De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.3.2.3.3:18.3.2.3.3 Mededeling bij antwoord
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.3.2.3.3
18.3.2.3.3 Mededeling bij antwoord
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374335:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Pres. Rb. Haarlem 30 januari 1996, KG 1996, 86.
HR 14 februari 1997, NJ 1997, 244(V.d. Weide/Meneba N.V.). Zie omtrent de strenge interpretatie door feitenrechters van het criterium uit art. 3:317 BW Smeehuijzen 2006. Toepassing van de Haviltex-maatstaf zou in casu mogelijk tot het tegengestelde resultaat hebben geleid.
Koopmann (Vermogensrecht), art. 316, aant. 2.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Niet als schriftelijke mededeling in de zin van art. 3:317 BW kan voorts naar het oordeel van de president van de Rechtbank Haarlem worden beschouwd een mededeling in de memorie van antwoord, waarin de dwangsomcrediteur erop wijst dat correcte nakoming door de dwangsomdebiteur van de veroordeling in eerste instantie nog altijd is uitgebleven.1 Het is de inhoud van de mededeling die hier de uitspraak van de president tot gevolg heeft, niet het feit dat de mededeling bij memorie van antwoord is gedaan. Deze inhoud was naar het oordeel van de president niet specifiek genoeg, getoetst aan het door de Hoge Raad in zijn arrest van 14 februari 1997 gehanteerde criterium.2 In geval van een mededeling in een processtuk dient steeds aan het criterium uit art. 3:317 BW te worden getoetst: het enkel indienen van een conclusie van antwoord of memorie van antwoord behelst geen daad van rechtsvervolging als bedoeld in art. 3:316 BW.3