Hof Arnhem, 12-10-2012, nr. 21-001967-12
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0009, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-10-2012
- Zaaknummer
21-001967-12
- LJN
BY0009
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0009, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑10‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1554, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4159, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Jwr 2012/92
Uitspraak 12‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie Het hof acht bewezen dat verdachte op 25 juli 2011 in Utrecht in het kader van een snelheidswedstrijd met een snelheid van ten minste 104 km/uur (op de Cartesiusweg waar de maximaal toegestane snelheid 50 km/uur is en was) in een bocht de controle over zijn auto is kwijtgeraakt waardoor hij met zijn auto tegen de achterkant van de auto van de twee slachtoffers is gebotst. Als gevolg van deze botsing is één van de inzittenden overleden en heeft het andere slachtoffer zwaar lichamelijk letsel gekregen. Net als de rechtbank spreekt het hof verdachte vrij van de primair ten laste gelegde (poging tot) doodslag. Het hof is van oordeel dat voor het aannemen van (voorwaardelijk) opzet onvoldoende grond aanwezig is. Aannemelijk is wel dat verdachte, gelet op zijn wijze van rijden, grote risico’s heeft genomen en dat hij zich daarvan ook bewust is geweest. Niet aannemelijk is echter dat hij zich een concrete voorstelling gemaakt heeft - of wel gemaakt moet hebben - van de gevolgen van zijn wijze van rijden en dat hij, niettegenstaande de ernst daarvan, toch volhard heeft in zijn wijze van rijden. Met andere woorden: het wilsaspect dat opgesloten ligt in het begrip opzet acht het hof niet aanwezig. Het hof acht wel de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW bewezen. Het hof overweegt dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel heeft veronachtzaamd. Het hof merkt verdachtes rijgedrag dan ook aan als roekeloos. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar waarvan een jaar voorwaardelijk en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid van acht jaar.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001967-12
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 26 april 2012 in de strafzaak tegen
[Verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.B. Boone, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een deels andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
- 1.
primair:
hij op of omstreeks 25 juli 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/is verdachte opzettelijk
(tijdens een (snelheids)wedstrijd)
- -
als bestuurder van een personenauto gereden met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan gezien de situatie en/of de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, in elk geval hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
- -
(vervolgens) (meermalen) tegen de personenauto (merk Honda), waarin voornoemde [slachtoffer 1] zich bevond, aangereden en/of gebotst,
(waarna en/of waardoor de personenauto, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, (meermalen) tegen een boom is aangereden en/of gebotst,)
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
- 1.
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juli 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Cartesiusweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(tijdens een (snelheids)wedstrijd)
- -
als bestuurder van een personenauto te rijden met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan gezien de situatie en/of de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, in elk geval hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of - (vervolgens) zijn voertuig niet voortdurend onder controle te houden en/of niet voortdurend de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en/of
- -
(vervolgens) (meermalen) tegen de personenauto (merk Honda), waarin [slachtoffer 1] zich bevond, aan te rijden en/of te botsen,
(waarna en/of waardoor de personenauto, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, (meermalen) tegen een boom is aangereden en/of gebotst,)
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
(terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden);
- 2.
primair:
hij op of omstreeks 25 juli 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2]
van het leven te beroven met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende
hij, verdachte
(tijdens een (snelheids)wedstrijd)
- -
als bestuurder van een personenauto gereden met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan gezien de situatie en/of de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, in elk geval hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
- -
(vervolgens) (meermalen) tegen de personenauto (merk Honda), waarin voornoemde [slachtoffer 2] zich bevond, aangereden en/of gebotst,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 2.
