De cassatieakte is niet in overeenstemming met de machtiging die mr. L.M. Hendriks aan de strafgriffie van het hof heeft verstrekt. De machtiging hield in dat het cassatieberoep beperkt was tot de veroordeling voor feit 2 primair. Voor zover de machtiging impliciet zou bedoelen het cassatieberoep uit te sluiten voor het onder 2 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wijs ik erop dat zo een beperking, nu hetgeen subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde in relatie tot het primair tenlastegelegde geen zelfstandig strafrechtelijk verwijt inhoudt, niet geoorloofd is. De cassatieakte dient in zoverre verbeterd te worden gelezen dat het cassatieberoep geacht moet worden niet tegen de vrijspraak van feit 1 te zijn gericht.
HR, 14-02-2017, nr. 16/02502
ECLI:NL:HR:2017:240, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-2017
- Zaaknummer
16/02502
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:240, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1483, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1483, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:240, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑07‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/306 met annotatie van H.D. Wolswijk
M en R 2017/67 met annotatie van mr. H.J.A. van Ham
JBO 2017/67 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
SR-Updates.nl 2017-0112
NbSr 2017/92
Uitspraak 14‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Daderschap rechtspersoon opzettelijke overtreding zorgplicht ex art. 13 Wet bodemscherming. Bewezenverklaard is o.a. dat de rechtspersoon opzettelijk in en rondom de fundering(svakken) een partij (met PCB's) verontreinigde grond heeft aangebracht, waarbij stoffen (PCB's) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, en niet aan de zorgplicht ex art. 13 Wet bodembescherming heeft voldaan. Middel betreft de bewijsmotivering: het Hof heeft de bewezenverklaring van het opzet in de kern slechts ontleend aan de omstandigheid dat X., in dienst bij verdachte als projectleider, “niet af [had] mogen gaan op de mededeling van Y. dat de grond wel had mogen worden toegepast”. HR: blijkens de bewijsvoering was X. in de in de bewezenverklaring vermelde periode ervan op de hoogte dat de tijdens het ontgraven van de bouwput verwijderde en in depot geplaatste hoeveelheid grond was vervuild met PCB's en volgens Z. diende te worden afgevoerd. In die bewijsvoering ligt voorts besloten dat verdachte geen eigen/nader onderzoek heeft verricht of laten verrichten naar de effecten van het toepassen van die grond of anderszins maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van aantasting of vervuiling van de bodem. Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat de enkele mededeling van Y. aan X. dat de in depot geplaatste grond wel mocht worden gebruikt, niet in de weg staat aan het aannemen van opzet bij verdachte, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient dat art. 36.3 Besluit bodemkwaliteit niet afdoet aan de hier bewezenverklaarde, in art. 13 Wet bodembescherming geformuleerde zorgplicht. CAG: anders.
Partij(en)
14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/02502 E
DAZ/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 10 juni 2014, nummer 20/002144-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats] .
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008 te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan de [a-straat 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, op of in de bodem handelingen heeft verricht, te weten het in en rondom de fundering(svakken) aanbrengen van een partij (met PCB's) verontreinigde grond, waarbij stoffen (PCB's) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, teneinde deze daar te laten, en toen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"3. Een geschrift, namelijk een e-mailbericht, p. 452 van het politiedossier, voor zover dat geschrift inhoudt:
Van : [betrokkene 1] [ [e-mailadres] ]
Verzonden : donderdag 27 december 2007
Aan : [betrokkene 2]
,
Tijdens het ontgraven is er toch nog verdachte grond "verschenen". Deze grond bevond zich achter op het perceel aan het eind van de bouwput, over een laag van 30 cm?? Het is duidelijk achteraf gestorte grond.
Om nu de voortgang niet te vertragen hebben we deze grond ontgraven en op het terrein in depot gezet. Zou jij hiervan een AP-04 bemonstering van willen uitvoeren, waarna we eea verder kunnen beoordelen. (wij hebben nog even niets naar gemeente gemeld, laten we eerst maar even kijken wat het allemaal is).
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 1]
[A] B.V.
4. Een geschrift, namelijk een het rapport van een AP04 onderzoek, pagina 413 t/m 447, voor zover dat geschrift inhoudt:
Briefhoofd en logo: [B] B.V.
Datum : 21 januari 2008
Auteur : [betrokkene 2]
Opdrachtgever : [A] B.V.
: [betrokkene 1]
1.1.
Algemeen
In opdracht van [A] BV te Lithoijen is, door milieuadviesbureau [B] BV te Uden, een AP04 onderzoek uitgevoerd van een partij grond gelegen ter plaatse van het achterterrein van de [a-straat 1] te Veghel. Deze keuring heeft als doel het vaststellen van de kwaliteit van de grond om zo te kunnen beoordelen wat met deze partij dient te geschieden.
2.1
Monsterneming
De partij bestond uit één partij en heeft een omvang van circa 432 m3/ 691 ton. De ligging en locatie van de partij (depot) is weergeven in bijlage 1 & 3. De bemonstering van de partij is uitgevoerd op 07-01-2008, conform het monstememingsplan (zie bijlage 2).
