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.”
10. Nadat de verdachte op 23 september 2014 hoger beroep heeft doen instellen tegen het op 9 september 2014 uitgesproken vonnis, is overeenkomstig het bepaalde in artikel 378, tweede lid onder c, Sv proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van de politierechter.
11. Het proces-verbaal is dus alsnog opgemaakt nadat de uitspraak is aangetekend als bedoeld in artikel 378a Sv. Op de eerste bladzijde van het proces-verbaal dat van de terechtzitting van de politierechter is opgemaakt, kon daarom niet alleen worden meegedeeld van welke feiten de verdachte was vrijgesproken, maar ook ter zake van welke feiten hoger beroep was ingesteld:
“De zaak wordt gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de verdachte met parketnummers 10/140012-14 en 10/058334-14. Nu de verdachte van de onder die parketnummers tenlastegelegde feiten is vrijgesproken en enkel beroep is ingesteld tegen het onder parketnummer 10/116872-14 ten laste gelegde feit, geeft dit proces-verbaal slechts weer hetgeen in de behandeling van die strafzaak tegen de verdachte is voorgevallen.”
12. Het verschil tussen de aantekening mondeling vonnis en het proces-verbaal spitst zich toe op de mishandeling van de stiefvader. Het proces-verbaal houdt in dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van de – kort gezegd – drugsfeiten die aan hem ten laste zijn gelegd onder parketnummer 10/116872-14 en dat de overige feiten niet bewezen worden geacht en dat hij daarvan wordt vrijgesproken:
“Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.”
13. Uit het proces-verbaal volgt, met andere woorden, dat hij is vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van zijn stiefvader. Uit de overeenkomstig het bepaalde in artikel 378, tweede lid onder c, Sv opgemaakte aantekening mondeling vonnis volgt evenwel dat de verdachte, naast de drugsdelicten, ook ter zake van de mishandeling van zijn stiefvader is veroordeeld.
14. Op de vraag of in casu het stempelvonnis dan wel het proces-verbaal leidend is, kom ik terug.
15. Voor de omvang van het hoger beroep, de hierboven opgeworpen derde vraag, is het volgende van belang. Op 23 september 2014 heeft de verdachte hoger beroep doen instellen. De akte instellen hoger beroep houdt het volgende in:
“Akte instellen hoger beroep
Parketnummer 10-116872-14
Op 23 september 2014 kwam ter griffie van deze rechtbank, locatie Rotterdam, mr. A.H.J. Strak advocaat te Rotterdam die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaringen verklaarde namens [verdachte] hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, door de kinderrechter in deze rechtbank, locatie Rotterdam, op 09 september 2014 gewezen.”
16. Met betrekking tot de omvang van het hoger beroep heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
“Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 23 september 2014 is namens de verdachte beperkt appel ingesteld tegen de feiten met parketnummer 10-116872-14.
Het hof gaat zekerheidshalve uit van de juistheid van het stempelvonnis d.d. 9 september 2014, waarin de verdachte zowel is veroordeeld voor zowel het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde als het bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof – nu in eerste aanleg ter zake van de bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken – op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde zal bepalen.”
17. Vervolgens heeft het hof, overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv met betrekking tot de straf van de verdachte wegens de mishandeling van zijn stiefvader het volgende overwogen:
“Nu in eerste aanleg ter zake van het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde en bij parketnummer 10-116872-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken – zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
Mishandeling, begaan tegen zijn (stief)vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat,
bepalen.
Gelet op de aard en ernst van het in eerste aanleg bewezen- en strafbaar verklaarde feit bij parketnummer 10-140012-14 onder 1, zal het hof ten aanzien van dat feit de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf.”
18. Uit de overweging van het hof blijkt dat het hof de omvang van het hoger beroep heeft uitgelegd in die zin dat het beroep is beperkt tot de feiten die aan de verdachte ten laste waren gelegd onder parketnummer 10-116872-14. Uit de overweging van het hof blijkt eveneens dat het hoger beroep zich niet uitstrekte tot de overige drie feiten die aan de verdachte ten laste waren gelegd in de zaken met parketnummers 10/058334-14 en 10-140012-14.
