Zie HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1112.
HR, 23-04-2019, nr. 17/05373
ECLI:NL:HR:2019:678
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2019
- Zaaknummer
17/05373
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:678, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:215
ECLI:NL:PHR:2019:215, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:678
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Opzettelijk onttrekken en onttrokken houden door moeder van minderjarige aan wettig gezag vader door achtjarig zoontje naar Nigeria te laten reizen en daar te laten verblijven, art. 279.1 en 279.2 Sr. Klachten dat 1. Groningen als pleegplaats is aangemerkt terwijl sprake is van in Nigeria gepleegd omissiedelict, 2. uit b.m. niet kan volgen dat uitoefening gezag door de vader door het buiten diens invloedssfeer brengen van het zoontje onmogelijk was geworden, 3. uit b.m. niet kan volgen dat verdachte alle subjectieve en objectieve bestanddelen van tlgd. heeft vervuld, 4. Hof meerdaadse samenloop i.p.v. voortgezette handeling heeft aangenomen en 5. strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
23 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/05373
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 9 november 2017, nummer 21/006079-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019.
Conclusie 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Vijf middelen. 1. Bewezenverklaarde pleegplaats. 2. Bewijsklacht t.a.v. de bewezenverklaarde onmogelijkheid voor de vader om het gezag over zijn zoontje uit te oefenen. 3. Bewijsklacht t.a.v. het bewezenverklaarde “plegen”. 4. Klacht over de kwalificatie als “meerdaadse samenloop” in plaats van als voortgezette handeling. 5. Klacht over de strafmotivering. PG stelt zich op het standpunt dat het beroep verworpen kan worden.
Nr. 17/05373 Zitting: 12 maart 2019 | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 9 november 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “opzettelijk een minderjarige onttrokken houden aan het wettig over hem gesteld gezag” en 2. “opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft voorts de onmiddellijke gevangenneming bevolen van verdachte.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Verdachte is veroordeeld voor het onttrekken van hun middelste zoontje, destijds acht jaar oud, aan het gezag van de vader. Zij heeft het zoontje zonder dat vader of de school daarvan op de hoogte was, op 12 maart 2015 meegenomen naar Schiphol en hem op het vliegtuig gezet naar Nigeria. Het zoontje werd daar door familie van verdachte opgevangen. Verdachte is tevens veroordeeld voor het onttrokken houden van het middelste zoontje in de periode van 16 maart 2015 tot en met 10 juli 2015, omdat zij het zoontje gedurende die tijd voortdurend heeft laten verblijven bij haar familie in Nigeria. Het jongetje verblijft volgens de gegevens in het dossier nog in Nigeria, waar hij naar een kostschool gaat, en zo nu en dan een weekend bij zijn familie doorbrengt.
Het eerste middel klaagt dat het hof met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, Groningen als pleegplaats heeft aangemerkt, nu sprake is van een in Nigeria gepleegd omissiedelict.Het tweede middel klaagt dat met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de uitoefening van het gezag door de vader door het buiten diens invloedssfeer brengen van het zoontje onmogelijk was geworden.Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte “plegen” heeft bewezenverklaard nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte alle subjectieve en objectieve bestanddelen van de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.Het vierde middel klaagt dat het hof de bewezenverklaarde feiten als in ‘meerdaadse samenloop’ begaan heeft aangemerkt in plaats van het onder 1 bewezenverklaarde feit aan te merken als een voortgezette handeling van het onder 2 bewezenverklaarde feit.Het vijfde middel klaagt over de strafmotivering van het hof.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
5. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
verdachte in de periode van 16 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Groningen opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteland] , heeft onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers laat verdachte die [betrokkene 1] voortdurend verblijven bij haar, verdachtes, familie in Nigeria, zulks zonder toestemming van de vader van die [betrokkene 1] waardoor de uitoefening van het gezag van de vader over die [betrokkene 1] werd belet;
2:
Verdachte omstreeks 12 maart 2015 te Groningen opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteland] , heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte toen die [betrokkene 1] meegenomen naar een vliegveld en Nederland laten uitreizen naar Nigeria en zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van zijn vader gebracht dat de uitoefening van diens gezag onmogelijk was geworden.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“De hierna onder 1 tot en met 3 genoemde bewijsmiddelen betreffen, tenzij anders aangegeven, bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie eenheid Noord-Nederland, District Groningen, genummerd PL0100-2015108441 Z, gesloten en op ambtsbelofte getekend op 28 april 2015 door [verbalisant] , brigadier van de politie Noord-Nederland.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 39 e.v.) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben in december 2005 in Nigeria getrouwd met [verdachte] . Na het huwelijk werd op [geboortedatum] 2006 onze zoon [betrokkene 1] in [geboorteland] geboren. Dit Nigeriaanse huwelijk was ingeschreven in Den Haag. Na huwelijksproblemen zijn mijn vrouw [verdachte] en ik op 16 maart 2012 gescheiden.