3.1
Toetsing
Alle analyseresultaten zijn door [B] BV beoordeeld conform het Bouwstoffenbesluit en getoetst (zie bijlage 5).
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat het gehalte PCB's de samenstellingswaarde grond (SG) ruimschoots overschrijdt.
2.2
Conclusie
Gezien de overschrijding van de samenstellingswaarde grond wordt de partij beoordeeld als zijnde "niet toepasbaar" en dient daarmee afgevoerd te worden naar een erkende ontvanger en/of grondreinigingsinstallatie.
De grond mag binnen de werkingsfeer van het Bouwstoffenbesluit niet als bouwstof worden gebruikt. Op grond van de afvalstoffen wetgeving zijn er twee verwerkingsmogelijkheden: reinigen of (wanneer dit niet mogelijk is) storten.
5. Geschriften, namelijk opeenvolgende e-mailberichten, pagina 453 en 454, voor zover die inhouden in chronologische volgorde:
Van: [betrokkene 2]
Verzonden: maandag 21 januari 2008 20:11
Aan: [e-mailadres]
CC: ' [betrokkene 3] '
Onderwerp: [a-straat 1] ong te Veghel...
Urgentie: Hoog
Geachte heren,
Bijgaand de AP04 rapportage van de partij grond aan de [a-straat 1] te Veghel.
Het origineel zal, in 3-voud, morgen per post worden verzonden.
Met vriendelijke groet,
[B] BV
[betrokkene 2]
[...]
E. [e-mailadres]
Van: [e-mailadres]
Verzonden op: 22 januari 2008
Aan: [e-mailadres]
Onderwerp: FW: [a-straat 1] ong te Veghel...
Hierbij een kleinere versie (de eerste was 8MB) en paste niet in uw postvak.
Onderwerp: FW: [a-straat 1] ong te Veghel...
Van: [e-mailadres]
Datum: Tue, 22 Jan 2008 11:36:26 +0100
Aan: "info" < [e-mailadres] >
[betrokkene 4] ,
hierbij het ap04 rapport, kun jij een prijsopgave maken indien de grond afgevoerd moet worden.
gr.
[betrokkene 3]
projectleider
[verdachte]
6. Een geschrift, namelijk een brief van Grondbank Noord-Oost Brabant B.V. van 24 januari 2008 aan [C] , p. 456 van het politiedossier, voor zover dat geschrift inhoudt:
Aan:
[C]
T.a.v. [betrokkene 5]
Datum: 24 januari 2008
Betreft: Resultaten keuringen Veghel
Geachte [betrokkene 5] ,
Hierbij doen wij u toekomen de analyseresultaten van de uitgevoerde partijkeuringen aan de [a-straat 1] ong. te Veghel. In opdracht van de Grondbank Noord-Oost Brabant b.v. te Oss zijn door Van de Giessen milieupartner te Sint-Oedenrode twee partijen grond indicatief gekeurd.
Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarde voor PCB's zeer ruim wordt overschreden (grenswaarde voor PCB's is 0,5 mg/kg d.s. bij een organisch stof gehalte van 2,3%). De aanwezigheid van PCB's in de grond hangt zeer waarschijnlijk samen met de (voormalige) activiteiten van de verffabriek ter plaatse.
Gezien de mate van overschrijding wordt met aan grote zekerheid verwacht dat, gelet op de gehaltes aan EOX in de overige mengmonsters, eveneens in de beide overige monsters een vergelijkbare overschrijding van PCB's boven de grenswaarde aanwezig is.
De grond uit beide depots is, op basis van de resultaten, derhalve niet herbruikbaar en dient gecontroleerd te worden afgevoerd naar een erkende instantie of installatie.
7. De verklaring van getuige [betrokkene 3] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 januari 2014, vastgelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting, p. 2-3, voor zover die verklaring inhoudt:
Ik ben in dienst bij [verdachte] Ik ben projectleider van beroep. Ik heb begrepen dat ik ben opgeroepen als getuige om te verklaren over de kwestie van [D] in Veghel. Destijds was mijn rol ook projectleider bij [verdachte] Namens mijn werkgever nam ik deel aan bouwvergaderingen. Namens de opdrachtgever zat [betrokkene 6] bij de bouwvergadering en [betrokkene 7] of [betrokkene 1] namens [A] B.V. [A] had de bouwdirectie.
Ik denk dat begin december 2007 is begonnen met het ontgraven van de bouwput. De afgegraven grond is aan drie kanten in depot gezet naast de bouwput. Ik heb dit werk uitbesteed aan [C] B.V.
Volgens mij is op een gegeven moment alle grond gekeurd. Dat is dan door [B] gebeurd in opdracht van [A] . De resultaten van dit onderzoek zijn mij via de mail bekend geworden. Ik heb het rapport rond 21 januari 2008 gezien. Ik heb de conclusie gelezen en ik dacht dat de grond die afgevoerd moest worden niet toepasbaar was.
Hierover is in de bouwvergadering gediscussieerd. Ik heb aangegeven dat ik twijfels had of de grond terug zou mogen. Men heeft mij ervan overtuigd dat het terug mocht. In mijn functie is het gebruikelijk om op eigen gezag dergelijke beslissingen te nemen. Als twijfels weggenomen worden, dan is terugkoppeling niet meer nodig. Dat is de normale gang van zaken. Ik heb [C] vervolgens opgedragen om de grond terug te storten.
8. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 9 juni 2010, p. 550 t/m 554 van het politiedossier, voor zover dat inhoudt:
Op woensdag 9 juni 2010 werd door ons [verbalisanten] als verdachte gehoord een man die opgaf te zijn:
Naam: [betrokkene 3]
Voornamen: [betrokkene 3]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1969
Ik weet waarvan ik wordt verdacht, te weten betrokkenheid bij het toepassen van verontreinigde grond in een bouwput aan de [a-straat 1] te Veghel, ter plaatse waar nu het [D] is gebouwd.
Ik ben projectleider bouw bij [verdachte] te Schaijk. In die hoedanigheid ben ik betrokken geraakt bij dit werk.
Op een bouwvergadering waarvan ik u de notulen nog zal mailen is besproken dat de grond terug in de bouwput mocht worden gebracht. Voordat deze bouwvergadering plaats vond heb ik contact gehad met [A] , ik denk met [betrokkene 1] . Ik heb hem gevraagd of deze grond terug in de bouwput mocht worden gebracht.
[betrokkene 1] gaf mij de opdracht deze grond terug in de bodem te brengen. Hij had contact gehad met [B] b.v. Tijdens de bouwvergadering is dat formeel vastgelegd in de notulen.
(...)
[betrokkene 1] heeft vervolgens als opdrachtgever de opdracht gegeven om de afgekeurde grond in de bouwput toe te passen. Gelet hierop heb ik [betrokkene 5] van [C] b.v. opdracht gegeven de afgekeurde grond in de bouwput terug te brengen.
9. Een geschrift, namelijk de notulen van de 2e bouwvergadering van 19 februari 2008, pagina 555 en 556 van het politiedossier, voor zover dat geschrift inhoudt:
Project: [D]
Datum/locatie: 19-02-2008 te Veghel
Aanwezig:
[betrokkene 6] [D]
[betrokkene 4] [verdachte]
[betrokkene 3]
[betrokkene 7] [A]
05. Informatieverstrekking
05.05.1
Het gronddepot zoveel mogelijk in het werk hergebruiken.
10. De verklaring van [betrokkene 8] , vertegenwoordiger van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank 's-Hertogenbosch van21 mei 2012, vastgelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting, p. 2, voor zover die verklaring inhoudt:
De projectleider kiest welke grond gebruikt wordt, dat is hem gedelegeerd. [betrokkene 3] had alle vrijheid om te handelen.
(...)
13. Een geschrift, namelijk het evaluatierapport van [E] van 26 mei 2009, pagina 665 t/m 675 van het politiedossier, voor zover dat geschrift inhoudt:
Evaluatierapport grondsanering op een deel van het perceel Sectie [...] aan de [a-straat 1] te Veghel.
In opdracht van:
Naam : [D] BV
Datum : 26 mei 2009
1. Inleiding en doel
In de periode van 11 juni 2008 tot en met 11 juli 2008 is in opdracht van [D] bv door [E] bv de milieukundige begeleiding (processturing en verificatie) uitgevoerd ten behoeve van de deelsanering op het perceel Sectie [...] aan de [a-straat 1] te Veghel.
2.1
Terreingegevens en historisch gegevens
De locatie is gelegen op een bedrijven/industrieterrein. De fundering van de nieuwbouw was voorafgaand aan de sanering reeds aangelegd. Een deel van de vrijgekomen grond is op locatie in drie depots geplaatst op het zuidoostelijke terreindeel (geschatte hoeveelheid 1.127 m3). Een ander deel van de vrijgekomen grond is na aanleg van de fundering tussen het noordelijke deel van de fundering gestort in een laagdikte van0,4 à 0,5 meter (geschatte hoeveelheid 392 m3).
2.2.
Verontreinigingssituatie
Op de locatie is sterk met PCB verontreinigde grond tussen de reeds aangebrachte funderingen aangebracht (vakken BI t/m B8). De drie gronddepots alsmede grond ter plaatse van nutstracé's bleken eveneens sterk verontreinigd met PCB c.q. niet toepasbaar op basis van PCB."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet als dader van de ten laste gelegde gedraging kan worden aangemerkt. [betrokkene 3] , projectleider bij de verdachte rechtspersoon, hoefde redelijkerwijs niet te vermoeden dat de grond was verontreinigd en derhalve kon van hem niet gevergd worden dat hij maatregelen nam. [betrokkene 3] heeft zich door [A] BV laten overtuigen dat de grond mocht worden toegepast. Nu van [betrokkene 3] niet hoefde te worden gevergd dat hij maatregelen nam, dient ook verdachte te worden vrijgesproken. Indien het ten laste gelegde [betrokkene 3] wel kan worden toegerekend dan kunnen de gedragingen alsnog niet aan verdachte worden toegerekend, nu de gedragingen niet in de sfeer van de rechtspersoon zijn gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte wordt onder feit 2 primair verweten dat door het toepassen van verontreinigde grond met PCB's de bodem kon worden verontreinigd of aangetast en verdachte haar zorgplicht ter voorkoming, beperking dan wel het ongedaan maken daarvan heeft geschonden.
