Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/1.3
1.3 Verantwoording
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS355946:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Asser, Groen & Vranken 2003, p. 120.
Kamerstukken II 2006/07, 30 951, nr. 1, p. 14-15 (Brief van de Minister van Jusititie).
Jongbloed e.a. 2007, p. 17 en p. 43-44.
Kamerstukken II 2011/12, 33 071, nr. 2 en nr. 3.
Anders Barendrecht 2011, p. 353-354.
Voorjaarsnota 2012 d.d. 25 mei 2012. Te raadplegen op www.rijksoverheid.nl.
Agenda van de Rechtspraak 2011-2014 Gericht op de samenleving, p. 22; en Jaarplan Rechtspraak 2012, p. 11. Beide te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
Heemskerk 2001, p. 188.
Vooralsnog is er weinig juridische literatuur over bindend advies verschenen. De enige dissertatie is van Van Ittersum en dateert uit 1927. Wel zijn enkele bijdragen over bindend advies verschenen in losbladige uitgaven, boeken, bundels en tijdschriften. Deze zijn voornamelijk gericht op institutioneel bindend advies door de geschillencommissies in consumentenzaken. Ad hoc bindend advies blijft hierin onderbelicht. Een diepgaande studie naar bindend advies ontbreekt, sinds deze in 1993 in titel 7.15 BW een wettelijke basis heeft gekregen.
Een aantal ontwikkelingen rechtvaardigen een uitgebreidere studie naar de rol van bindend advies naast overheidsrechtspraak en andere vormen van ADR. Een eerste ontwikkeling waar ik in dit verband op wil wijzen, is dat vanuit de overheid sinds eind jaren ‘90 van de vorige eeuw toenemende belangstelling bestaat voor alternatieve geschillenbeslechting. In de beleidsbrief ADR 2000-2002 formuleert de minister een viertal beleidsdoelstellingen, welke de minister wil bereiken door de stimulering van alternatieve geschillenbeslechting: 1) dejuridicering van de geschilafdoening; 2) het op kwalitatief beste respectievelijk meest effectieve wijze van afdoen van geschillen; 3) tegemoetkomen aan de maatschappelijke behoefte van een meer pluriforme toegang tot het recht, waarbij partijen in de eerste plaats zelf de verantwoordelijkheid dragen voor de afdoening van hun onderlinge geschillen; 4) het verminderen van druk op de rechtspraak.1 In dit kader is bijvoorbeeld het project ‘Mediation naast rechtspraak’ gestart dat ertoe heeft geleid dat vanaf 2007 alle gerechten beschikken over een voorziening die het mogelijk maakt partijen te verwijzen naar mediation. De vraag die opkomt, is welke rol bindend advies kan spelen naast de andere vormen van ADR ter verwezenlijking van deze beleidsdoelstellingen.
Ten tweede bestaat er een toenemende aandacht voor de fase voorafgaand aan de civiele procedure bij de overheidsrechter. Het driemanschap Asser, Groen & Vranken heeft in het interimrapport Fundamentele herbezinningBurgerlijk Procesrecht aandacht besteed aan de voorfase en er voor gepleit de voorfase een belangrijkere plaats te geven in de civiele procedure om zo procedures bij de overheidsrechter te voorkomen. In dit kader stelt het driemanschap voor het stelsel van informele op overeenkomst gebaseerde geschilbemiddelings- en beslechtingsmechanisme te bevorderen.2 De minister heeft hierop positief gereageerd. Het past volgens de minister binnen het reeds gevoerde beleid om partijen in staat te stellen hun geschillen in een zo vroeg mogelijk stadium zelf of met behulp van een derde op te lossen. In dit verband wijst de minister naar het gevoerde mediationbeleid, het toenmalige wetsvoorstel Zorgvuldige scheiding en voortgezet ouderschap en de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade.3 Deze ontwikkeling doet de vraag rijzen welke rol bindend advies kan spelen in de fase voorafgaand aan de procedure naast de bestaande mogelijkheden als mediation en de deelgeschilprocedure. In het rapport Herbalans is, naar aanleiding van de voorstellen van het interimrapport en het eindrapport van de ‘herbezinners’, voorgesteld om een onderzoek te doen naar de inzet van de geschillencommissies in de voorfase.4