19. De uitleg van de akte hoger beroep is voorbehouden aan de appelrechter en die uitleg kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden beoordeeld. De beperkte uitleg die het hof aan de appelakte heeft gegeven, acht ik niet onbegrijpelijk, mede gelet op het bepaalde in artikel 407, tweede lid, Sv, nu in eerste aanleg feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen zodat het hoger beroep dus inderdaad kan worden beperkt. In cassatie moet er daarom van worden uitgegaan dat het hoger beroep zich beperkte tot de twee drugsdelicten.
20. Nu is vastgesteld dat het hoger beroep zich beperkte tot de feiten die ten laste waren gelegd in de zaak met parketnummer 10-116872-14 – kort gezegd: de drugsdelicten – is de vraag aan de orde wat de politierechter nu precies heeft beslist met betrekking tot de feiten waarover het hoger beroep zich niet uitstrekte. Het hof heeft de beslissing van de politierechter aldus gelezen dat hij de verdachte heeft veroordeeld ter zake van de mishandeling van zijn stiefvader en om die reden overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv voor dat feit de straf bepaald (op de grond dat het hoger beroep slechts was ingesteld ten aanzien van de drugsdelicten).
21. De toelichting op het middel bevat de klacht dat voor toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv “noch enige aanleiding, noch de juridische ruimte” bestond en dat het bestreden arrest “met toepassing van dit artikel blijk [geeft] van een onjuiste rechtsopvatting”.
22. Ik acht deze klacht gegrond. Het oordeel van het hof, dat het hoger beroep niet is ingesteld ten aanzien van één van de feiten waarvoor één hoofdstraf is uitgesproken, geeft uiteindelijk blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het hof artikel 423, vierde lid, Sv toepasselijk heeft geacht. De onjuiste rechtsopvatting is het gevolg van een onjuiste rechtsopvatting inzake de betekenis van het stempelvonnis op het moment dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 378, tweede lid onder c, Sv alsnog proces-verbaal is opgemaakt. Ik begin met het laatste punt.
23. Indien, zoals in de onderhavige zaak, alsnog proces-verbaal wordt opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 378, tweede lid onder c, Sv, dan komt de “aantekening te vervallen”. Het in artikel 378a, vierde lid, Sv gegeven voorschrift dat de aantekening van het stempelvonnis komt te vervallen, is bij de parlementaire voorbereiding ervan niet inhoudelijk toegelicht.1.Over de betekenis ervan laten de bewoordingen van het voorschrift echter geen twijfel bestaan.2.Den Hartog wijst er bovendien nog op dat – indien de doorhaling niet zou zijn voorgeschreven – de mogelijkheid zou bestaan van twee zelfstandige aantekeningen van het mondelinge vonnis in dezelfde zaak en dat dit vanzelfsprekend dient te worden voorkomen.3.Hetgeen dient te worden voorkomen is precies wat zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan.
24. Door het voorschrift van artikel 378a, vierde lid, Sv, te weten dat de aantekening van het stempelvonnis komt te vervallen, rijst de vraag waarom het hof voor de omvang van de veroordeling door de politierechter “zekerheidshalve” is uitgegaan van het stempelvonnis.4.Op basis van het proces-verbaal van de terechtzitting, had het hof ervan moeten uitgaan dat de verdachte door de politierechter was vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van zijn stiefvader.
25. Nu het hof ten aanzien van de mishandeling van zijn stiefvader heeft bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv. Bij het cassatieberoep hiertegen heeft de verdachte een in rechte te respecteren belang, doordat wordt vastgesteld dat hij van de tenlastegelegde mishandeling is vrijgesproken.
26. De vervolgvraag is wat deze constatering meebrengt voor de in cassatie bestreden uitspraak. Na vernietiging kan het hof waarnaar de zaak door uw Raad eventueel zou worden verwezen slechts (op basis van het proces-verbaal dat is opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 378, tweede lid onder c, Sv) vaststellen dat de verdachte ter zake van de mishandeling is vrijgesproken. Deze vaststelling zal geen matigende invloed hebben op een strafoplegging door het hof waarnaar bij cassatie zou worden verwezen, aangezien het hof in het bestreden arrest ten aanzien van de mishandeling reeds had bepaald dat de verdachte weliswaar schuldig was, maar dat geen straf diende te worden opgelegd.
27. Om doelmatigheidsredenen meen ik daarom dat de beslissing van het hof moet worden vernietigd voor zover daarbij de verdachte schuldig is verklaard aan de mishandeling van zijn stiefvader en dat moet worden vastgesteld dat de verdachte door de rechtbank daarvan is vrijgesproken, te weten van het hem in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde feit.