Mijn ex-vrouw en ik hebben dus drie kinderen samen. Twee van de kinderen hebben wij gezamenlijk het ouderlijk gezag over, waaronder [betrokkene 1] .
Donderdag 12 maart 2015 hoorde ik van de [school] dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wel op de [school] waren verschenen, maar [betrokkene 1] niet. Nog voordat die dag de school begon, waren [verdachte] , haar Nigeriaanse moeder en [betrokkene 1] al weg. Donderdag 12 maart 2015 omstreeks 19.00 uur stond [verdachte] voor mijn deur met onze zoon [betrokkene 2] . Ze had al zijn kleren van hem bij zich in een grote reistas. Ze zei dat ik voortaan voor [betrokkene 2] mocht zorgen, dat [betrokkene 1] in Nigeria zit en dat zij met [betrokkene 3] naar Utrecht verhuist.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een ‘aanvulling op de aangifte van [slachtoffer]’ opgenomen op p. 90 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015145064 Z, d.d. 1 juli 2015 van de Politie Noord-Nederland, inhoudende – zakelijk weergegeven - :
Krachtens beschikkingen van de rechtbank, maar ook krachtens de omgangsregeling die sinds april 2013 liep, had [betrokkene 1] op 16 maart 2015 op mijn adres terug moeten keren, maar dat is niet gebeurd. [betrokkene 1] verblijft vanaf 12 maart 2015 in Nigeria.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een uittreksel uit het gezagsregister d.d. 15 april 2015, betreffende [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats 1] , (p. 96), voor zover inhoudende:
minderjarige: [betrokkene 1] . Ouder: [slachtoffer] . Ouder: [verdachte] .
16 maart 2015: stelt de minderjarige onder toezicht van een gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord Groningen tot 13 juni 2015.
2 april 2015: Belast [slachtoffer] met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
4. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht d.d. 12 februari 2013 in de zaak van [slachtoffer] , verzoeker, hierna te noemen de man, en [verdachte] , verweerster, hierna te noemen de vrouw, in de zaak met nummer C/18/122448/FA RK 10-2673 (p. 123 e.v.), voor zover inhoudende:
Uit voormelde brief van de vrouw blijkt dat dat de vrouw de gezagspositie van de man ten aanzien [betrokkene 1] ter discussie stelt. De rechtbank constateert dat de vrouw dit onderwerp eerst thans in de procedure aan de orde stelt, terwijl de rechtbank bij beschikking van 14 augustus 2012 is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van [betrokkene 1] (en [betrokkene 2] ). Dit impliceert dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat partijen gezamenlijk het gezag over [betrokkene 1] uitoefenen en dat de man de juridische vader van [betrokkene 1] is. Gelet hierop behoeven de verzoeken van de vrouw geen bespreking meer.
5. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht d.d. 2 april 2015 in de zaak met nummer C/18/155090/JE RK 15-141 en C/18/155312/FA RK 15-713 (p. 78 e.v.), voor zover inhoudende:
Beschikking machtiging uithuisplaatsing en schorsing van het ouderlijk gezag
in de zaak van
Raad van de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
betreffende
[betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ), hierna te noemen [betrokkene 1] .
