NJB 2018/1249:Kwalificatie als ‘medeplegen van het opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens art. 21 en 24a van de Wet op de economische delicten, gedaan door een opsporingsambtenaar’: voor zodanige kwalificatie is onder meer vereist dat is bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens art. 21 en 24a WED gedane vordering. Verbeterde lezing tenlastelegging: de bewezenverklaring houdt in casu – anders dan de tenlastelegging – niet in dat de verdachte ‘opzettelijk’ niet heeft voldaan aan een krachtens art. 21 en 24a WED gedane vordering, maar de Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag, mede omdat de bewezenverklaring wel inhoudt dat opzettelijk geen gevolg is gegeven aan de door de buitengewoon opsporingsambtenaar gedane vordering. In casu kan dat opzet vervolgens niet uit de gebezigde bewijsvoering worden afgeleid. Het cassatiemiddel daarover is in zoverre terecht voorgesteld