[A] BV heeft met [D] BV een raamovereenkomst gesloten met betrekking tot het projectmanagement voor de bouw van diverse [D] . Hieronder viel ook het te realiseren project aan de [a-straat 1] te Veghel. [A] had in haar rol als 'bouwregisseur' de feitelijke zeggenschap over de wijze waarop het werk ter plaatse werd uitgevoerd. Verdachte, [verdachte] , was ter plaatse de hoofdaannemer en [F] BV (destijds [C] BV) de onderaannemer.
[verdachte] zette de contouren van de te ontgraven bouwput uit en liet [C] BV (later overgegaan in [F] BV) de bouwput ontgraven. Tijdens het ontgraven werd over een laag van 30 centimeter over een derde deel van de bouwput 'verdachte' grond aangetroffen. In opdracht van [A] BV is deze laag grond door [C] BV ontgraven en in depot gezet. De opgeslagen grond in dit depot is in opdracht van [A] BV vervolgens AP04 gekeurd door [B] BV. De grond wordt in deze rapportage als 'niet toepasbaar' gekwalificeerd. Betreffende rapportage is door [betrokkene 2] van [B] BV op 21 januari 2008 gemaild aan [betrokkene 7] van [A] BV en aan [betrokkene 3] van [verdachte] . Op 22 januari 2008 heeft [betrokkene 3] deze rapportage gemaild naar [betrokkene 5] van [C] BV.[C] BV heeft tevens een deel van de door hen ontgraven grond indicatief laten keuren. Uit de analyseresultaten van de indicatieve keuring, welke aan [betrokkene 5] bij brief van 24 januari 2008 werden gemeld, valt op te maken dat er mogelijk sprake is van ernstig verontreinigde grond. Tijdens de bouwvergadering van 19 februari 2008 wordt, in aanwezigheid van onder andere [betrokkene 3] van [verdachte] , door [betrokkene 7] namens [betrokkene 1] , directeur bij [A] BV, medegedeeld dat de grond van het depot in de bouwput zal worden toegepast. [betrokkene 3] geeft hierop [C] BV de opdracht de grond in het depot in de bouwput toe te passen.[C] BV voert deze opdracht vervolgens uit. Hierbij worden geen bodem beschermende maatregelen getroffen. Voorts is op 26 mei 2009 uit onderzoek van [E] gebleken dat de grond, welke reeds tussen de funderingen was aangebracht, sterk verontreinigd is met PCB's.
Het hof overweegt dat door het terugplaatsen van de verontreinigde grond in de bouwput een extra verontreiniging had kunnen ontstaan. Het feit dat de bodem reeds verontreinigd was doet hier niets aan af. Zo had er bijvoorbeeld doordat er geen bodem beschermende maatregelen waren getroffen, een piekbelasting van de verontreiniging kunnen optreden. Door het toepassen van de reeds verontreinigde grond heeft verdachte niet alle maatregelen genomen die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd, teneinde een verontreiniging of aantasting te voorkomen.
Het hof is - anders dan de verdediging - van oordeel dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 1, derde lid, van het Bouwstoffenbesluit. Dit artikellid plaatst daar genoemde activiteiten alleen buiten de werking van het Bouwstoffenbesluit. Andere regelgeving die van toepassing kan zijn, bijvoorbeeld betreffende het omgaan met verontreinigde bodem, blijft onverminderd van kracht.
Ten aanzien de strafrechtelijke aansprakelijkheid van [verdachte] stelt het hof het volgende.
(...)
Op grond van de eerder genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de ten laste gelegde gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het hof acht daarbij in het bijzonder van belang dat het toepassen van de grond in de bodem valt onder de normale bedrijfsvoering van [verdachte] .
Het hof is van oordeel dat [verdachte] het ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan. [betrokkene 3] was als projectleider op de hoogte van het rapport van [B] BV, derhalve had hij niet af mogen gaan op de mededeling van [A] dat de grond wel mocht worden toegepast. Hij wist dat de grond verontreinigd was met PCB's en heeft door gevolg te geven aan de opdracht van [betrokkene 7] namens [A] BV tot het hergebruiken van de grond uit het depot, zijn zorgplicht verzaakt. [betrokkene 3] heeft in casu aan [C] BV de opdracht gegeven de grond in het depot in de bouwput toe te passen.
[betrokkene 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het in zijn functie gebruikelijk was om beslissingen op eigen gezag te nemen. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat projectleiders bij haar in dienst in grote mate zelfstandig kunnen bepalen hoe zij projecten aanpakken. Onder deze omstandigheden kan het bewust handelen dan wel het nalaten van [betrokkene 3] aan verdachte worden toegerekend.
Ten slotte is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [A] BV, [verdachte] en [C] BV. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de feitelijke gang van zaken en de afgelegde verklaringen. Partijen hebben een ieder vanuit hun eigen rol en positie in de keten opdracht gegeven tot het uiteindelijk feitelijk uitvoeren van het ten laste gelegde.