De feiten
Het ouderlijk gezag over [betrokkene 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
De beoordeling
Het gezag over [betrokkene 1] berust bij de ouders. In de beschikking van 12 februari 2013 met zaaknummer C/18/122448/FA RK 10-2673 heeft de rechtbank geconstateerd dat partijen het gezamenlijk gezag over [betrokkene 1] uitoefenen en dat vader de juridische vader van [betrokkene 1] is.
6. De inhoud van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, afdeling civiel recht d.d. 9 augustus 2016, inzake [verdachte] , verzoekster in hoger beroep, verder te noemen de moeder, in de zaak met nummer 200.194.526/01 (een kopie van deze beschikking is aangehecht).
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor op vrijdag 13 maart 2015 (pagina 49 e.v.) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
[betrokkene 1] is in Nigeria. [betrokkene 1] is met het vliegtuig naar Nigeria gegaan. Ik heb [betrokkene 1] naar het vliegveld gebracht. Het klopt dat de vader en de school niet wisten dat [betrokkene 1] naar Nigeria zou vliegen. Ik heb ze wel regelmatig gezegd dat als zij hem niet fatsoenlijk zouden behandelen ik hem naar Nigeria zou laten gaan.
Het is een opeenstapeling van gebeurtenissen waardoor ik er steeds meer van overtuigd raakte dat het beter voor [betrokkene 1] was als hij in Nigeria zou opgroeien.
Ik besloot woensdag (het hof begrijpt 11 maart 2015) dat [betrokkene 1] naar Nigeria moest. Gisteren (het hof begrijpt 12 maart 2015) is hij gaan vliegen.
8. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 26 oktober 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 10 of 11 maart 2015 een KLM ticket voor [betrokkene 1] gekocht. [betrokkene 1] is samen met mijn moeder naar Nigeria gevlogen. Ik denk dat ik dit ticket op 10 of 11 maart heb gekocht. Ik heb vervolgens mijn jongste zoon, [betrokkene 2] , naar [slachtoffer] gebracht.
U vraagt mij of ik de reis van [betrokkene 1] aan de school heb gemeld. Nee, dat heb ik niet gedaan. Toen ik mijn zoon [betrokkene 2] naar [slachtoffer] bracht, heb ik gezegd dat [betrokkene 1] in Nigeria zat. Ik heb hieromtrent geen communicatie met de school gehad. [betrokkene 1] gaat inmiddels niet meer naar de lagere school in Nigeria, hij is nu tweedejaars van de middelbare school. Dit is een kostschool. De twee jaren hiervoor ging hij naar de dagschool en sliep hij bij mijn ouders in Nigeria.”
Bespreking van de middelen
7. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, Groningen als pleegplaats heeft aangemerkt, nu sprake is van een in Nigeria gepleegd omissiedelict.
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de wijze waarop het ‘onttrokken houden’ in het onder 1 tenlastegelegde feit feitelijk is omschreven, te weten het zoontje voortdurend te laten verblijven bij de familie van verdachte in Nigeria zonder toestemming van zijn vader, inhoudt dat sprake is van een omissiedelict. Het voortdurend laten verblijven is, aldus de steller van het middel, immers te kwalificeren als een nalaten de betrokken minderjarige onder het wettig gezag van zijn vader te stellen en aan een verboden toestand een einde te maken.
9. Ik zie dit anders. Het verwijt in dit feit is immers dat verdachte het kind onttrokken houdt aan het gezag van diens vader. Zij houdt het kind door haar handelen weg bij de vader. In dat licht is er geen sprake van een omissiedelict.
10. Maar ook al zou uitgegaan worden van een omissiedelict dan komt nog steeds Groningen in aanmerking als pleegplaats. Dat is immers de plaats waar verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten verblijf heeft en van waaruit verdachte het kind onttrokken houdt aan het gezag van de vader. De verblijfplaats van het kind is niet bepalend voor de pleegplaats van het verweten handelen (of nalaten) van de verdachte.
