Rb. Gelderland, 29-11-2019, nr. AWB - 19 , 1844
ECLI:NL:RBGEL:2019:5488
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
29-11-2019
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 1844
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:5488, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 29‑11‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2019/2672 met annotatie van
Uitspraak 29‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Wet OB. Zonnepanelen en recht op aftrek voorbelasting voor bouwkosten nieuwbouwwoning. Geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning en de economische activiteit van energielevering via zonnepanelen. De stelling dat de bouw van de woning niet mogelijk was geweest zonder de zonnepanelen omdat dan geen bouwvergunning zou zijn verleend, is niet relevant voor de beoordeling. Bewijsaanbod daarom gepasseerd. Het gaat erom of de woning is gebouwd ten behoeve van de economische activiteit en daarover is niets gesteld of aannemelijk geworden. Verwijzing naar arresten Iberdrola en Becker van Hof van Justitie EU.
RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/1844
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2019 in de zaak tussen
[X], wonende te [Q], eiser(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De beslissing van verweerder van 12 maart 2019 waarbij het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2017 en het bezwaar van eiser tegen de aangifte omzetbelasting over het jaar 2017 niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en mevrouw [D].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op het verzoek om teruggaaf;
- verklaart het verzoek om teruggaaf ontvankelijk;
- handhaaft de teruggaaf omzetbelasting voor het jaar 2017 zoals deze ambtshalve is vastgesteld op € 544;
- wijst het verzoek om teruggaaf voor het overige af;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de beslissing op het verzoek om teruggaaf;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.050;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 28 december 2015 een koop-aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een nieuwbouwwoning. Op 19 januari 2017 is de nieuwbouwwoning opgeleverd. Hierbij zijn zes zonnepanelen op het dak aangebracht. De zonnepanelen zijn eenvoudig demonteerbaar, zonder de woning te beschadigen.
2. Aan eiser zijn in verband met de bouw van de woning en overige bouwkosten in 2016 tien facturen uitgereikt. Op deze tien facturen is een bedrag van € 45.636,85 aan omzetbelasting in rekening gebracht. In 2017 zijn in verband met de bouw van de woning vier facturen aan eiser uitgereikt. Op deze vier facturen is een bedrag van € 6.893,66 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Tevens is voor een bedrag van € 496,57 aan omzetbelasting aan eiser in rekening gebracht. Met betrekking tot dit bedrag zijn geen facturen overgelegd.
3. Op 6 april 2018 heeft verweerder intern een aangifte omzetbelasting voor startende ondernemers (hierna: de startersaangifte) voor eiser aangemaakt met als uiterste indieningsdatum 6 juni 2018. Eiser heeft deze startersaangifte nooit ontvangen.
4. Op 23 juli 2018 is een startersaangifte over het jaar 2017 naar eiser gestuurd. Hierin is als uiterste indieningsdatum 6 juni 2018 vermeld. De startersaangifte over het jaar 2017 is door eiser voor het eerst ontvangen op 26 juli 2018. Eiser heeft de startersaangifte ingevuld en naar verweerder gezonden. Deze is door verweerder ontvangen op 13 augustus 2018.
5. Eiser heeft met de brief van 17 augustus 2018, door verweerder ontvangen op 23 augustus 2018, een bezwaarschrift ingediend tegen de ingediende startersaangifte en in het bezwaar verzocht om een hogere teruggaaf van omzetbelasting.
6. In de brief van 12 maart 2019 heeft verweerder (i) het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard, (ii) ambtshalve een bedrag van € 544 aan omzetbelasting teruggegeven in verband met de aanschaf van de zonnepanelen en (iii) het bezwaar tegen de ingediende aangifte niet-ontvankelijk verklaard omdat nog geen beslissing op het verzoek om teruggaaf was genomen. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
Beoordeling formele punten
7. De rechtbank moet eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen.
8. Verweerder heeft in de brief van 12 maart 2019 het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing van verweerder staat bezwaar open. Eiser heeft echter direct beroep ingesteld. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij partijen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank. Omdat partijen nadrukkelijk hebben verzocht om een inhoudelijke behandeling neemt de rechtbank uit overwegingen van proceseconomie het beroepschrift van eiser als zodanig in behandeling, alhoewel niet aan alle (formele) voorwaarden van artikel 7:1a van de Awb is voldaan (vgl. Hoge Raad 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2684).
