Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.4.2.3
VI.2.4.2.3 De volledigheid en de actualiteit van het geschrift
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS356416:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie nr. 602.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 180, alsmede Verhagen & Rongen 2000, p. 115.
Zie in vergelijkbare zin: Verhagen 2002a, p. 268; Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 286 en Verbintenissenrecht (Van Mierlo/Beijer), Art. 145, aant. 5.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 180.
Zie voor meer voorbeelden: Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 284 en Nieskens & Van der Putt 2002, nr. 10d.
Zie Asser-Mijssen-De Haan-Van Dam 3-I 2006, nr. 353; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 284; Scheltema & Meijer 1993, p. 124 en Schoordijk 1958, p. 16-17.
In dezelfde zin: Verhagen & Rongen 2000, p. 116 en Verhagen 2002a, p. 269 e.v. Vgl. Wiarda 1937, p. 311 en Schoordijk 1958, p. 17.
Anders: Beekhoven van den Boezen 2003, p. 88-89.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 187. Vgl. M.W. Scheltema 2008, nr. 26.
De verplichting van de schuldeiser om het bewijsstuk aan te passen kan onder omstandigheden ook worden gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2, 248 BW).
605. De cessionaris mag erop vertrouwen dat de voor de vordering wezenlijke bedingen worden vermeld. Volgens de toelichting zou een cessionaris er alleen op mogen vertrouwen dat hetgeen in de schuldbekentenis wordt vermeld juist is, maar niet dat de schuldbekentenis de rechtsverhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaar ook volledig weergeeft. De aard van het tussen partijen verhandelde kan echter van belang zijn. Zoals vermeld1 zou een cessionaris er in beginsel op mogen vertrouwen dat de vordering overdraagbaar is, indien in de schuldbekentenis geen melding wordt gemaakt van een beding van niet-overdraagbaarheid.2 Ik zou hieraan willen toevoegen dat een cessionaris er over het algemeen op mag vertrouwen dat ook andere wezenlijke bedingen worden vermeld. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan verrekeningsbedingen en aan bedingen die het voortbestaan van de verbintenis betreffen, zoals ontbindende voorwaarden of tijdsbepalingen en wilsrechten van de schuldenaar tot beëindiging van de verbintenis. Het criterium waar het bij toepassing van art. 3:36 BW uiteindelijk om gaat, is of de cessionaris er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat de schuldbekentenis (of een ander geschrift) de wezenlijke kenmerken van de vordering vermeldt en of de schuldenaar in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de niet-vermelding daarvan in de schuldbekentenis bij derden tot onjuiste veronderstellingen zou kunnen leiden.3
Wel past hierbij de volgende kanttekening. Indien de cessionaris weet dan wel behoort te weten dat er naast de door de schuldenaar ondertekende schuldbekentenis nog andere documenten zijn waaruit de rechtsverhouding tussen de schuldenaar en de cedent blijkt of die informatie (kunnen) bevatten over de inhoud en de omvang van de te cederen vordering, dan zal de cessionaris niet kunnen volstaan met een onderzoek van alleen de schuldbekentenis. In beginsel dient de cessionaris ook deze andere documenten aan een onderzoek te onderwerpen (o.a. schriftelijke (raam)overeenkomst, algemene voorwaarden e.d.).
606. Wordt de cessionaris ook beschermd tegen wijzigingen van de vordering die na het opmaken van het geschrift zijn overeengekomen? Volgens de toelichting zou de cessionaris er enkel op mogen vertrouwen dat de schuldbekentenis juist is ten tijde van de ondertekening daarvan.4 Hij mag er niet van uitgaan dat de inhoud en de omvang van de vordering na het opmaken van de schuldbekentenis onveranderd blijven. Schuldenaar en schuldeiser kunnen na het opmaken van de schuldbekentenis alsnog een beding van niet-overdraagbaarheid overeenkomen of de voorwaarden waaronder de schuld moet worden afgelost, wijzigen.5 Deze wijzigingen zou de schuldenaar in beginsel zonder meer aan de cessionaris kunnen tegenwerpen. De schuldbekentenis is slechts een momentopname van de ten tijde van de akte tussen de schuldenaar en de schuldeiser bestaande rechtsverhouding.6
Naar mijn mening is deze benadering te strikt. Onder omstandigheden kan de cessionaris ook worden beschermd tegen later overeengekomen wijzigingen, zoals een beding van niet-overdraagbaarheid, die niet op de schuldbekentenis zijn aangetekend. Zeker indien de schuldenaar een professionele partij is waarvan mag worden verwacht dat deze weet dat derden de schuldbekentenis (of een ander geschrift) als informatiebron zouden kunnen raadplegen – denk bijvoorbeeld aan een grote onderneming die bij een bankensyndicaat een bedrijfskrediet heeft opgenomen –, dan mag, afhankelijk van de omstandigheden, van de schuldenaar eveneens worden verwacht dat hij de schuldbekentenis met het oog op de belangen van deze derden aanpast of laat aanpassen. Door dit na te laten wekt hij bij de cessionaris de schijn dat de vordering na het opmaken van de schuldbekentenis geen veranderingen heeft ondergaan. Indien men aanvaardt dat de schuldenaar bij het opstellen van de schuldbekentenis rekening heeft te houden met de belangen van derden, dan is het niet onredelijk dat de schuldenaar in beginsel ook na het tot stand komen van de schuldbekentenis met de belangen van deze derden rekening dient te blijven houden.7 Het feit dat de schuldbekentenis zich onder de schuldeiser of mogelijk zelfs een derde (een cessionaris) bevindt, staat niet per definitie aan een mogelijke toepassing van art. 3:36 BW in de weg.8 In welke gevallen van de schuldenaar mag worden verwacht dat hij de schuldbekentenis aanpast of doet aanpassen, valt in zijn algemeenheid echter niet te zeggen. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
607. Analogische toepassing van art. 6:48 lid 2 BW. In dit verband kan nog worden gewezen op de regeling van art. 6:48 lid 2 BW waaruit volgt dat de schuldenaar bij voldoening van zijn schuld afgifte van de schuldbekentenis kan vorderen, tenzij de schuldeiser een redelijk belang heeft bij het behoud van het bewijsstuk en de bevrijding van de schuldenaar daarop wordt aangetekend. Blijkens de toelichting is de ratio van de bepaling onder meer gelegen in het feit dat de schuldenaar aldus kan voorkomen dat de schuldeiser of zijn erfgenamen bij derden de schijn zouden kunnen wekken dat de schuldenaar nog gebonden is.9 Kennelijk is de gedachte dat als de schuldenaar het bewijsstuk niet terugneemt of de voldoening daarop niet laat aantekenen, hij de gehele of de gedeeltelijke voldoening van zijn schuld onder omstandigheden niet kan tegenwerpen aan derden die te goeder trouw op het bewijsstuk zijn afgegaan. Naar mijn mening kan de regeling van art. 6:48 lid 2 BW, voor zover zij betrekking heeft op het doen aantekenen op het bewijsstuk van een voldoening, analogisch worden toegepast in geval van andere wezenlijke wijzigingen van de vordering. Ook dan behoort de schuldenaar het recht toe te komen om van zijn schuldeiser te verlangen dat deze wijzigingen in het bewijsstuk worden vermeld.10 Op deze wijze voorkomt de schuldenaar dat het bewijsstuk bij derden tot onjuiste veronderstellingen zou kunnen leiden.