11. De in de toelichting op het middel genoemde uitspraken doen hier niet aan af. In ECLI:NL:RBMNE:2014:2345 is als pleegplaats Soedan en/of het verenigd Koninkrijk aangemerkt, omdat de verdachte in die zaak het betrokken kind meegenomen had naar Soedan en het Verenigd Koninkrijk en daar samen met het betrokken kind verbleef. Hetzelfde geldt voor ECLI:NL:RBZLY:2012:BX3756, waar verdachte haar kind had meegenomen naar de Filipijnen en daar een tijd was gebleven met haar kind, om vervolgens terug te keren naar Nederland met achterlating van het kind op de Filipijnen. Ten slotte wordt nog verwezen naar HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:111. In die zaak was de verdachte met het betrokken kind naar Mostar vertrokken en had zich daar met het kind gevestigd.
12. In de onderhavige zaak is de situatie anders. Verdachte is niet met haar middelste zoontje naar Nigeria vertrokken en zij verblijft daar ook niet met hem. Zij heeft geregeld dat het zoontje naar Nigeria is gereisd en dat hij daar bij haar familie zou verblijven. In de bewezenverklaarde periode verbleef verdachte zelf in Groningen. Ik sluit niet uit dat ook Nigeria (deels) als pleegplaats zou kunnen gelden, in de zin van ‘in Groningen en/of in Nigeria’, maar de bewezenverklaring door het hof van Groningen als pleegplaats in het onder 1 tenlastegelegde geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel bevat de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daaruit kan immers niet volgen dat de uitoefening van het gezag door de vader door het feitelijk buiten diens invloedssfeer brengen onmogelijk was geworden.
15. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat nadat de feitelijke overbrenging van een kind van zijn gewone verblijfplaats naar een andere verblijfplaats zich heeft voltrokken, er verschillende rechtsinstrumenten aan een ouder ten dienste staan om desalniettemin zijn gezag te laten gelden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan echter niet volgen dat de vader in dit geval deze rechtsmogelijkheden tevergeefs heeft aangewend.
16. De steller van het middel miskent dat de strekking van art. 279 Sr is om degene die wettig gezag uitoefent over een minderjarige, in staat te stellen zijn of haar taak te vervullen. In de onderhavige zaak kan de vader zijn ouderlijke taak ten opzichte van zijn middelste zoontje niet meer vervullen, omdat verdachte het betreffende zoontje zonder toestemming en zonder medeweten van de vader naar Nigeria heeft laten uitreizen en het zoontje daarmee buiten de invloedssfeer van de vader heeft gebracht. Het is daarmee onmogelijk voor de vader geworden om voor zijn zoontje te zorgen of ten aanzien van hem beslissingen te nemen op diverse levensgebieden, zoals verblijfplaats, school en toekomst.
17. Dat de vader eventueel rechtsmogelijkheden heeft om een rechterlijk bevel te vragen strekkende tot afgifte en teruggeleiding van een ontvoerd kind doet niet af aan die onmogelijkheid voor de vader om zijn gezag te kunnen uitoefenen en zijn taak als ouder te kunnen vervullen.
18. Het middel faalt derhalve.
19. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte ‘plegen’ heeft bewezenverklaard, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat verdachte alle subjectieve en objectieve bestanddelen van het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, nu het laten verblijven (feit 1) en het feitelijk buiten de invloedsfeer van de vader brengen (feit 2) gepleegd is door de moeder van verdachte.
20. Uit de bewijsmiddelen volgt dat:- verdachte er steeds meer van overtuigd raakte dat het beter was voor haar middelste zoontje als hij in Nigeria zou opgroeien;- verdachte op woensdag 11 maart 2015 besloot dat het zoontje naar Nigeria moest en dat hij op 12 maart 2015 is gaan vliegen;- verdachte het ticket voor haar zoontje heeft gekocht;- verdachte haar zoontje met haar moeder naar Nigeria heeft laten vliegen;- verdachte niet tegen de vader en/of de school had verteld dat het zoontje naar Nigeria zou vliegen;- zij de vader en de school wel regelmatig had gezegd dat als zij het zoontje niet fatsoenlijk zouden behandelen verdachte hem naar Nigeria zou laten gaan;- het zoontje inmiddels niet meer naar de lagere school gaat in Nigeria, maar naar de middelbare school;- de middelbare school een kostschool is;- de lagere school een dagschool was en het zoontje toen bij haar ouders sliep in Nigeria.