Ten derde is in november 2011 het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene Wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken bij de Tweede Kamer ingediend betreffende de invoering van de ‘kostendekkende’ griffierechten.5 In het voorontwerp wordt een kostendekkendheid op het niveau van zaakscategorieën voorgesteld met een beperkt aantal zaakscategorieën en afschaffing van het huidige onderscheid tussen rechtspersonen en natuurlijk personen. De differentiatie van griffierechten voor handelszaken naar financieel belang van een zaak, wordt wel meer aangezet. Dit kan voor rechtzoekenden leiden tot een forse verhoging van de griffierechten. Aan het voorstel tot invoering van de ‘kostendekkende’ griffierechten ligt een drietal redenen ten grondslag.6 De eerste reden is de eigen verantwoordelijkheid van de rechtzoekende. In het huidige stelsel betalen alle belastingbetalers mee aan de rechtspraak, terwijl uit onderzoek blijkt dat het gebruik ervan verre van evenredig over alle Nederlanders is verspreid. Ten tweede past het wetsvoorstel volgens de toelichting bij de inzet van het kabinet op een breed programma om te komen tot een beter functionerend rechtsbestel. Doordat ‘kostendekkende’ griffierechten een directe relatie leggen tussen de rechtzoekende en rechtspraak verwacht de regering dat het innovatieve vermogen van de rechtspraak en van de ketenpartners verder wordt geprikkeld waardoor tot effectievere geschillenbeslechting moet worden gekomen. Ten derde zijn ‘kostendekkende’ griffierechten volgens de minister noodzakelijk in het kader van het streven van dit kabinet om de overheidsfinanciën op orde te brengen. De minister verwacht dat het wetsvoorstel ertoe zal leiden dat meer mensen hun problemen buitengerechtelijk oplossen en zal zorgen voor een toenemende concurrentie tussen alternatieve vormen van geschiloplossing en overheidsrechtspraak.7 Deze ontwikkeling kan worden versterkt door de door het kabinet Rutte I gedane voorstellen tot het beperken van meervoudige rechtspraak en het verkorten van de raio-opleiding welke gevolgen hebben voor de waarborgen waarmee overheidsrechtspraak is omgeven. Bij arbitrage en bindend advies kunnen partijen zelf bepalen hoeveel bindend adviseurs zij willen benoemen en kunnen partijen personen benoemen vanwege hun specifieke deskundigheid. Door de val van het kabinet Rutte I in april 2012 lijkt, ten tijde van de afronding van dit onderzoek, het wetsvoorstel tot verhoging van de griffierechten voorlopig geen doorgang te vinden.8
Tot slot zijn er vanuit de rechterlijke macht ontwikkelingen gaande om rechtspraak meer aan te laten sluiten op de behoefte in de samenleving, waaruit voortvloeit dat ook de overheidsrechter meer maatwerk wil gaan leveren. Uit de Agenda van de Rechtspraak 2011-2014 getiteld Gericht op de samenleving blijkt dat de rechtspraak voor civiele zaken in eerste aanleg een snelle, eenvoudige standaard (bodem)procedure gaat ontwikkelen met korte termijnen voor inbreng van partijen, beperkte ruimte voor bewijslevering, een mondelinge behandeling en sterke regiebevoegdheden voor de rechter en een vonnis met een korte motivering. Voorts worden pilots gestart om te bezien of binnen de mogelijkheden van art. 96 Rv een snelle en informele (digitale) procedure in civiele zaken kan worden ingericht waar partijen gezamenlijk voor kunnen kiezen.9 Op grond van art. 96 Rv kunnen partijen, in het geval het een zaak die rechtsgevolgen betreft die ter vrije bepaling van partijen staan, er gezamenlijk voor kiezen het tussen hen bestaande geschil te laten beslechten door de kantonrechter van hun keuze. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald. In de huidige praktijk wordt van dit ‘arbitrageachtige’ artikel (nog) weinig gebruik gemaakt.10 Arbitrage en bindend advies bieden de rechtzoekende ook ruimte voor geschillenbeslechting op maat.
Uit het voorgaande blijkt dat een toenemende aandacht bestaat voor alternatieve geschillenbeslechting en geschillenoplossing. Om deze reden is het van belang dat bindend advies als één van de alternatieven voor overheidsrechtspraak nader onder de loep wordt genomen. Om een volwaardig alternatief voor overheidsrechtspraak te zijn en een rol te vervullen naast de bestaande wijzen van geschillenbeslechting of geschillenoplossing als arbitrage, mediation en de art. 96 Rv-procedure, dient een bindend advies van voldoende kwaliteit te zijn. De kwaliteit van een bindend advies kan onder andere worden gewaarborgd door regels van procesrecht. Dit onderzoek richt zich dan ook voornamelijk op de procesrechtelijke aspecten van bindend advies.