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juli 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Cartesiusweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(tijdens een (snelheids)wedstrijd)
- -
als bestuurder van een personenauto te rijden met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan gezien de situatie en/of de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, in elk geval hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
- -
(vervolgens) zijn voertuig niet voortdurend onder controle te houden en/of niet voortdurend de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en/of
- -
(vervolgens) (meermalen) tegen de personenauto (merk Honda), waarin [slachtoffer 2] zich bevond, aan te rijden en/of te botsen,
(waarna en/of waardoor de personenauto, waarin die [slachtoffer 2] zich bevond, (meermalen) tegen een boom is aangereden en/of gebotst,)
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel (te weten: een medische conditie waardoor het noodzakelijk is geweest om die [slachtoffer 2] in kunstmatige coma te brengen en/of te houden en/of (een) bekkenfractu(u)r(en) en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
(terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ter beoordeling van de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen doodslag (primair) of schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (subsidiair) opleveren.
Feiten en omstandigheden
Niet betwiste feiten en omstandigheden
Het hof stelt - gedeeltelijk conform het vonnis van de rechtbank - de volgende onbetwiste feiten en omstandigheden vast.
Op 25 juli 2011 omstreeks 15.36 uur vond te Utrecht een verkeersongeval plaats op de Cartesiusweg. Bij dit verkeersongeval waren twee personenauto’s betrokken: een groene BMW, type 523i, met kenteken [kenteken], en een rode Honda, type Civic, met kenteken [kenteken]. De BMW werd bestuurd door verdachte en de Honda door [slachtoffer 2]. In de Honda zat voorts [slachtoffer 1].
Ten gevolge van dit ongeval is [slachtoffer 1] overleden en [slachtoffer 2] ernstig gewond geraakt. Uit het rapport van Revalidatiecentrum De Hoogstraat van september 2011 blijkt dat [slachtoffer 2] na het ongeval werd opgenomen op de intensive care van het UMC waar hij negen dagen beademd en gesedeerd werd, dat de motorische onrust toenam iedere keer wanneer de sedatie werd verminderd en dat onder meer sprake was van ribfracturen, een bekkenfractuur, een neusfractuur en hersenletsel. Uit de slachtofferverklaring van 4 april 2012 blijkt dat [slachtoffer 2] zijn werk als freelance kok niet meer kan doen, omdat het hem fysiek onmogelijk is om lang te staan en zware pannen te tillen, en omdat hij niet meer tegen drukte kan, niet meer goed kan plannen en snel het overzicht kwijt is. Gelet hierop acht het hof bewezen dat [slachtoffer 2] als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rijrichting van de betrokken voertuigen was in de richting van de Amsterdamsestraatweg. De Cartesiusweg was (en is) een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen de bebouwde kom, waar een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur gold. Ter hoogte van de plaats van het ongeval liep de Cartesiusweg in een bocht naar rechts.
De weg was (en is) door middel van een middengeleider verdeeld in twee rijbanen. De rechterrijbaan bestond uit twee rijstroken welke door middel van een onderbroken asstreep van elkaar gescheiden waren.
Op het moment van de aanrijding (16.32 uur) was het licht en droog weer en het wegdek was droog. Er waren ook geen bijzonderheden betreffende de toestand van de weg.
Als gevolg van de aanrijding tussen de BMW en de Honda schampte de Honda een boom, werd opnieuw geraakt door de BMW en botste vervolgens tegen een tweede boom. Hierna draaide de Honda om de tweede boom en kwam zeer zwaar beschadigd in de rechtsgelegen berm tot stilstand. De BMW kwam na de aanrijding op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde linkerrijbaan tot stilstand.
Plaats van de Honda
De verdediging heeft betoogd dat de Honda van de slachtoffers plotseling naar links uitweek en dat verdachte hem trachtte te ontwijken door achter hem langs te steken, waarbij de Honda remde en verdachte de Honda onmogelijk kon ontwijken. De verdediging heeft ter onderbouwing van deze lezing gewezen op de getuige [getuige 1], die direct na het ongeval zou hebben verklaard dat de Honda naar links stuurde.
Het hof komt tot een ander oordeel.
De getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de Honda wilde invoegen en daarbij de BMW raakte. Bij de rechter-commissaris heeft zij echter verklaard dat zij een dergelijke uitlating niet heeft gedaan en dat zij een dergelijke gedraging ook niet heeft gezien. Behalve de eerste verklaring van deze getuige, bevinden er zich in het dossier geen bewijsmiddelen die de lezing van de verdediging ondersteunen. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat de Honda op de rechterrijstrook reed en vervolgens door de slippende BMW van verdachte werd geraakt. [getuige 3] heeft bovendien verklaard dat zij er precies recht voor stond en door haar positie op het station Zuilen goed zich had op de situatie. Ook de sporen op het wegdek, welke zichtbaar zijn op foto’s in het dossier, weerspreken het door verdachte geschetste scenario. Het daarop zichtbare driftspoor waarvan het hof bewezen acht dat dit afkomstig is van het linker achterwiel van de BMW van verdachte, buigt af van de linker rijstrook naar de rechterrijstrook. Ook is daarop het punt te zien waar de BMW de Honda voor het eerst heeft aangereden en dat ligt op de rechterrijstrook, ongeveer iets links van het midden van die rijstrook (foto 10). Voor het hof staat vast dat de BMW met zijn rechtervoorzijde tegen de linker zij- en achterkant van de Honda is aangereden. Deze feiten en omstandigheden wijzen erop dat de Honda zich geheel op de rechterrijstrook bevond, niet links op die rijstrook maar meer in het midden.
Het hof is derhalve - anders dan de verdediging - van oordeel dat op grond van de aangetroffen sporen en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] vast is komen te staan dat de Honda op de rechterrijstrook van de rijbaan reed op het moment van de aanrijding en acht de lezing van de verdediging dat de Honda het ongeval door een plotselinge stuurbeweging naar links heeft veroorzaakt, niet aannemelijk geworden.
Snelheidswedstrijd
Verschillende getuigen hebben verklaard dat op 25 juli 2011 twee auto’s met een forse snelheid over de Thomas à Kempisweg en de Cartesiusweg reden, dat deze auto’s elkaar (steeds) inhaalden, dat de twee auto’s kort bij elkaar reden en dat één van de auto’s, een donkere/groene BMW, bij de aanrijding met de rode Honda betrokken was. De andere auto zou ook een BMW zijn of daarop lijken. De door deze getuigen genoemde snelheid van de twee snelrijdende auto’s varieert van 100 km/uur tot 180 km/uur, en verschillende getuigen uiten gebaseerd op hetgeen door hen is waargenomen het vermoeden dat de beide auto’s een wedstrijd hielden. Getuigen gebruiken daarvoor verschillende bewoordingen: een wedstrijd, een race, een dragrace.
Volgens getuige [getuige 4] heeft verdachte op 25 juli 2011 kort na het ongeval aan hem verteld dat er nog een andere auto bij betrokken was, een BMW, en dat die BMW was doorgereden.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 25 juli 2011 een groene BMW en een donkerkleurige BMW uit de richting van Cartesiusweg en de Nijverheidsweg zag aan komen rijden, dat beide auto’s met hoge snelheid, naar schatting 120 à 130 km/uur, reden, dat de groene BMW met hoge snelheid tegen de achterzijde van de Honda reed, en dat de donkerkleurige BMW na de aanrijding hard doorreed.
Het hof stelt vast dat het rijgedrag van verdachte en de bestuurder van de andere auto op vielen bij de getuigen in die zin dat er sprake was van een race. De getuigen beschrijven dat de twee auto’s met (zeer) hoge snelheid reden, dat zij elkaar telkens inhaalden en dat zij kort bij elkaar reden. In de beleving van de getuigen vertoonden verdachte en de andere automobilist dit rijgedrag in relatie tot elkaar en zij gebruiken voor het rijgedrag onder meer de woorden wedstrijd en race. Verder acht het hof bewezen, zoals hierna wordt uitgewerkt, dat verdachte met een hoge snelheid heeft gereden, aanzienlijk hoger dan ter plaatse is toegestaan. Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat verdachte en de andere automobilist wedijverden om wie het snelste was. Het hof acht daarmee bewezen dat de ten laste gelegde handelingen van verdachte plaatsvonden in het kader van een onderlinge snelheidswedstrijd.