28. Ambtshalve merk ik op dat de behandeling van de zaak in cassatie niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig de in artikel 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde redelijke termijn nu uit de toepassing van jeugddetentie en de door het hof aangehaalde toepasselijke wetsartikelen blijkt dat het jeugdsanctierecht is toegepast. Dit dient te leiden tot strafvermindering. Gelet op de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf, en het pedagogische karakter van het jeugdsanctierecht, acht ik het aangewezen dat het voorwaardelijk opgelegde deel van de opgelegde werkstraf en de daarmee samenhangende vervangende jeugddetentie worden verminderd.
29. Deze conclusie strekt tot
(1) vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het hof daarbij heeft bepaald “ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf voor het bij parketnummer 10-140012-14 onder 1 bewezen verklaarde dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf”;
(2) vaststelling dat de verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 september 2014, zoals dat is aangetekend in het op de voet van artikel 378, tweede lid onder c, Sv opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting, is vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-140012-14 onder 1 ten laste gelegde feit;
(3) vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de opgelegde werkstraf wegens de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2017
Vgl. HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:237, NJ 2017/108 r.o. 2.4.2: “Blijkens de aantekening mondeling vonnis die is opgenomen in het alsnog uitgewerkte proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter is het bewezenverklaarde feit begaan in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 9 november 2009. ’s Hofs oordeel dat nochtans moet worden uitgegaan van ‘de pleegdatum als vermeld in het stempelvonnis, namelijk 1 oktober 2009’, behoeft nadere motivering aangezien dat stempelvonnis inmiddels was vervallen. Als zodanige motivering kan niet gelden de overweging van het Hof dat een verdachte erop moet kunnen vertrouwen dat de uitspraak in zijn zaak overeenstemt met het stempelvonnis, reeds omdat niet blijkt dat door of namens de betrokkene beroep is gedaan op dat vertrouwen.”
Beroepschrift 01‑05‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Inzake: OM/[requirant]
Griffienummer: S15/05962
Raadsman: J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE in de strafzaak van de heer [requirant] (hierna: requirant), geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats], gericht tegen een hem betreffend veroordelend arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 december 2015. Requirant wordt in deze procedure bijgestaan door mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, kantoorhoudend aldaar aan de Prins Mauritslaan 94, (2582 LW) aan welk kantooradres requirant voor deze procedure woonplaats kiest.
Het belang van requirant bij deze cassatieprocedure is gelegen in de omstandigheid dat hij door het gerechtshof Den Haag schuldig werd verklaard zonder oplegging van straf voor een feit waarvan hij door de politierechter reeds onherroepelijk was vrijgesproken. Hij wenst dat in plaats van 's hofs beslissing deze vrijspraak wordt bevestigd, althans doet hij een beroep op dwaling ten aanzien van de inhoud van het vonnis en wenst hij alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om in hoger beroep verweer te voeren ten aanzien van de beschuldiging van mishandeling.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt, in het bijzonder werden de artt. 6 EVRM en/of 378 Sv, met bijbehorende regeling en/of 350 en/of 359 jo. 415 Sv en/of 423 Sv geschonden, althans werden algemeen geldende motiveringsverplichtingen niet nageleefd, waardoor het arrest niet, althans niet zonder meer, begrijpelijk is en/of gaf het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Het hof verklaarde requirant, met toepassing van art. 9a Sr, alsnog schuldig ten aanzien van een feit waarvan hij reeds definitief werd vrijgesproken. Dit is in strijd met de onschuldpresumptie en bovendien met bestendige jurisprudentie betreffende de verhouding tussen het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting en een vonnis. Waar het hof de facto overweegt dat het ‘zekerheidshalve’ voorbijgaat aan de inhoud van het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg, heeft het de verdediging in ernstige mate tekort gedaan. De verdediging heeft zich bij het instellen van het beroep namelijk gebaseerd op het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en heeft daar, gelet op de handelwijze van het hof, niet meer op kunnen bijsturen. Daarmee werd afbreuk gedaan aan het recht op een eerlijk proces.