21. Het hof heeft hieruit kunnen afleiden dat verdachte het besluit heeft genomen om haar zoontje naar Nigeria te sturen. Zij heeft de reis geregeld en haar achtjarige zoontje met haar moeder mee laten reizen naar Nigeria. Zij heeft daarmee het zoontje zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van zijn vader gebracht dat de uitoefening van diens gezag onmogelijk was geworden. Verdachte heeft ook het verblijf voor het zoontje geregeld. Het is haar beslissing om het zoontje in Nigeria te laten verblijven bij haar familie en later op een kostschool.
22. Aldus heeft het hof bewezen kunnen verklaren dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
23. Ook dit middel faalt.
24. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof de bewezenverklaarde feiten als in meerdaadse samenloop begaan heeft aangemerkt in plaats van het bewezenverklaarde onder 1 aan te merken als een voortgezette handeling in de zin van art. 56 Sr van het ‘onttrekken’ als onder 2 bewezenverklaard.
25. In de rechtspraak over voortgezette handeling staan de volgende met elkaar samenhangende eisen centraal: de verschillende strafbare feiten zijn gelijksoortig, en hebben, chronologisch gezien, een nauw verband, met één ongeoorloofd wilsbesluit als grondslag. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.1.
26. Het hof is, gelet op de vermelding van art. 57 Sr onder de toepasselijke wettelijke voorschriften, uitgegaan van meerdaadse samenloop. Het hof heeft daar verder geen nadere overwegingen aan gewijd. Er is in hoger beroep overigens ook geen verweer over gevoerd, terwijl ook de rechtbank in haar vonnis was uitgegaan van meerdaadse samenloop.
27. Bewezenverklaard is dat verdachte haar zoontje op 12 maart 2015 onttrokken heeft aan het wettig gezag van de vader en dat zij haar zoontje van 16 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 onttrokken heeft gehouden aan het wettig gezag van de vader. De begindatum van 16 maart 2015 voor wat betreft de periode van het onttrokken houden, hangt naar ik vermoed samen met dat het zoontje, blijkens bewijsmiddel 2, op die datum op het adres van zijn vader had moeten terugkeren krachtens beschikkingen van de rechtbank en krachtens de omgangsregeling. Zo bezien heeft het hof kunnen oordelen dat verdachte op 12 maart 2016 het zoontje heeft onttrokken aan het gezag van de vader, maar dat het onttrokken houden van het zoontje pas vanaf 16 maart 2015 aanving. Dus dat aan feit 2 het wilsbesluit ten grondslag lag om het zoontje te onttrekken aan het gezag van de vader, en aan feit 1 een nieuw wilsbesluit om het zoontje onttrokken te houden aan het gezag van de vader. Zij het dat deze opvatting niet strookt met de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen 1, 7 en 8 volgt immers dat verdachte al op 12 maart 2016 aan de vader liet weten dat het middelste zoontje in Nigeria zat, en dat zij reeds vanaf het moment dat zij besloot dat zoontje naar Nigeria te laten vertrekken de bedoeling had om hem in Nigeria te laten opgroeien. Zij had dus vanaf het begin de bedoeling het zoontje onttrokken te houden op het moment dat zij hem op het vliegtuig zette.
28. In dat licht acht ik het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop niet zonder meer begrijpelijk. In zoverre is het middel gegrond.