Snelheid
Het NFI heeft een snelheidsberekening gemaakt op grond van het vóór de botsplaats gelegen boogvormige spoor. De deskundige van het NFI, ir. A.C.E. Spek, is er bij de snelheidsberekening op grond van aanwijzingen uit verschillende sporen en voertuigdynamica vanuit gegaan dat dit spoor is afgetekend door het linkerachterwiel van de BMW van verdachte. Deze deskundige heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op de vraag waarom het sporenbeeld afkomstig is van de BMW van verdachte, geantwoord dat hij het sporenbeeld als geheel in ogenschouw heeft genomen in vergelijking tot het ongeluk dat heeft plaatsgevonden. Hij heeft verder verklaard dat een sporenverloop soms heel specifiek is voor een bepaald ongevalscenario en dat daarvan in dit geval ook sprake is: het sporenbeeld is zo specifiek dat het past bij dit ongevalscenario. De deskundige sluit weliswaar niet uit dat het spoor bij een mogelijk ongeval een dag eerder heeft plaatsgehad, maar zou dan wel een gelijk ongeval geweest moeten zijn, met overeenkomstige gegevens en omstandigheden. Het hof sluit een eerder, in die zin plaatsgehad hebbend ongeluk uit omdat niets in die richting aannemelijk is geworden. De conclusie dat het driftspoor afkomstig is van de auto van verdachte wordt bovendien ondersteund door verschillende getuigenverklaringen, die inhouden dat de auto van verdachte in de bocht waar het spoor is aangetroffen, in een drift/slip is geraakt.
Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat het driftspoor is afgetekend door het linkerachterwiel van de BMW van verdachte.
A.C.E. Spek heeft in zijn rapport geconcludeerd dat een snelheid van de BMW van verdachte van tussen de 104 en 160 km/uur bij aanvang van het driftspoor in overeenstemming is met het beeld van de aangetroffen sporen en de voertuigdeformatie.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft A.C.E. Spek voorts verklaard dat de bevindingen met betrekking tot de deformatie van de voertuigen in overeenstemming zijn met een snelheidsverschil tussen de Honda en de BMW op het moment van de botsing van
72 km/uur. Uit geen van de vele getuigenverklaringen en de verrichte onderzoeken is gebleken dat de Honda op het moment van de botsing stil stond of (veel) langzamer reed dan 40 à 50 km/uur. Dat is overigens ook niet aangevoerd door de verdediging. Het hof gaat er derhalve van uit dat de Honda inderdaad niet langzamer reed dan 40 km/uur.
De conclusie dat verdachte veel harder reed dan was toegestaan, wordt ondersteund door de bij de overweging met betrekking tot de wegwedstrijd genoemde getuigenverklaringen over de snelheid van de auto waarin verdachte reed.
Verdachte heeft in hoger beroep nog verklaard dat hij harder heeft gereden dan toegestaan en dat hij niet heeft geremd voordat hij tegen de auto van de slachtoffers botste.
Het hof acht op grond van bovengenoemd onderzoek aan de sporen waaruit blijkt dat verdachte 104 tot 160 km/uur reed ten tijde van de aanrijding en op grond van het snelheidsverschil tussen de BMW en de Honda op het moment van de aanrijding waaruit blijkt dat verdachte meer dan (ca. 40 plus 72 km/u =) 110 km/uur reed ten tijde van de aanrijding, bewezen dat verdachte op het moment dat hij tegen de auto van de slachtoffer aan reed minstens 104 km/uur reed, maar waarschijnlijk nog aanzienlijk sneller.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet harder reed dan 70 à 80 km/uur. Ter onderbouwing van die stelling heeft de verdediging aangevoerd dat de airbags van de auto van verdachte zich na de botsing niet hebben ontplooid, hetgeen wel zou zijn gebeurd als de verdachte zo hard zou hebben gereden als is geconcludeerd in de onderzoeken.