Het verweer van de verdediging wordt op al zijn onderdelen verworpen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het Hof dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd, omdat het Hof de bewezenverklaring van dat opzet in de kern slechts heeft ontleend aan de omstandigheid dat [betrokkene 3] , in dienst bij de verdachte als projectleider, "niet af [had] mogen gaan op de mededeling van [A] dat de grond wel mocht worden toegepast".
3.2.
Blijkens de hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven bewijsvoering was [betrokkene 3] in de in de bewezenverklaring vermelde periode ervan op de hoogte dat de tijdens het ontgraven van de bouwput verwijderde en in depot geplaatste hoeveelheid grond was vervuild met PCB's en volgens [B] B.V. diende te worden afgevoerd. Voorts ligt in die bewijsvoering besloten dat de verdachte geen eigen/nader onderzoek heeft verricht of laten verrichten naar de effecten van het toepassen van die grond of anderszins maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van aantasting of vervuiling van de bodem. Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat de enkele mededeling van [A] aan [betrokkene 3] dat de in depot geplaatste grond wel mocht worden gebruikt, niet in de weg staat aan het aannemen van opzet bij de verdachte, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit toereikend gemotiveerd. Daarbij verdient nog opmerking dat art. 36, derde lid, Besluit bodemkwaliteit niet afdoet aan de hier bewezenverklaarde, in art. 13 Wet bodembescherming geformuleerde zorgplicht.
3.3.
De klacht faalt.
3.4.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 4.000,-.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 3.500,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2017.
Conclusie 06‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Daderschap rechtspersoon opzettelijke overtreding zorgplicht ex art. 13 Wet bodemscherming. Bewezenverklaard is o.a. dat de rechtspersoon opzettelijk in en rondom de fundering(svakken) een partij (met PCB's) verontreinigde grond heeft aangebracht, waarbij stoffen (PCB's) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, en niet aan de zorgplicht ex art. 13 Wet bodembescherming heeft voldaan. Middel betreft de bewijsmotivering: het Hof heeft de bewezenverklaring van het opzet in de kern slechts ontleend aan de omstandigheid dat X., in dienst bij verdachte als projectleider, “niet af [had] mogen gaan op de mededeling van Y. dat de grond wel had mogen worden toegepast”. HR: blijkens de bewijsvoering was X. in de in de bewezenverklaring vermelde periode ervan op de hoogte dat de tijdens het ontgraven van de bouwput verwijderde en in depot geplaatste hoeveelheid grond was vervuild met PCB's en volgens Z. diende te worden afgevoerd. In die bewijsvoering ligt voorts besloten dat verdachte geen eigen/nader onderzoek heeft verricht of laten verrichten naar de effecten van het toepassen van die grond of anderszins maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van aantasting of vervuiling van de bodem. Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat de enkele mededeling van Y. aan X. dat de in depot geplaatste grond wel mocht worden gebruikt, niet in de weg staat aan het aannemen van opzet bij verdachte, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient dat art. 36.3 Besluit bodemkwaliteit niet afdoet aan de hier bewezenverklaarde, in art. 13 Wet bodembescherming geformuleerde zorgplicht. CAG: anders.
Nr. 16/02502 E
Mr. Machielse
Zitting 6 december 2016
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 10 juni 2014 voor: Medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot een geldboete van € 4000.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.1.
3.1. Het eerste middel komt met twee bezwaren op tegen de bewezenverklaring. In de eerste plaats is het hof afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat projectleider [betrokkene 3] heeft mogen vertrouwen op de mededeling dat de grond mocht worden teruggeplaatst, nu die mededeling werd gedaan na ruggespraak met een gespecialiseerd en gecertificeerd bedrijf, zonder voor die afwijking in het bijzonder de redenen op te geven. Daarom kon niet worden bewezenverklaard dat verdachte niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd. Het tweede bezwaar van het eerste middel betreft het bewijs van het opzet. Volgens het hof heeft [betrokkene 3] niet af mogen gaan op de mededeling van [A] B.V. en heeft [betrokkene 3] door gevolg te geven aan de opdracht van [betrokkene 7] tot het hergebruiken van de grond uit het depot, zijn zorgplicht verzaakt. Maar dat laat in het midden dat [betrokkene 3] die zorgplicht niet opzettelijk heeft verzaakt.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
“2. primair
zij in de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008 te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan de [a-straat 1], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, op of in de bodem handelingen heeft verricht, te weten het in en rondom de fundering(svakken) aanbrengen van een partij (met PBC's) verontreinigde grond, waarbij stoffen (PCB's) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten einde deze daar te laten, en toen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.”
3.3. Artikel 13 Wet bodembescherming luidde indertijd en luidt thans nog als volgt;
“Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 62.tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.”
Het gaat volgens artikel 1a WED om een economisch delict, en wel een misdrijf als het opzettelijk is begaan, en anders een overtreding (artikel 2 lid 1 WED).