9. Het beroep is dus ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank kan beoordelen of het verzoek om teruggaaf terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
10. In beroep zijn partijen het erover eens dat het verzoek om teruggaaf tijdig is gedaan, gelet op de omstandigheid dat eiser pas op 26 juli 2018 de uitnodiging tot het doen van de aangifte omzetbelasting voor het jaar 2017 heeft ontvangen en eiser binnen een termijn van één maand daarna de aangifte heeft ingediend. Gelet op artikel 10 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3127) getuigt dit niet van een onjuiste rechtsopvatting. Hieruit volgt dat het verzoek om teruggaaf ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is daarom dus gegrond.
11. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat aan eiser een proceskostenvergoeding moet worden toegekend voor de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, ook voor de door de gemachtigde in beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1) en voor de verzochte reiskosten op € 26.
Inhoudelijke beoordeling
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting voor het jaar 2017.
13. Verweerder heeft al een teruggaaf van omzetbelasting toegekend voor een bedrag van € 544 in verband met de aanschaf van de zonnepanelen. In geschil is of eiser ook recht op aftrek heeft van (een deel van) de omzetbelasting die aan hem in rekening is gebracht in verband met de bouw van zijn woning.
14. Primair bepleit eiser een aanvullend recht op aftrek voor een bedrag van € 10.818. Het primaire standpunt van eiser is gebaseerd op de oppervlakteverhouding van de volledige oppervlakte van het dak op het zuiden van 42 m2 en de volgens eiser totale oppervlakte van de woning van 200 m2. Subsidiair bepleit eiser een aanvullend recht op aftrek voor een bedrag van € 3.182, waarbij wordt uitgegaan van de oppervlakte van 20 m2 op het dak voor de zes geplaatste en nog zes nader te plaatsen zonnepanelen.
15. Verweerder stelt primair dat geen recht op aftrek van de omzetbelasting bestaat in verband met de bouw van de woning omdat het rechtstreekse en onmiddellijke verband tussen de bouw van de woning en de economische activiteit van eiser ontbreekt. Subsidiair stelt verweerder dat de berekening van eiser onjuist is omdat moet worden uitgegaan van kubieke meters en niet van oppervlakte. Meer subsidiair stelt verweerder dat slechts de oppervlakte van de reeds geplaatste zonnepanelen in aanmerking genomen moet worden ten opzichte van een totale oppervlakte van de woning en het perceel van 543 m2. Uitgaande van de door verweerder gehanteerde oppervlakteverhouding komt hij dan op een aanvullend recht op aftrek voor een bedrag van € 976.
16. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of eiser überhaupt recht op aftrek heeft van de omzetbelasting die in verband met de bouw van de woning aan hem in rekening is gebracht.
17. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ) over artikel 168 van de btw-richtlijn volgt dat een belastingplichtige recht op aftrek heeft als hij als zodanig handelt op het tijdstip waarop hij een goed of een dienst verwerft en het goed of de dienst gebruikt voor zijn belaste handelingen. Van gebruik voor belaste handelingen is sprake als er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Het recht op aftrek over in een eerder stadium ingekochte prestaties vooronderstelt dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Als het voornoemde rechtstreekse en onmiddellijke verband niet bestaat, heeft een belastingplichtige toch recht op aftrek als de kosten voor de ingekochte prestaties deel uitmaken van de algemene kosten van de economische activiteit van de belastingplichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Als de ingekochte prestaties worden gebruikt voor vrijgestelde handelingen of handelingen die niet binnen de werkingssfeer van de btw vallen, dan bestaat geen recht op aftrek (vgl. HvJ 14 september 2017, Iberdrola, C-132/16). Het voornoemde rechtstreekse en onmiddellijke verband hangt af van de objectieve inhoud van het door de belastingplichtige verkregen goed of van de door hem ontvangen dienst. Dit sluit niet uit dat eveneens rekening wordt gehouden met de uitsluitende oorzaak van de betrokken handeling, die moet worden beschouwd als een criterium ter bepaling van de objectieve inhoud. Als vaststaat dat een handeling niet ten behoeve van de belastbare activiteit van een belastingplichtige is verricht, kan niet worden aangenomen dat tussen deze handeling en deze activiteit een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat in de zin van de rechtspraak van het HvJ (vgl. HvJ 21 februari 2013, Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99).
18. Eiser heeft recht op aftrek van de omzetbelasting die in verband met de bouw van de woning aan hem in rekening is gebracht, als hij de woning heeft aangeschaft in de hoedanigheid van belastingplichtige en de woning gebruikt voor belaste handelingen.