Het hof is van oordeel dat deze stelling van de verdediging wordt weersproken door de bevindingen van de deskundige A.C.E. Spek. Deze deskundige heeft in zijn rapport van 26 maart 2012 - samengevat - geconcludeerd dat het goed voorstelbaar is dat de airbags gezien de omstandigheden zich niet hebben ontplooid, terwijl het airbagsysteem wel correct functioneerde Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
De verdediging heeft ook betoogd dat de Honda veel harder moet hebben gereden dan
50 km/uur. Die stelling acht het hof onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof wijst er overigens op dat als deze lezing van de verdediging juist zou zijn, verdachte - gezien het vastgestelde snelheidsverschil van 72 km/uur tussen de BMW en de Honda op het moment van de aanrijding - aanzienlijk sneller moet hebben gereden dan 104 km/uur.
Conclusie
Het hof acht bewezen dat verdachte in het kader van een snelheidswedstrijd en met een snelheid van minstens 104 km/uur (op een weg waar de maximaal toegestane snelheid
- 50.
km/uur was) in een bocht de controle over zijn auto is kwijtgeraakt waardoor hij met zijn auto tegen de achterkant van de auto van de slachtoffers is gebotst. Als gevolg van deze botsing is één slachtoffer komen te overlijden en heeft het andere slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bekomen.
Opzet of schuld
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte (en derhalve de primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard) of dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en zo ja, of deze schuld bestaat in roekeloosheid (en derhalve de subsidiair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard).
- (Voorwaardelijk)
opzet
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde (poging tot) doodslag gaat het om de vraag of verdachte opzettelijk de dood van het eerste slachtoffer heeft teweeggebracht en ten aanzien van het tweede slachtoffer zijn opzet daarop eveneens heeft gericht, maar waarbij de uitvoering niet zou zijn voltooid. Vooropgesteld moet worden dat hoe dan ook opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte de gevolgen van zijn handelen daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zou hebben aanvaard. Als gezegd is daarvan niet gebleken. Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat kan aanwezig worden geacht als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zou veroorzaken, heeft aanvaard en als het ware op de koop toe heeft genomen. Was verdachte zo duidelijk onverschillig omtrent de afloop van zijn verkeersgedrag dat hierin een welbewuste aanvaarding van de ontstane gevolgen is opgesloten? Het hof is van oordeel dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet onvoldoende grond aanwezig is. Aannemelijk is wel dat verdachte gelet op zijn wijze van rijden grote risico’s heeft genomen en dat hij zich daarvan ook bewust is geweest. Niet aannemelijk is echter dat hij zich een concrete voorstelling gemaakt heeft - of wel gemaakt moet hebben - van de gevolgen van zijn wijze van rijden en dat hij, niettegenstaande de ernst daarvan, toch volhard heeft in zijn wijze van rijden. Met andere woorden: het wilsaspect dat opgesloten ligt in het begrip opzet acht het hof niet aanwezig. Bij de beantwoording van deze vraag acht het hof het mede van belang dat verdachte reed op een weg die door middel van een middengeleider in twee rijbanen is verdeeld. Verdachte behoefde er derhalve niet vanuit te gaan dat zich op zijn weghelft tegemoetkomend verkeer zou bevinden. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de slachtoffers. Verdachte zal derhalve van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Schuld
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en zo ja, of deze schuld bestaat in roekeloosheid, moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Het hof acht de grote snelheidsoverschrijding van verdachte, binnen de bebouwde kom en tevens gelet op de verkeerssituatie ter plaatse op zichzelf reeds zeer onvoorzichtig en onachtzaam. Verdachte reed immers met een snelheid van minstens 104 km per uur maar waarschijnlijk nog veel sneller. Verdachte heeft hiermee de bijzondere zorgplicht om zich te houden aan de maximumsnelheid zeer veronachtzaamd. Ook gelet op het wegverloop ter plaatse was deze snelheid geheel onverantwoord – de weg maakte ter plaatse een bocht, die de verdachte met onverminderde snelheid heeft genaderd terwijl zich in of achter die bocht ander verkeer kon bevinden – en uiteindelijk ook bevond - , waarop de verdachte in het geheel niet meer adequaat kon reageren.