Toelichting:
Het mondeling vonnis van de politierechter van 9 september 2014 werd conform de wet en wettelijke uitvoeringsregeling aangetekend in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting. Dit proces-verbaal bevat de volgende passages:
‘De zaak wordt gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de verdachte met parketnummers 10/140012-14 en 10/058334-14. Nu de verdachte van de onder die parketnummers tenlastegelegde feiten is vrijgesproken en enkel beroep is ingesteld tegen het onder parketnummer 10/116872-14 ten laste gelegde feit, geeft dit proces-verbaal slechts weer hetgeen in de behandeling van die strafzaak tegen verdachte is voorgevallen.’
De bewezenverklaring, kwalificatie en bewijsmiddelen hebben enkel betrekking op de beschuldiging aangaande overtreding van de Opiumwet.
Het proces-verbaal sluit af met de passage:
‘Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.’
Mede gelet op Uw Raads jurisprudentie betreffende de verhouding tussen het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting en een vonnis (ECLI:NL:HR:2005:AU1993 ) alsmede de onschuldpresumptie van art. 6 EVRM in het algemeen, diende het gerechtshof deze vrijspraak volledig te eerbiedigen. Hieraan kan niet afdoen dat in een aparte registratie van het mondeling vonnis ten onrechte een kwalificatie voor mishandeling van requirants stiefvader is opgenomen.
Voor toepassing van art. 423, vierde lid Sv bestond noch enige aanleiding, noch de juridische ruimte. Het hof gaf met toepassing van dit artikel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, Het arrest is thans onbegrijpelijk.
De raadsman stelde blijkens de akte hoger beroep in voor het parketnummer waaronder requirant werd veroordeeld. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt bovendien dat verweer werd gevoerd op de bedreiging en mishandeling. Er werd zelfs een noodweerverweer gevoerd.
Het hof overweegt — naar requirants standpunt ten onrechte — dat het hof ‘zekerheidshalve’ zal uitgaan van de juistheid van het ‘stempelvonnis’. Daarmee werd de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg aan de kant geschoven. De term ‘zekerheidshalve’ lijkt te zijn gekozen vanuit een rechterlijk functioneel perspectief. De afbreuk die deze werkwijze doet aan de rechtszekerheid van de verdachte en de onschuldpresumptie lijkt hierin niet te worden betrokken. Mocht Uw Raad die overweging van het gerechtshof in weerwil van de geldende jurisprudentie toch kunnen volgen, dan is daarmee het arrest nog steeds niet zonder meer begrijpelijk en de behandeling in hoger beroep niet rechtmatig.
Immers, in dat licht bezien had het gerechtshof het hoger beroep niet zonder meer als uitdrukkelijk beperkt mogen opvatten, nu de inhoud van het proces-verbaal uit de eerste aanleg de kennelijke opvatting van de verdediging, dat requirant voor al het overige was vrijgesproken, ondersteunde.
Het hof diende derhalve te onderzoeken of ten aanzien van de beschuldiging mishandeling mogelijk sprake was van verontschuldigbare (rechts)dwaling over de uitspraak van de politierechter ten tijde van het instellen van het beroep. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2015 blijkt niet van enig onderzoek door het hof naar de reikwijdte van het ingestelde beroep. Het is niet aan de orde geweest. Gelet op de in het arrest gebruikte term ‘zekerheidshalve’ was die reikwijdte voor het hof in elk geval op enig moment zelf ook niet duidelijk.
Het hof zoekt vervolgens ten onrechte de oplossing in de — vooral op grond van de gegeven vrijspraken voor de hand liggende — beperking van het appel.
Indien — bij nader inzien — mogelijk toch geen sprake was van een vrijspraak voor de mishandeling, diende de verdachte in de gelegenheid gesteld te worden (wederom) verweer te voeren tegen de beschuldiging, in plaats van achteraf alsnog zonder meer schuldig te worden verklaard. Waarbij slechts wordt aangenomen dat de politierechter het zo heeft bedoeld. Thans is immers sprake van een schuldigverklaring zonder bewezenverklaring en zonder bewijsmiddelenoverzicht met de redengevende feiten en omstandigheden. Eveneens ontbreekt een gemotiveerde verwerping van het noodweerverweer.
Het arrest kan niet in stand blijven.
Redenen waarom requirant Uw Raad verzoekt het arrest te vernietigen en te verwijzen naar een ander gerechtshof om aldaar opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.Y. Taekema, die hierbij verklaart daartoe door requirant uitdrukkelijk en bepaaldelijk te zijn gemachtigd.
Den Haag, 1 mei 2016
Met vriendelijke groet,
J.Y. Taekema