NJB 2020/1330:Afhankelijkheid van het cassatieberoep van de benadeelde partij en partiële cassatie door de verdachte en/of het openbaar ministerie, art. 437 Sv. Ingevolge art. 429 Sv kan door de verdachte onderscheidenlijk het openbaar ministerie cassatieberoep tegen een gedeelte van een in hoger beroep gewezen uitspraak worden ingesteld (zie HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610 over de beperkingen die kunnen worden aanvaard). Uit HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4207 volgt dat indien noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatie heeft ingesteld of wanneer zij in hun beroepen niet-ontvankelijk zijn in cassatie, de Hoge Raad niet bevoegd is tot de beoordeling van een op de voet van art. 437 lid 3 Sv ingediende schriftuur van een benadeelde partij. Dit geldt echter niet wanneer de verdachte of het openbaar ministerie het cassatieberoep in die zin beperkt dat het zich niet richt tegen de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij. Dit betekent dat in het geval dat (i) de verdachte onderscheidenlijk het openbaar ministerie ontvankelijk is in het ingestelde cassatieberoep en (ii) de benadeelde partij een schriftuur heeft doen indienen inzake een rechtspunt over haar vordering, de Hoge Raad bevoegd is tot de beoordeling van die namens de benadeelde partij ingediende schriftuur, ook indien de verdachte of het openbaar ministerie het cassatieberoep in die zin heeft beperkt dat het zich – bijvoorbeeld – niet richt tegen de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij. Dat geldt dus ook wanneer in geval van een samengestelde tenlastelegging het cassatieberoep door de verdachte of het openbaar ministerie is beperkt tot de beslissingen over (cumulatieve, alternatieve en/of primaire) onderdelen van de tenlastelegging waarin een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is omschreven, waardoor het cassatieberoep van de verdachte geen betrekking heeft op de beslissing ter zake van de vordering van de benadeelde partij namens wie een schriftuur is ingediend