Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 6.39 Het in aanmerking nemen van andere giften
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 498 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36342)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 498 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36342)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
1.
Andere giften worden in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan, en vervolgens tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
2.
Andere giften in natura waarvan de waarde in het economische verkeer in totaal meer bedraagt dan € 10.000 per kalenderjaar, worden voor de toepassing van het eerste lid slechts in aanmerking genomen voor zover die waarde in het economische verkeer volgt uit een onafhankelijk taxatierapport dat of factuur die aan bij ministeriële regeling te stellen regels voldoet.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder giften in natura mede begrepen een kwijtschelding van een vordering die betrekking heeft op een of meer vermogensbestanddelen in natura.
4.
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft worden andere giften samengevoegd. Over deze periode geldt:
- a.
voor de toepassing van het eerste lid, in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;
- b.
voor de toepassing van het tweede lid, in plaats van een bedrag van € 10.000, een bedrag van € 20.000.
5.
Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft en zij een keuze als bedoeld in artikel 2.17, zevende lid, van deze wet hebben gemaakt, wordt de belastingplichtige voor de toepassing van het vierde lid geacht gedurende het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.