Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 08-02-1987
- Bronpublicatie:
03-03-1980, Trb. 1981, 7 (uitgifte: 09-01-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
08-02-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-1991, Trb. 1991, 160 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn bevoegdheid vast te leggen tot kennisneming van de in artikel 7 bedoelde strafbare feiten in de volgende gevallen:
- a.
wanneer het strafbare feit wordt gepleegd op het grondgebied van deze Staat of aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig dat in deze Staat is geregistreerd;
- b.
wanneer de vermoedelijke dader een onderdaan van deze Staat is.
2.
Iedere Verdragsluitende Staat neemt tevens de maatregelen die nodig zijn om zijn bevoegdheid tot kennisneming van deze strafbare feiten vast te leggen in gevallen waarin de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en de Staat hem niet overeenkomstig artikel 11 uitlevert aan een van de in het eerste lid bedoelde Staten.
3.
Dit Verdrag sluit geen enkele bevoegdheid in strafzaken uit, die wordt uitgeoefend krachtens de nationale wet.
4.
Behalve de in het eerste en tweede lid bedoelde Staten, kunnen ook alle andere Verdragsluitende Staten die bij internationaal vervoer van kernmateriaal betrokken zijn als uitvoerende of invoerende Staat, bevoegdheid tot kennisneming van de in artikel 7 genoemde strafbare feiten vastleggen, overeenkomstig het internationale recht.