19. Eiser ontvangt voor de levering van de met de zonnepanelen opgewekte energie een vergoeding van de energiemaatschappij. Gelet op de rechtspraak van het HvJ verricht eiser hiermee een economische activiteit om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen en is eiser voor die activiteit belastingplichtig in de zin van artikel 9 van de btw-richtlijn (HvJ 20 juni 2013, Fuchs, C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413). Eiser verricht geen andere economische activiteiten dan de hiervoor bedoelde levering van energie aan de energiemaatschappij.
20. De stellingen van eiser komen erop neer dat volgens hem wel sprake is van een voldoende rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning en de levering van de met de zonnepanelen opgewekte energie. Eiser voert daartoe aan dat zonder de zonnepanelen de woning niet gebouwd had kunnen worden, omdat zonder duurzaamheidsmaatregelen geen bouwvergunning zou zijn verkregen. De kosten van de woning zijn daarom niet alleen gemaakt voor het wonen, maar ook voor het opwekken van energie.
21. Verweerder heeft het rechtstreekse en onmiddellijke verband tussen de bouw van de woning en de levering van energie gemotiveerd bestreden. Ook de door eiser ingenomen feitelijke stellingen, dat het voor het verkrijgen van een bouwvergunning noodzakelijk was duurzaamheidsmaatregelen te realiseren waaronder de plaatsing van de zonnepanelen, heeft verweerder gemotiveerd betwist. Eiser heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan van die feitelijke stellingen.
22. Voor de beantwoording van de vraag of eiser recht op aftrek heeft van de omzetbelasting die in verband met de bouw van de woning aan hem in rekening is gebracht, acht de rechtbank doorslaggevend of de woning is gebouwd ten behoeve van het uitoefenen van de economische activiteit van eiser, bestaande uit de levering van de met de zonnepanelen opgewekte energie.
23. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de woning is gebouwd ten behoeve van de energielevering door eiser en dus dat een voor het recht op aftrek benodigd rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de bouw van de woning en de levering van energie.
24. Eiser heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de oorzaak van de bouw van de woning is gelegen in iets anders dan het wonen zelf, en dus in iets anders dan het gebruik voor privédoeleinden. Daardoor is dus ook niet gesteld dat deze oorzaak is gelegen in de economische activiteit van eiser. De rechtbank acht dit overigens ook niet aannemelijk. Het is bovendien ook niet aannemelijk geworden dat de plaatsing van de zonnepanelen en de levering van energie afbreuk doen aan het woongenot van eiser.
25. Ook het constructieve verband tussen de zonnepanelen en de woning, in wezen bestaande uit relatief eenvoudig demonteerbare bevestigingspunten, is onvoldoende om een rechtstreeks en onmiddellijk verband aan te nemen tussen de realisatie van de woning en de levering van energie door eiser.
26. De stelling van eiser, dat de woning er niet zou zijn geweest zonder de zonnepanelen vanwege de voorwaarden in de bouwvergunning, leidt niet tot een ander oordeel. Zelfs als die stelling wordt bewezen volgt daaruit namelijk niet dat de woning is gebouwd ten behoeve van de levering van energie door eiser. Uit de stelling van eiser zou eerder de conclusie getrokken kunnen worden dat het omgekeerde het geval is en de zonnepanelen juist zijn geplaatst ten behoeve van de woning. Een dergelijk verband tussen de woning en de zonnepanelen is echter niet voldoende voor het vereiste rechtstreekse onmiddellijke verband in de zin van de rechtspraak van het HvJ. Het bewijsaanbod van eiser op dit punt is daarom niet ter zake dienend en de rechtbank passeert het bewijsaanbod dan ook.
27. Eiser kan de omzetbelasting die in verband met de woning aan hem in rekening is gebracht dus in het geheel niet in aftrek brengen. Verweerder heeft daarom terecht uitsluitend een teruggaaf verleend voor de omzetbelasting die in rekening is gebracht in verband met de levering van de zonnepanelen zelf. Deze uitkomst is ook in overeenstemming met de uitkomst zoals die volgt uit de uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3986) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:2249).
Conclusie
28. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard omdat verweerder het verzoek om teruggaaf ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Inhoudelijk blijft de beslissing van verweerder echter in stand. Eiser krijgt geen aftrek van de omzetbelasting voor de bouw van zijn woning, maar wel voor de aanschaf van de zonnepanelen.
29. Zoals in punt 11. al is overwogen ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.050. Verder dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.