29. Ik meen echter dat deze gegrondheid niet leidt tot vernietiging. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van drie jaar ligt ruim onder het strafmaximum van negen jaar dat zou gelden als van voortgezette handeling zou zijn uitgegaan. Daar komt bij dat het hof, ook indien het bij de strafoplegging ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten was uitgegaan van voortgezette handeling bij de waardering van de feiten gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat verdachte door haar zoontje van de ene op de andere dag te laten afreizen naar Nigeria een hoogst onwenselijke en als voor een achtjarig kind als schadelijk te bestempelen situatie heeft gecreëerd en deze situatie vervolgens heeft laten voortduren.2.
30. In dat licht bezien heeft verdachte dus onvoldoende belang bij het middel. Ik merk daarbij op dat in het middel ook niet wordt toegelicht welk belang verdachte daarbij heeft.
31. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
32. Het vijfde middel klaagt over de strafmotivering van het hof. Het hof heeft bij de oplegging van drie jaar gevangenisstraf ten onrechte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ‘niet eenduidig en consistent heeft verklaard over haar bedoeling, over de verblijfplaats van [betrokkene 1] en de bedoeling van zijn verblijf aldaar’, aangezien onduidelijk is in vergelijking met welke verklaringen volgens het hof verdachte niet eenduidig en niet consistent zou hebben verklaard. Het hof heeft voorts verzuimd te responderen op een namens verdachte gevoerd strafmaatverweer, althans uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat verdachte vanwege haar zwangerschap en diabetes minder geschikt is voor detentie.
33. Het hof heeft ten aanzien van de oplegging van de straf het volgende overwogen:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft haar destijds 8 jarige zoon [betrokkene 1] op 12 maart 2015 laten afreizen naar Nigeria, zonder toestemming van de vader van [betrokkene 1] die evenzeer met de zorg en het gezag over hem was belast. Daarmee werd [betrokkene 1] door haar handelen van de ene op de andere dag gescheiden van zijn vader en zijn broertjes. Hij is naar een voor hem vreemd land gebracht om daar te verblijven. [betrokkene 1] is door verdachte volledig uit zijn vertrouwde omgeving gehaald. Afscheid heeft hij van niemand kunnen nemen. Feitelijk werd [betrokkene 1] ook nog eens gescheiden van zijn moeder, nu verdachte immers zelf in Nederland is gebleven. Het hof rekent het verdachte aan dat zij een dergelijke als hoogst onwenselijke en als voor een acht jarig kind als schadelijk te bestempelen situatie heeft gecreëerd en vervolgens heeft laten voortduren in de periode zoals bewezen verklaard. Uit het dossier volgt dat verdachte niet alleen de belangen van [betrokkene 1] tekort heeft gedaan maar evenzeer dat zij [slachtoffer] en [betrokkene 1] broers groot verdriet heeft aangedaan. Uit het dossier en hetgeen [slachtoffer] ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt van grote zorgen om het welzijn van [betrokkene 1] en een groot gemis bij ook zijn broers.Het hof stelt voorts vast dat verdachte niet eenduidig en consistent heeft verklaard over haar bedoeling, over de verblijfplaats van [betrokkene 1] en de bedoeling van zijn verblijf aldaar.Het onttrekken van [betrokkene 1] aan het ouderlijk gezag van de vader levert een grove rechtsschending op. Bovendien zijn de gevolgen van een dergelijke schending zeer ingrijpend. De één moet door het leven zonder zijn kind en de ander mist de zorg van zijn vader. Dit moet voor beiden moeilijk te bevatten zijn. Verdachte heeft door haar handelswijze niet alleen het leven van [betrokkene 1] maar ook dat van zijn vader en broertjes ernstig ontwricht. Daarnaast, zo heeft het hof ter terechtzitting geconstateerd, valt uit hetgeen verdachte heeft verklaard in het geheel geen spijtbetuiging te ontwaren, maar volhardt verdachte in haar eigen visie en interpretatie van haar handelen waarbij zij de juridische onjuistheid van haar handelen op geen enkele wijze in ziet.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 21 juli 2017. Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke situatie van verdachte, in het bijzonder dat zij thans zwanger is van haar nieuwe partner bij wie zij veel verblijft.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, maar ook de persoon van de verdachte acht het hof slechts een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat er een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht mee te werken aan de terugkeer van [betrokkene 1] naar Nederland.Het hof zal deze bijzondere voorwaarde echter niet opleggen reeds vanwege het feit dat het hof onvoldoende bekend is met de huidige feitelijke en juridische situatie in Nigeria en de gegevens die aldaar van en over [betrokkene 1] beschikbaar zijn. Het hof wil - hoe dan ook - voorkomen dat een bijzondere voorwaarde als gevorderd mogelijk zelfs een tegengesteld effect zou kunnen creëren. Bovendien ziet het hof onvoldoende concrete mogelijkheid om de naleving van een dergelijke bijzondere voorwaarde te controleren.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden. Gelet op onder meer de aard en de ernst van het feit, de houding van verdachte tijdens dit proces en het gebrek aan inzicht wat zij heeft getoond, ziet het hof geen aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen.”