3.4. In de “Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” heeft het hof over een gevoerd verweer het volgende overwogen:
“De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet als dader van de ten laste gelegde gedraging kan worden aangemerkt. [betrokkene 3], projectleider bij de verdachte rechtspersoon, hoefde redelijkerwijs niet te vermoeden dat de grond was verontreinigd en derhalve kon van hem niet gevergd worden dat hij maatregelen nam. [betrokkene 3] heeft zich door [A] BV laten overtuigen dat de grond mocht worden toegepast. Nu van [betrokkene 3] niet hoefde te worden gevergd dat hij maatregelen nam, dient ook verdachte te worden vrijgesproken. Indien het ten laste gelegde [betrokkene 3] wel kan worden toegerekend dan kunnen de gedragingen alsnog niet aan verdachte worden toegerekend, nu de gedragingen niet in de sfeer van de rechtspersoon zijn gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
(…)
[A] BV heeft met [D] BV een raamovereenkomst gesloten met betrekking tot het projectmanagement voor de bouw van diverse [D]. Hieronder viel ook het te realiseren project aan de [a-straat 1] te Veghel. [A] had in haar rol als ‘bouwregisseur’ de feitelijke zeggenschap over de wijze waarop het werk ter plaatse werd uitgevoerd. Verdachte, [verdachte], was ter plaatse de hoofdaannemer en [F] BV (destijds [C] BV) de onderaannemer.
[verdachte] zette de contouren van de te ontgraven bouwput uit en liet [C] BV (later overgegaan in [F] BV) de bouwput ontgraven. Tijdens het ontgraven werd over een laag van 30 centimeter over een derde deel van de bouwput ‘verdachte’ grond aangetroffen. In opdracht van [A] BV is deze laag grond door [C] BV ontgraven en in depot gezet. De opgeslagen grond in dit depot is in opdracht van [A] BV vervolgens AP04 gekeurd door [B] BV. De grond wordt in deze rapportage als ‘niet toepasbaar’ gekwalificeerd. Betreffende rapportage is door [betrokkene 2] van [B] BV op 21 januari 2008 gemaild aan [betrokkene 7] van [A] BV en aan [betrokkene 3] van [verdachte]. Op 22 januari 2008 heeft [betrokkene 3] deze rapportage gemaild naar [betrokkene 5] van [C] BV. [C] BV heeft tevens een deel van de door hen ontgraven grond indicatief laten keuren. Uit de analyseresultaten van de indicatieve keuring, welke aan [betrokkene 5] bij brief van 24 januari 2008 werden gemeld, valt op te maken dat er mogelijk sprake is van ernstig verontreinigde grond. Tijdens de bouwvergadering van 19 februari 2008 wordt, in aanwezigheid van onder andere [betrokkene 3] van [verdachte], door [betrokkene 7] namens [betrokkene 1], directeur bij [A] BV, medegedeeld dat de grond van het depot in de bouwput zal worden toegepast. [betrokkene 3] geeft hierop [C] BV de opdracht de grond in het depot in de bouwput toe te passen. [C] BV voert deze opdracht vervolgens uit. Hierbij worden geen bodem beschermende maatregelen getroffen. Voorts is op 26 mei 2009 uit onderzoek van HB Adviesbureau gebleken dat de grond, welke reeds tussen de funderingen was aangebracht, sterk verontreinigd is met PCB’s.3.
(…)
Het hof is van oordeel dat [verdachte] het ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan. [betrokkene 3] was als projectleider op de hoogte van het rapport van [B] BV, derhalve had hij niet af mogen gaan op de mededeling van [A] dat de grond wel mocht worden toegepast. Hij wist dat de grond verontreinigd was met PCB’s en heeft door gevolg te geven aan de opdracht van [betrokkene 7] namens [A] BV tot het hergebruiken van de grond uit het depot, zijn zorgplicht verzaakt. [betrokkene 3] heeft in casu aan [C] BV de opdracht gegeven de grond in het depot in de bouwput toe te passen.
[betrokkene 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het in zijn functie gebruikelijk was om beslissingen op eigen gezag te nemen. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat projectleiders bij haar in dienst in grote mate zelfstandig kunnen bepalen hoe zij projecten aanpakken. Onder deze omstandigheden kan het bewust handelen dan wel het nalaten van [betrokkene 3] aan verdachte worden toegerekend.
Ten slotte is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [A] BV, [verdachte] en [C] BV. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de feitelijke gang van zaken en de afgelegde verklaringen. Partijen hebben een ieder vanuit hun eigen rol en positie in de keten opdracht gegeven tot het uiteindelijk feitelijk uitvoeren van het ten laste gelegde.
Het verweer van de verdediging wordt op al zijn onderdelen verworpen.”
3.5. In de pleitnota van hoger beroep is aangevoerd dat [betrokkene 1] heeft aangegeven dat de grond uit het depot kon worden teruggeplaatst in de bouwput en dat dit werd ondersteund door [B]. [betrokkene 3] is daarop afgegaan. Het standpunt van [betrokkene 1] bevreemdde [betrokkene 3] niet. In dat verband wees de pleitnota op een aantal artikelen van het Besluit bodemkwaliteit.4.Maar mijns inziens zijn niet de artikelen 27 en 29 van dit Besluit bodemkwaliteit relevant, maar artikel 36 lid 3, dat aldus luidt:
“Het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is toegestaan zonder inachtnemening van de artikelen 38 tot en met 64, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.”
De artikelen 38 tot en met 64 van het Besluit regelen de toetsingskaders voor het toepassen van grond en baggerspecie. Zo zal de bodem worden ingedeeld in bodemfunctieklassen (artikel 56) en in bodemkwaliteitsklassen (artikel 57) en worden achtergrondwaarden en maximale waarden vastgesteld.