Met betrekking tot de ten laste gelegde roekeloosheid stelt het hof voorop dat met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld, die volgens de wet aanleiding geeft voor strafverhoging. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Het hof acht bewezen dat verdachte in de bebouwde kom, rijdend met een zeer hoge snelheid, een wedstrijd heeft gehouden met een andere automobilist. Het kan niet anders dan dat hij daarmee zijn aandacht tevens gericht heeft gehad op die andere auto en zodoende minder dan wordt vereist op het overige, normale aanwezige dan wel te verwachten verkeer. Door zo te rijden heeft verdachte bewust onaanvaardbare risico’s genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel veronachtzaamd. Die risico’s hebben zich ook verwezenlijkt doordat hij eerst de controle over zijn auto heeft verloren en vervolgens niet meer kon vermijden dat hij met een groot snelheidsverschil tegen de Honda, waarin de slachtoffers zaten, is aangereden. Het hof merkt dan ook het bewezen verklaarde rijgedrag van verdachte aan als roekeloos.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
subsidiair:
hij op 25 juli 2011 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Cartesiusweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, tijdens een snelheidswedstrijd
- -
als bestuurder van een personenauto te rijden met een aanmerkelijk hogere snelheid dan gezien de situatie en de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, en
- -
zijn voertuig niet voortdurend onder controle te houden en niet voortdurend de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en
- -
vervolgens tegen de personenauto (merk Honda), waarin [slachtoffer 1] zich bevond, aan te rijden of te botsen,
waardoor de personenauto, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, meermalen tegen een boom is aangereden en/of gebotst,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
- 2.
subsidiair:
hij op 25 juli 2011 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Cartesiusweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
tijdens een snelheidswedstrijd
- -
als bestuurder van een personenauto te rijden met een aanmerkelijk hogere snelheid dan gezien de situatie en de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, en
- -
zijn voertuig niet voortdurend onder controle te houden en niet voortdurend de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en
- -
vervolgens tegen de personenauto (merk Honda), waarin [slachtoffer 2] zich bevond, aan te rijden en/of te botsen,
waardoor de personenauto, waarin die [slachtoffer 2] zich bevond, meermalen tegen een boom is aangereden en/of gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten: een medische conditie waardoor het noodzakelijk is geweest om die [slachtoffer 2] in kunstmatige coma te brengen en te houden en een bekkenfractuur werd toegebracht,
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair veroordeelde tot een gevangenisstraf van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 5 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 10 jaar.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door zijn roekeloze rijgedrag een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval is het slachtoffer [slachtoffer 1] overleden en is het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Onder meer uit de slachtofferverklaringen van de moeder en de vriendin van [slachtoffer 1] blijkt dat door het handelen van verdachte onzegbaar leed aan de nabestaanden is aangedaan. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt dat hij door het ongeval zeer ernstig gewond is geraakt. Ten gevolge van het ongeval heeft hij lichamelijke en psychische problemen (gehad) en kan hij zijn oude beroep niet meer uitoefenen.
De vergelding van het leed van de slachtoffers en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers roekeloos gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging.
Ten nadele van verdachte houdt het hof er rekening mee dat verdachte eerder een transactie heeft ontvangen in verband met een zeer aanzienlijke snelheidsovertreding.
Ten voordele van verdachte wordt aan de andere kant rekening gehouden met verdachtes jeugdige leeftijd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof oplegging van een, voor een groot deel onvoorwaardelijke, gevangenisstraf zoals is opgelegd door de rechtbank passend en geboden. Dat betekent dat verdachte drie jaar effectief in de gevangenis zal moeten doorbrengen, gevolgd door een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met een proeftijd van twee jaren. Voorts acht het hof gezien het rijgedrag en de gevolgen daarvan in het belang van de verkeersveiligheid een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van, bij elkaar genomen, 8 jaar op haar plaats.
Beslag
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken].
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr M. Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 12 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.