34. De eerste klacht van het middel ziet op de overweging van het hof dat het hof voorts vaststelt dat “verdachte niet eenduidig en consistent heeft verklaard over haar bedoeling, over de verblijfplaats van [betrokkene 1] en de bedoeling van zijn verblijf daar”. Het zou onduidelijk zijn in vergelijking met welke verklaringen verdachte niet eenduidig en niet consistent zou hebben verklaard en het volstaan met de enkele vaststelling van het niet eenduidig en niet consistent verklaren zou de strafmotivering onbegrijpelijk maken.
35. Onder “Bespreking van de gevoerde verweren” onder het kopje “Opzet” heeft het hof verwezen naar verklaringen van verdachte dat zij een retourticket had gekocht voor haar zoontje en dat het zoontje slechts in het kader van een vakantie naar Nigeria is gebracht. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het hof van 26 oktober 2017 heeft verdachte daar verklaard dat het de bedoeling was dat het zoontje in Nigeria op vakantie zou gaan en dat hij een tijdje pauze zou nemen. Verdachte verklaarde verder dat zij een retourticket had gekocht en dat het zoontje inderdaad op 6 april 2015 zou terugkomen.
36. Het komt mij voor dat in het licht van het voorgaande niet gezegd kan worden dat de overweging van het hof onbegrijpelijk is.
37. De tweede klacht van het middel houdt in dat het hof heeft verzuimd te responderen op een namens verdachte gevoerd strafmaatverweer, althans uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat verdachte vanwege haar zwangerschap en diabetes minder geschikt is voor detentie.
38. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 gehechte pleitnota houdt ten aanzien van de zwangerschap van verdachte het volgende in:
“Tot slot moet rekening worden gehouden met de gezondheidstoestand van cliënte: er is een gezwel in de baarmoeder van cliënte aanwezig en cliënte is thans zwanger (…).”
39. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 houdt ten aanzien van dit verweer voorts het volgende in:
“Buiten zijn pleitnota om, voert de raadsman nog het volgende aan, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënte is zwanger en heeft daarnaast ook diabetes. Zij is daardoor minder geschikt voor detentie. (…)”
40. Gelet op deze enkele mededeling door de raadsman was het hof niet gehouden hier in zijn strafmotivering uitdrukkelijk op in te gaan. Bovendien heeft het hof in zijn strafmotivering overwogen dat het heeft gelet op de persoonlijke situatie van verdachte, in het bijzonder dat zij ten tijde van het wijzen van het arrest zwanger was. Ook de tweede klacht van het middel faalt derhalve.
41. Het middel faalt.
42. De middelen kunnen worden afgedaan op de voet van art. 81 RO.
43. Ambtshalve merk ik op dat nu reeds te voorzien is dat de redelijke termijn in cassatie overschreden zal worden. Verdachte is gedetineerd en cassatie is ingesteld op 10 november 2017. De in dit geval toepasselijke 16 maanden termijn verstrijkt op 10 maart 2019. De Hoge Raad kan aan de overschrijding de gevolgen verbinden die hem goeddunkt. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
44. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2019
Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1068.