Artikel 59 verbiedt het toepassen van grond op of in de bodem wanneer de kwaliteit van de grond de maximale waarde voor de bodemfunctieklasse wonen of industrie of de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklassen overschrijdt.
De gedachte bij de uitzondering in het derde lid van artikel 36 is dat in deze situaties er weinig tot niets verandert aan de milieubelasting van de grond. Wel moet de grond in dezelfde toepassing worden teruggebracht.5.
In het licht van deze inhoud van het Besluit bodemkwaliteit is naar mijn oordeel de motivering van de verwerping van het verweer dat [betrokkene 3] mocht afgaan op de mededeling dat de grond mocht worden teruggeplaatst ontoereikend.
3.6. Het tweede onderdeel klaagt over de bewezenverklaring van het opzet en lijkt mij ook gegrond. Dat [betrokkene 3] naar het oordeel van het hof niet heeft mogen afgaan op de mededeling van [A] dat de grond wel mocht worden toegepast omdat [betrokkene 3] wist dat de grond verontreinigd was, wil nog niet zeggen dat hij ook opzettelijk niet aan zijn verplichting om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kon worden gevergd heeft voldaan. [betrokkene 3] is er immers van uit gegaan dat volgens de deskundige de grond mocht worden teruggeplaatst. De in bewijsmiddel 7 opgenomen verklaring van [betrokkene 3], onder meer inhoudende dat men hem ervan had overtuigd dat de grond terug mocht is ook niet redengevend voor het bewijs van het opzet.
Ook in het licht van het voorgaande lijkt me het tweede onderdeel van het eerste middel gegrond zijn. De wetenschap van de verontreiniging van de grond behoefde immers volgens artikel 36 Besluit bodemkwaliteit verdachte er niet toe te brengen om af te zien van het terugplaatsen van deze grond.
Het eerste middel lijkt mij terecht voorgesteld.
4. Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase omdat het dossier met schending van de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn is ingezonden. Deze schending van de redelijke termijn zal echter door het hof dat zich opnieuw zal dienen te buigen over het ingestelde hoger beroep bij de strafoplegging kunnen worden betrokken als het zover komt.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑12‑2016
Artikel 6 spreekt van het verrichten van handelingen waarbij stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, teneinde deze aldaar te laten.
AM: polychloorbifenylen.
Besluit van 22 november 2007, houdende regels inzake de kwaliteit van de bodem, Stb. 2007, 469.
Toelichting, Stb, 2007, 469, p. 158.
Beroepschrift 21‑07‑2016
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van
[verzoekster] BV, gevestigd te [vestigingsplaats], verzoekster tot cassatie van een haar betreffend arrest van het Gerechtshof te Den Bosch van 10 juni 2014, gewezen onder parketnummer 20-002144-12.
Blijkens de stukken behorend bij de akte tot instellen van cassatie is het cassatieberoep beperkt tot de veroordeling van verzoekster, verder te noemen [verzoekster] BV, ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegd feit.
Het cassatieberoep richt zich derhalve niet tegen de vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde feit.
[verzoekster] BV dient hierbij de volgende middelen van cassatie in:
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artt. 350 en 359 Sv juncto art. 415 Sv geschonden, doordat het hof van het onder 2. tenlastegelegde feit in weerwil van een gevoerd verweer ten onrechte heeft bewezenverklaard dat [verzoekster] BV — kort weergegeven — opzettelijk op of in de bodem handelingen heeft verricht (…) en toen, terwijl verdachten en zijn mededaders wisten dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd (…), althans heeft het hof de bewezenverklaring beslissing gebaseerd op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering — die ontbreekt — kunnen dragen, zodat het arrest niet naar de eis der wet naar behoren met redenen is omkleed.
Toelichting
In de eerste plaats richt dit middel zich ertegen dat het hof heeft bewezenverklaard dat [verzoekster] BV niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd.
Heel kort gezegd baseert het hof een en ander op het gegeven dat [betrokkene 3] (projectleider van [verzoekster] BV) kennis had genomen van het rapport van [B] BV betreffende de grond in het depot en niettemin opdracht heeft gegeven de grond uit het depot in de bouwput toe te passen.
Door de verdediging is — kort weergegeven — aangevoerd dat [betrokkene 3] weliswaar kennis had genomen van de rapportage van [B] BV en in eerste instantie ook twijfelde of de grond uit het depot mocht worden teruggeplaatst, maar dat hij overtuigd was door de mededelingen van [A] dat de grond wel mocht worden teruggeplaatst, met name nu deze hierover ruggespraak had gehad met [B] BV.
Deze gang van zaken is door het hof niet weersproken, zodat in cassatie van de juistheid daarvan dient te worden uitgegaan.
In de visie van [verzoekster] BV is het onbegrijpelijk dat het hof in de beoordeling niet heeft meegenomen dat de mededeling van [A] werden gedaan na ruggespraak met [B] BV, nu het juist dit bedrijf was geweest die het rapport waar het hof op doelt had opgesteld.
Het uitdrukkelijke standpunt van [verzoekster] BV was en is dat, indien een gespecialiseerd en gecertificeerd bedrijf een rapport opstelt en daar op een later moment zelf uitleg over geeft en mededelingen over doet, een persoon als [betrokkene 3] in redelijkheid op de juistheid van die latere mededelingen mag vertrouwen, temeer niet indien de mededelingen in overeenstemming waren met eerdere ervaringen.
Het hof is van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken zonder dat het arrest in het bijzonder de redenen geeft die daartoe hebben geleid, reden waarom het arrest niet in stand kan blijven.
Het tweede onderdeel van dit middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het opzet. Het hof heeft hieromtrent overwogen (verkort weergegeven):
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] BV het ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan. [betrokkene 3] was als projectleider op de hoogte van het rapport van [B] BV, derhalve had hij niet af mogen gaan op de mededeling van [A] BV dat de grond wel mocht worden toegepast. Hij wist dat de grond verontreinigd was met PCB's en heeft door gevolg te geven aan de opdracht van [betrokkene 1] namens [A] BV tot het hergebruiken van de grond uit het depot, zijn zorgplicht verzaakt. (…)
(…) Onder deze omstandigheden kan het bewust handelen of nalaten van [betrokkene 3] aan verdachte worden toegerekend.
Het hof leest de tenlastelegging zo dat de opzet gericht dient te zijn op het handelen op of in de bodem en het nalaten maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd.
Met de hierboven weergegeven overweging geeft het hof aan dat [betrokkene 3] zijn zorgplicht heeft verzaakt. Voor een motivering van het opzet hierop schiet de redenering van het hof in de visie van [verzoekster] BV te kort.
De stelling van het hof is dat [betrokkene 3] — gezien de kennisname van het rapport van [B] — niet had mogen afgaan op de mededeling van [A] en door dat wel te doen opzettelijk de zorgplicht heeft verzaakt.
Deze motivering — ‘hij had niet mogen afgaan op’ — laat evenwel uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat hij de zorgplicht niet opzettelijk heeft verzaakt (en wel omdat hij overtuigd was geraakt door de mededeling van [A] na overleg met [B] dat de zorgplicht niet werd verzaakt).
En dat heeft blijkens een eerdere uitspraak van Uw Raad consequenties (HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2574 inzake de Wet herstructurering varkenshouderij). In die zaak werd de overweging dat de verdachte redelijkerwijs niet mocht vertrouwen op een bepaald gegeven onvoldoende geacht voor het aanmenen van opzet omdat daarmee niet werd uitgesloten dat het vertrouwen er wel geweest was. Dat is mutatis mutandis in de onderhavige zaak ook het geval.
Nu de redenering van het hof voor het opzettelijk handelen door [betrokkene 3] te kort schiet en het hof de opzet van [verzoekster] BV uitdrukkelijk baseert op de opzet van [betrokkene 3], kan het arrest geen stand houden.
Om bovenstaande redenen is [verzoekster] BV van oordeel dat de hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, zodat de bewezenverklaring onjuist, althans onvoldoende althans onbegrijpelijk is gemotiveerd. Het arrest voldoet gezien het bovenstaande niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het bestreden arrest kan dan ook niet in stand blijven.
[verzoekster] BV heeft ook een bijzonder belang bij een vernietiging van het arrest, in de visie van [verzoekster] BV is de beoordeling van de vraag of sprake is van een opzettelijke schending van de zorgplicht zodanig verwezen met feitelijke kwesties dat daarvoor in cassatie geen plaats is.
[verzoekster] BV is voorts van oordeel dat zij onterecht is veroordeeld en dat zij om die reden ten onrechte een aantekening op haar justitiële documentatie krijgt. [verzoekster] BV is voor haar bedrijfsvoering mede afhankelijk van aanbestedingen. In de aanbestedingspraktijk zijn aantekeningen op de justitiële documentatie een significante belemmering, juist ook omdat voor het meedingen naar een aanbesteding veelal een Verklaring omtrent het Gedrag voor rechtspersonen noodzakelijk is en een veroordeling veelal reden is om deze te weigeren. Ook om die reden heeft [verzoekster] BV belang bij vernietiging van het arrest.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM, 350 en 359 Sv geschonden, doordat de redelijke termijn als bedoeld 6 EVRM in de cassatiefase is overschreden.
Toelichting
Tegen het arrest van het hof van 10 juni 2014 is cassatie ingesteld op 20 juni 2014. De stukken zijn ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 11 mei 2016, derhalve ruim meer dan acht maanden na het instellen van het beroep in cassatie.
Daarmee is gezien de rechtspraak van uw Raad (zie HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358) de redelijke termijn van art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Van bijzondere omstandigheden, die overschrijding van deze termijn zouden kunnen te rechtvaardigen, is geen sprake.
Naar het oordeel van [verzoekster] BV dient dat, nu we te maken hebben met een zodanig forse overschrijding dat niet kan worden volstaan met een enkele constatering, te leiden tot vermindering van de opgelegde straf.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, kantoorhoudende aldaar (6221 BD) aan de Parallelweg 41, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster.
Maastricht, 21 juli 2016
L.E.M. Hendriks
raadsman